| |
| |
| |
Jacques den Haan Vuurpijl in spijkerbroek
De benaming is van Seymour Krim in zijn sympathieke en heldere voorwoord bij Desolation Angels - Eenzame Engelen van Jack Kerouac. Hij werkte er aan in 1956 en 1961 en Grove Press gaf het uit in 1965. Het is opmerkelijk dat uitgeverij Agathon in Bussum blijkbaar verkoop ziet in de vertaling van dit omvangrijke boek, opmerkelijk omdat ik meende dat al in het midden van de jaren zestig de belangstelling voor Kerouac en vrienden als Gregory Corso en Allen Ginsberg aan 't afnemen was, maar ik zit te ver af van de ‘scene’ om daar zeker van te zijn. Hoe dat verder zij, de glorieperiode lag in de jaren vijftig, zoals Elias Wilentz vaststelt in de inleiding tot het fotoboek met wat teksten, onder anderen van Seymour Krim, The Beat Scene: ‘De “Fifties” zullen in de literatuurgeschiedenis bekend blijven als de “Beat Decade”.’ De literatuurgeschiedenis is natuurlijk nog niet aan een waardemeting toe, maar maakt zich wel gereed. De mystagogen zijn in aantocht om met Henry Miller te spreken.
Tegen het eind van zijn leven was Kerouac in de weer met de verkoop van zijn manuscripten aan Amerikaanse universiteitsbibliotheken en hij betoonde zich daarbij een harde zakenman. Net uit in Amerika of nog te verschijnen: Kerouac. A Biography van Ann Charters (Straight Arrow Books, San Francisco) een omvangrijke levensbeschrijving van een 400 pagina's verlucht met een vijftig foto's.
Zijn laatste belangrijke interview is dat in de Paris Review geweest. Bij wijze van uitzondering. Hij gaf geen interviews meer, kapte telefoongesprekken met reporters af en weigerde zijn adres in Lowell prijs te geven. Maar Paris Review mocht komen en wel voor een belangrijk deel omdat een van de interviewers Aram Saroyan was, de belangrijkste dichter van ‘concrete’ poëzie en vooral omdat hij de zoon is van William, toneel- en romanschrijver, die eens Amerika en Kerouac vermaakt en gesticht had met The Daring Young Man on the Flying Trapeze uit 1934. William Saroyans werk was van invloed geweest op Kerouacs voornemen schrijver te worden. Aram en zijn collega's vonden een Kerouac, die gestadig een soort port dronk. Het was hem aan te zien dat hij aan de drank was. Wat hem betrof was de hele ‘beat scene’ overleden.
De somberheid van Kerouacs laatste levenstijd werd verergerd door de dood van zijn vriend Neal Cassady. Hij is onder de naam Dean Moriarty de meer dan levensgrote held uit Kerouacs beroemdste boek On the Road, daar door hem bijna als een heilige beschreven. Jack ontmoette Neal in 1947 en deze werd spoedig een dominerende factor, ook in Kerouacs oeuvre. Hij komt voor in Visions of Cody, de Dharma Bums, Big Sur en Desolation Angels. Een heel vreemde vogel met een rotjeugd, die op zijn 14de jaar tot de slotsom kwam dat het enige wat hij het liefst in zijn leven zou doen autorijden was. Je zou hem de uitvinder van ‘joy riding’ kunnen noemen. Hij heeft berekend dat hij tussen 1940 en 1944 een 500 auto's had gepikt. Hij deed niets kwalijkers dan er in rondrijden en is in al die tijd maar drie keer door de politie
| |
| |
betrapt. Raggen door de straten, van de oostnaar de westkust met opgepepte motor, die soms na aankomst afgeschreven kon worden, aankomen bij vrienden, feestjes inrichten met ‘drugs, drinks and dames’ en dan weer verder - het staat allemaal in On the Road. Hij was ook vrijwel constant trouwlustig: meisje ontmoeten, kind maken, trouwen; nieuw meisje, nieuw kind, scheiden en weer trouwen. Alles natuurlijk in het pre-piltijdperk. Tenslotte kwam ook hij wat tot bedaren, geraakte in een wat blijvender huwelijk, werd remmer bij de spoorwegen. De wilde haren waren nog niet allemaal uitgevallen want hij was de man achter het stuur van Ken Kesey's ‘psychedelic acid bus’.
Er is hier een generatie-opvolging. Malcolm Cowley was de kroniekschrijver van de ‘lost generation’ uit de jaren twintig met zijn boek Exile's Return uit 1934. Hij komt nog eens op dit alles terug in zijn nieuwste boek A Second Flowering. Works and days of the lost generation (Engelse uitgave Andre Deutsch, 1973). In zijn latere leven was hij ‘editor’ bij de Viking Press, die de uitgever werd van On the Road. Cowley doceerde ook ‘creative writing’ en een van zijn studenten was Ken Kesey.
Deze werkte een tijd in een inrichting voor geesteszieken, werd opgejaagd en opgesloten door de politie en publiceerde in 1962 One Flew over the Cuckoo's Nest, een boek waarin hij zijn ervaringen in de inrichting verwerkte, dat een harde en briljante satire op de Amerikaanse samenleving is en dat de generatie na Kerouac als het belangrijkste werk na de oorlog beschouwt. Kesey experimenteerde met lsd en is de hoofdfiguur in The Electric Kool-Aid Acid Test van de popschrijver Tom Wolfe uit 1968.
Kerouac en Neal Cassady waren al vrij lang uit elkaar gedreven. Volgens sommigen had de politie op hem geloerd omdat hij in On the Road als een stick-roker werd beschreven, maar dat lijkt mij de leeshonger van de politie wat overschatten. Hij werd het slachtoffer van twee provocateurs en hoorde wegens bezit van marijuana van twee jaar tot levenslang tegen zich eisen, waarvan hij twee jaar heeft uitgezeten in San Quentin. Ginsberg en zijn collega's kwamen wel eens hun poetry lezen in die gevangenis en ook Jack stond op het programma, maar hij liet het afweten. Hij hield niet van gevangenissen. Neal waarschijnlijk ook niet. Hij had hem bovendien nooit geschreven, er kwam nu eenmaal niet veel van, zoals het gebruikelijke excuus dan luidt. Zo hadden ze elkaar het een en ander te verwijten. Neal had na San Quentin niets meer van zich laten horen en verweet Jack zijn gestadige dronkenschap. Jack vond dat Neal verpest was door Kesey en zijn lsd. Jacks toeverlaat behalve de drank waren in hoofdzaak marijuana, Seconal en benzedrine - de ‘bennies’ en ook wel opium als William Burroughs in de buurt was. Jack had één keer lsd geprobeerd, aangezet door die apostel van de psychedelia, als docent van Harvard verwijderd, Timothy Leary. Het tripje was Jack bijzonder slecht bekomen en hij was ervan overtuigd dat de Russen lsd hadden ingevoerd om Amerika's weerstand te ondermijnen. Neal is in Mexico omgekomen toen hij met zijn treinen in de weer was, het ongeluk was een gevolg van drank en drugs.
Die opvatting van Kerouac over de Russen is tekenend. Deze ‘hippe Homerus’ was helemaal niet zoals zijn vrienden gedacht hadden.
Ginsberg, de dichter Philip Whalen, de dichter Gary Snyder, San Francisco revivalists die beiden later in Japan zouden gaan wonen waren ‘praktische anarchisten’, aanhangers van de New Left en van de Amerikaanse tegencultuur. Jack ging tegen hen te keer dat ze niet, zoals hij, Amerikaanse patriotten waren.
Jack Kerouac, die vuurpijl in spijkerbroek was een onverdunde conservatief!
Er loopt een duidelijke scheur door zijn leven. Hij is nooit ver genoeg bevrijd geraakt, bevrijd van zijn streng katholieke opvoeding, die hem zijn leven lang nooit vrij heeft doen staan tegenover seksualiteit. Hij was ook al te oud voor de kentering, die de jaren zestig
| |
| |
zouden brengen. Hij kon slecht overweg met de homoseksualiteit van Allen Ginsberg, die onder meer een verhouding heeft gehad met de trouwlustige Neal. Op advies van zijn psychiater had Allen zich met zijn seksuele instelling verzoend, alle zelfkwelling en ‘berouw’ opgegeven en zich dan wél bevrijd. De paar huwelijken van Jack hebben weinig voorgesteld, zowel wat de intensiteit als de duur betreft en als bedgenoot is hij in een boek van een beatnikdame ‘onbevredigend’ genoemd.
‘Voortgekomen uit een Frans-Canadees-katholiek arbeidersmilieu geloofde hij in de grond dat er twee soorten vrouwen waren: zij die Goed waren en die je vereerde en zij die Slecht waren en met wie je naar bed ging. Hij prefereerde hoeren en masturberen boven het huwelijk...’ (Ann Charters). Deze vrijbuiter van de Amerikaanse snelwegen kon zelf niet of nauwelijks autorijden en voelde zich bij het stuntwerk achter het stuur van Neal niet erg happy. Deze ‘bhikku’ ofwel dolende monnik, deze ‘halleluja I'm a buddha-bum’ bleef katholiek ook tijdens zijn jarenlange flirt met het boeddhisme en ligt begraven in de St. Jean-Baptiste Church in Lowell. Deze apostel van de rugzakrevolutie is zijn leven lang ook moeders eigen jongen gebleven, zij is de enige vrouw van werkelijke betekenis voor hem geweest. Zat hij op zijn zwerftochten tenslotte financieel in de klem dan stuurde ze hem geld en vetpot voor haar was het niet.
Na de dood van haar man heeft ze jarenlang gewerkt in een schoenfabriek om de kost voor zichzelf en haar zoon te verdienen.
Ze regeerde met ijzeren hand. Na het proces tegen Neal verordineerde ‘mémêre’ zoals Jack haar noemde, dat ze geen drugs, zelfs geen benzedrine ooit weer in haar huis zou dulden. Ze ging nog verder. In juli 1958 schreef ze Allen Ginsberg, die in Parijs was, dat ze de fbi over zijn homoseksualiteit zou inlichten als hij, terug in New York, haar zoon weer lastig zou vallen. Als hij Jacks naam nog ooit in zijn smerige gedichtenbundels zou gebruiken zou
| |
| |
zij er voor zorgen dat Allen in de gevangenis kwam, ‘want alles wat Allen in zijn hoofd had was vuile sex en dope. Ze had haar Jackie als een nette jongen grootgebracht en zo wou ze hem houden’. Jack heeft er zich zwakjes over beklaagd, te meer omdat het niet ‘haar huis’ was, maar het zijne en hij al 36 was.
En zo kreeg dan ook de oude vriend Allen Ginsberg op het eind de deur voor zijn neus. Hij was in 1956 als een bom ingeslagen met zijn bundel Howl and other Poems over ‘angelheaded hipsters’ en vormde eens met William Burroughs en Kerouac de kern van de beatbeweging. Zijn ‘poetry readings’ waren een sensatie, hij placht het land af te reizen met een hele karavaan als gevolg, een soort narrencircus. Toen iemand uit het altijd luidruchtige gehoor hem vroeg wat hij bedoelde met ‘naakte waarden’ demonstreerde hij dat door zich uit te kleden. Het had hem niet altijd mee gezeten. Zo werd hij met een paar vrienden gearresteerd in een gestolen auto, waarin zich ook de buit van een diefstal bevond. De rest werd in Ginsbergs woning ontdekt. Hij wist de politie ervan te overtuigen dat hij er niets mee te maken had, maar die nam wel zijn dagboeken en gedichten in beslag en gebruikte ze als materiaal om hem op te laten nemen in de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Dat gebeurde in 1949, niet in Rusland, maar in gods eigen land van de vrijheid, Amerika. Allen Ginsberg komt in alle boeken van Kerouac voor, een paar maal als Irwin Garden, maar ook als Leon Levinsky, Carlo Marx, Alvah Goldbook.
Vooral William Burroughs heeft invloed op Kerouac gehad. Hij ook komt in een aantal boeken voor onder namen als Old Bull Lee en als Bull Hubbard bijvoorbeeld in Desolation Angels. Een bijzonder vreemde man, die barkeeper in de Village was toen Jack hem in juli 1944 voor het eerst ontmoette. In de goede Amerikaanse trant was hij van alles geweest, copywriter, verslaggever, kantoorbaantjes en dat laatste stond hem goed. Op iedereen maakte hij (en maakt hij nóg) de indruk van een wat bestofte kantoorklerk - oude stijl - maar dat is wel een vergissing.
Omstreeks diezelfde tijd 1944, hij was toen dertig, begon hij zijn drugloopbaan, zoals hij het zelf beschreven heeft in My First Days on Junk onder het pseudoniem William Lee, te vinden in Protest. The Beat Generation and the Angry Young Men, edited Gene Feldman and Max Gartenberg. In 1947 gingen Neal en Ginsberg hem opzoeken op zijn boerderij in Texas. Hij verbouwde er marijuana en had net een zoon gekregen, William Burroughs iii. Toen Jack Kerouac een paar jaar later naar hem toe wilde bleek dat hij Texas en Louisiana had moeten verlaten. Hij kon in Mexico goedkoper zijn spullen betrekken en gemakkelijker rondkomen van de bescheiden toelage, die zijn rijke familie dit zwarte schaap verstrekte. Het Mexico-avontuur dat Ann Charters vertelt is nauwelijks te geloven.
Toen Jack arriveerde - per bus, het reizen per duim had hij al lang opgegeven, zat Burroughs een beetje in moeilijkheden. Hij en zijn vrouw Joan speelden Willempje Tell, zij met een glas op haar hoofd in plaats van een appel.
Hoe ‘high’ ze geweest moeten zijn staat er niet bij, zijn schot evenwel was niet hoog genoeg en hij schoot haar even dood. De Mexikaanse autoriteiten werden een beetje lastig, maar hij kon invloedrijke advokaten nemen en was op borgtocht vrij toen Jack arriveerde. Die schreef aan Ginsberg dat het allemaal een ongelukje was geweest en Joan nog voortleefde in Burroughs' geest. Dat trof ze.
In Mexico werd Burroughs een ‘connoisseur of drugs’, experimenterend met drugs en drank en zijn eigen ontwenningsmethoden toepassend: opium, heroine, nembutal, codeïne, benzedrine, sanicin, peyote, marijuana. Later zwierf hij door Zuid-Amerika op zoek naar nieuwe drugs, waaruit in samenwerking met Ginsberg The Yage Letters ontstonden, in 1963 verschenen. Daarvoor, in 1959 had hij met The Naked Lunch de wereldpers gehaald. Hij is, dacht ik, wel de meest actieve van wat eens de beatbeweging was; hij publiceert nog
| |
| |
steeds, zo omstreeks 1970 nog The Wild Boys, een toekomstvisie, waarin een bende homoseksuelen de aarde verwoest. De vertaling ervan, in 1973 verschenen, heeft als ondertitel ‘Een dodenboek’. Net uit bij de volijverige Viking Press: Exterminator! een bundel korte verhalen, scenarios, gedichten en fragmenten.
Geen van de 45 figuren, die bijvoorbeeld voorkomen in een fotoboek als The Beat Scene, gegroepeerd rondom Howl maakt in onze tijd nog enig gerucht, de negerschrijver LeRoi Jones misschien uitgezonderd. De grote man van de hedendaagse San Francisco literaire ‘underground’ is blijkbaar Richard Brautigan, met oplagen van een 100.000 een gewone bovengrondse bestseller.
Kerouac was stellig een gedreven schrijver, die jarenlang gewerkt heeft zonder uitzicht op publikatie. Jaren aan zijn eerste boek, dat van uitgever naar uitgever gezworven heeft: The Town and the City, dat eindelijk in 1950 verscheen, een redelijk goede pers had, maar weinig verkoop. Het is misschien tekenend voor een vernieuwde belangstelling te noemen dat het dezer dagen is herdrukt. Het had in 1950 zware concurrentie van een roman, die internationale faam zou krijgen, een van de eerste over de drug-verslaving: The Man with the Golden Arm. De schrijver ervan, Nelson Algren had vele jaren sociaal werk gedaan in de sloppen van Chicago, zijn boek heeft een beter doorwerkte achtergrond dan dat van Kerouac. Het was ook het jaar van de ruzies over Hemingway's meest omstreden roman Across the River and Into the Trees.
Het duurde tot 1957 voor Jack met On the Road, dat hij tussen 1948 en 1956 enige malen herschreven had, succes kreeg, hoewel vijf weken op de bestsellerlijst niet een groot succes betekent. Het was niet het eerste boek over de ‘beat generation’. Van Chandler Brossard, die als journalist voor Time en Look heeft gewerkt, verscheen Who Walk in Darkness, over de Village en in een conventionele trant geschreven. Jack zag er niets in. Moeilijker te verteren voor hem was het succes van John Clellon Holmes' roman Go in 1952.
Hoofdfiguur er uit was namelijk Jack Kerouac zelf. Een knap boek dat hij voor mij nog zou overtreffen met zijn roman over de jazzwereld The Horn uit 1958.
On the Road bracht Kerouac dan eindelijk ook wat geld, vandaar het gekochte huis en vooral: hij vond zonder veel moeite uitgeversonderdak voor de titels, die hij vrijwel klaar had liggen. The Subterraneans en The Dharma Bums, die hij in 1953 en 1957 had geschreven, kwamen in 1958 uit, in 1959 Doctor Sax, Maggie Cassidy, Visions of Cody en Mexico City Blues. Geen heeft ooit het succes van On the Road gehad, maar ook een nogal vroom en wat jankerig boek als Visions of Gerard over de dood van zijn broertje met een reumatisch hart kon in 1963 een uitgever vinden alsmede dat volstrekte niemendalletje Satori in Paris.
Er zijn 19 publicaties, kleinere dichtbundels inbegrepen. De prozawerken zijn alle autobiografisch en hij had zich een cyclus gedroomd: ‘Legend of Duluoz’. Jack Duluoz, zoals hij zich zelf soms noemde duikt in enkele boeken op, in Desolation Angels en in Vanity of Duluoz. In On the Road is hij zelf Sal Paradise. Wat die cyclus betreft had hij ‘illusions de grandeur’. Hij wilde die vergelijken met de cyclus van Proust en van On the Road vond hij dat het vergelijkbaar was met Ulysses en even serieus ontvangen behoorde te worden. Het is alleen te verklaren als we aannemen dat hij niet werkelijk wist waarover hij het had. Kerouac komt uit de biografie van Dr. Ann Charters niet naar voren als een doorgewinterd lezertje. We zien hem een keer met een deel van de Encyclopaedia Britannica in de hand, om 's avonds aan de maaltijd de anderen te vervelen met allerlei onverwacht wetenswaardigs. Het vermoeden ligt voor de hand dat het hier weer om de bekende kreten gaat, veler kennis van Chomsky, Marcuse, McLuhan reikt vaak niet verder dan elkaar toegeworpen kreten. Ann Charters vermeldt dat Jack z'n best zat te doen wat sub- | |
| |
stantie aan te brengen met behulp van stukjes Spengler, die hij zich uit gesprekken tussen Burroughs en Ginsberg herinnerde. Hij las wel toen hij in zijn jonge jaren een paar weken bij Ginsberg ondergedoken was. Allen bracht uit de bibliotheek van Columbia Rimbaud voor hem mee, die hij erg bewonderde. En hij las toen ook Yeats, Nietzsche en Maldoror. De ‘grandeur’: dan was hij de Shakespeare van onze eeuw, dan weer Joyce, in depressieve buien de vermoeide Melville van Pierre.
Het is niet verwonderlijk dat hij zich na de oorspronkelijk aimabele ontvangst door de pers van On the Road later diep geschokt heeft gevoeld door vijandige kritiek. Time en Life, die in het begin als toen zeer invloedrijke magazines de mode hadden gelanceerd van de ‘beat generation’ keerden spoedig om. Time noemde hem een tweedehands Thomas Wolfe, diens Of Time and the River stond inderdaad enigszins model voor Kerouacs eersteling The Town and the City. Het zat Jack erg dwars dat men hem wel wilde beschouwen als een curieus specimen van een generatie, maar niet als een serieuze literaire figuur, zoals ze J.D. Salinger, Norman Mailer, Herbert Gold, Bernard Malamud, Saul Bellow wél bezagen. De bestseller-jackpot ging naar schrijvers als Herman Wouk en James Michener en Kerouac beklaagde zich bitter dat ‘de enigen die hem lazen de knulletjes waren, die zijn boeken uit de winkels stalen’. Een artikel van een criticus met de titel ‘The Cult of Unthink’, de opmerking van Truman Capote in een televisieprogramma dat wat Kerouac deed niet schrijven was, ‘it's typing’ vermochten hem niet blij der te maken, een loflied van Ginsberg in de Village Voice (dat was het nu net) ten spijt.
Zijn slechte pers is voor een deel te verklaren uit het feit dat hij zich zelf in interviews niet goed verkopen kon. Omdat hij er zo tegen op zag dronk hij naar het bekende recept zich eerst goed moed in, gewoonlijk te veel moed en dan ging het gesprek vrij vaak de mist in, kwam hij met weinig coherente verklaringen of kreten zonder meer. Zo heeft hij de nuancering nooit duidelijk kunnen maken in zijn uitspraak: ‘Ik ben King of the Beats, maar ik ben geen beatnik’. Dat woord ‘beatnik’ is van een journalist, die er op kwam nadat de Russische Sputnik was gelanceerd. Voor Jack was ‘beat’ meer dan alleen ‘geslagen’, ‘down and out’. De benaming ‘beat generation’ was van hem zelf en hij bleef er bij dat hij de enige was, die de term begreep. Die had vooral uitstaande met ‘beatitude’ - beatus ille - Van Dale wil nog wel aan het woord ‘beaat’ en geeft als omschrijving ‘verheerlijkt, meest ironisch gebruikt’. Kerouac dacht aan ‘beatitude’, zoals de heilige Franciscus, cultiverend ‘de vreugde des harten’. Het heeft ook uitstaande met de ‘beat’ van de jazz, en met de klop van het hart.
Desolation Angels is vrijwel het laatste belangrijke boek dat Kerouac zou publiceren. Het verscheen in 1965 en begint met zijn verblijf op Desolation Peak als eenzame brandwacht in de bergen. Maar behalve dat meditatieve begin - mijmeren bij de bergtoppen, is het nog eens weer On the Road. Wereldvreemde Kerouac heeft er niet van gehoord dat je in de bergwereld in de eerste plaats een paar redelijke schoenen moet hebben. Die heeft hij niet en bijna huilend van de pijn zien we hem hier dan zijn berg met bloedende voeten afstrompelen op weg naar de bewoonde wereld. Hij zoekt er de oude vrienden weer op en reist zelfs naar Tanger, waar Burroughs een tijdje woonde. Hij dkt er het manuscript van The Naked Lunch voor hem uit. Vrij spoedig keert hij evenwel via Parijs naar Amerika terug. Dat Parijs is een nogal desastreus reisje geworden, met een hotel waar hij zich, dronken als hij was, misdragen heeft zodat men hem wel kwijt wilde. In dat Parijs wees een hooghartige secretaresse van zijn Franse uitgever Gallimard hem de deur, hetgeen me van die bekakte firma niet verbaast, maar wel aantoont dat men niet op hem zat te wachten. Later in Bretagne kon hij om aller- | |
| |
lei redenen niet bij zijn bagage komen en geen hotel vinden. Hij was in Frankrijk op het spoor van zijn voorgeslacht. Deze ‘King of the Beats’ zou afstammen van Baron Alexandre Louis Lebris de Kerouac en hij was daar erg blij mee. Ik herinner me uit zijn Satori in Paris zijn zwerftocht op zoek naar de Bibliothèque Nationale, die hij maar niet vinden kon. Als rechtgeaarde beatnik kan je natuurlijk niet iemand naar de weg vragen of een plattegrond raadplegen. Het hinderde hem dat men zijn Frans-Canadees accent wat ‘funny’ vond - so what? Hoe ook, het Parijs, dat eens het paradijs was voor de ‘lost generation’ van Hemingway, Scott Fitzgerald, Malcolm Cowley had de man van de
‘beat generation’ niets te bieden. Maar ook Amerika niet meer. Hij is een uitgebluste man, die niets meer op magazijn heeft.
Wat zijn de kenmerkende verschijnselen geweest van de ‘beat generation’? Die verschilt duidelijk van de jonge mensen uit de jaren dertig, die onder de druk van de crisisjaren overwegend links gericht waren. Er is ook een verschil tussen de beatniks en de vrijwel gelijktijdige ‘angry young men’ uit Engeland. Die deden wel degelijk mee, de beatnik niet. Als kenmerkend zie ik dan de ‘drug scene’, het boeddhisme, de jazz en wat Kerouac betreft zijn romantiek en zijn eigen stijl. Academische schriftgeleerden van de toekomst krijgen er een baantje bij. Het is namelijk wel zeker dat Kerouac vrijwel al zijn boeken heeft geschreven onder begeleiding van drugs.
En welke drug hoort bij welk boek? On the Road zou dan een ‘benzedrine-sfeer’ hebben; Doctor Sax vond hij zelf, heeft een stijl ‘truly hallucinated’, hij gebruikte toen marijuana en morfine. Toch is hij blijkbaar nooit een verslaafde geweest. Dat hij er af kon blijven getuigt Desolation Angels. Hij zat 63 dagen op zijn berg zonder drank of drugs en al werd hij er niet vrolijker op, hij hield het vol.
Het is moeilijk Kerouacs flirt met het boeddhisme al te ernstig te nemen al heeft hij die jaren lang vol gehouden, zich daarbij ook veel moeite gegeven en veel gestudeerd. In het boek van Ann Charters treffen we hem dan ook aan in wat ik in mijn onschuld maar de lotus-positie zal noemen: mild ademhalend nadat hij een kopje groene thee had genuttigd.
Zijn benen kwelden hem omdat hij vanwege te veel benzedrine thrombophlebitis had, een aderontsteking. Hij moest en zou Bodhisattva worden, een leraar en hij wilde Allen als discipel. Maar ja, de drank! zo slecht voor het karma! Hij was, zoals Dr. Charters opmerkt dan wel een leerling-Bodhisattva, maar een 41 oude meester in het drinken. Van veel invloed bij dit alles is zijn vriend de dichter Gary Snyder geweest, een antropoloog, die Chinees en Japans kent en lange tijd in Japan heeft gewoond. Tegen hem heeft Jack ontkend een Zen-boeddhist te zijn: ‘Ik ben geen Zen-boeddhist, ik ben een serieuze boeddhist, ik ben een ouderwetse dromerige Hinayana lafaard van het latere Mahayanisme’ - wat dit ook moge betekenen. Jack's boek The Dharma Bums, in Eenzame Engelen wel aardig vertaald als ‘Dharma tuig’ staat er vol van. Het is volgens zijn eigen opvattingen een ‘potboiler’, in het exemplaar dat hij zijn moeder overhandigde had hij geschreven: ‘Een derde avontuur om voor het huis te betalen, het kattenvoer en de vredige slaap’.
In de autobiografie In My Own Way van Alan Watts, die net verschenen is, slaat deze Europese hogepriester van het boeddhisme dat van Kerouac niet erg hoog aan. Hij heeft het over de ‘beruchte “Zen boom”, die op het laatst van de jaren vijftig de mode was onder de kunstenaars en pseudo-intellectuelen en die leidde tot de frivole beat Zen van Kerouacs Dharma Bums’. Later werd hij toch meer bevriend met de groep. Hij herinnert zich een avond dat ze uren lang ‘sutras’ zongen op de maat van Allens kleine Indiase vingercymbalen. Hij noemt Kerouac een tweede Thomas Wolfe, ‘een warme en aanhankelijke hond, die tenslotte ten onder ging aan de fles’. In zijn laatste, depressieve levensj aren verdween Jacks belangstelling voor welke vorm van boeddhis- | |
| |
me dan ook geheel en al: ‘he was sick of the subject’.
Kerouac vertelde vaak dat hij meer affiniteit voelde voor muziekmensen als Charlie Parker, Billie Holiday, Gerry Mulligan en Thelonius Monk dan voor literaire figuren. Mexico City Blues staat met jazz in direct verband. Een belangrijke rol hierbij heeft de boekhandelaaruitgever Lawrence Ferlinghetti uit San Francisco gespeeld. Ginsberg kwam nationaal in het nieuws toen de politie in 1957 een inval in zijn zaak deed en Howl in beslag nam wegens veronderstelde obsceniteit. Ferlinghetti won het proces dat volgde en dat, meen ik, wel als inleiding te zien is tot de processen in de jaren zestig, die Amerika van censuur hebben bevrijd: Lady Chatterley, Fanny Hill en de Tropics. Er is een foto van Ferlinghetti bij zijn boekhandel met de meterhoge reclame: Banned Books. Maar dat was een lachertje. Wie meende dat in die tijd - de jaren vijftig dus - je bij hem de toen nog verboden waar zou kunnen kopen, kwam bedrogen uit. Hij paste wel op! Hij verkocht inderdaad wel boeken, die ‘eens’ wel ‘ergens’ verboden zijn geweest. Dat geldt zelfs voor de sprookjes van Andersen!
Ferlinghetti is ook een dichter, die een opmerkelijk succes had met zijn bundel A Coney Island of the Mind uit 1958 en hij vooral heeft de ‘poetry reading’ in de mode gebracht. Het waren ‘readings’ die hij liet begeleiden door jazz. Het vaak improviserende karakter daarvan sprak bijzonder aan en begeleidde een poëzie, die ook variabel wilde zijn, dat wil zeggen zich niet strak aan een tekst hield.
Ferlinghetti had er eigenlijk zelfs bezwaar tegen zijn werk te laten drukken - het lag dan zo griezelig vast - maar wat wil je?
Door de publicaties van zijn uitgeverij City Lights Books heeft hij een groot aandeel gehad in wat men wel de ‘San Francisco Renaissance’ heeft genoemd. Velen van de ‘beat generation’, ook Kerouac hebben werk bij hem uitgegeven.
On the Road kenmerkt zich door wat met enige goede wil een eigen stijl te noemen is, al heeft Henry Miller ook wel zo'n hamerende werkwijze toegepast toen hij eenmaal op dreef was. Kerouac zou het procédé nog één keer herhalen in Desolation Angels, dat mede daardoor nog werkelijk boeiend te noemen is. Het is een soort gutsend proza, dat dienen moet om het gejaag en gejakker, de totale exuberantie, het ‘lirium’ passend uit te drukken. Het is een ononderbroken gedachtenstroom, verhevigd door de drugs, een stroom die Kerouac waarschijnlijk op het idee van de vergelijking met Ulysses heeft gebracht - de Molly-monoloog, die evenwel op een totaal andere wijze bewerkt is. Ginsberg heeft het over ‘spontane bopprosodie’, Kerouac zelf noemde het ‘action writing’, met ‘action painting’ waarschijnlijk in het achterhoofd en hij heeft het over spontaan proza en spontane compositie. Het is voor hem zijn rechtvaardiging als schrijver geweest al was het dan niet meer dan een zich laten gaan op papier, zoals de jazzspeler zich al improviserend laat gaan. Hij noemde het dan ook wel ‘sketching’ en ‘dit veronderstelt een ongehinderde stroom van idee-woorden uit het brein, vergelijkbaar met een jazzmusicus die een solo blaast; er zijn geen punten meer die zinstructuren scheiden die al willekeurig gehinderd worden door valse dubbele punten en verlegen komma's, in plaats van de gewone punt kwam een krachtige streep die retorische ademtochten scheidt’, zoals Krim in het voorwoord bij Eenzame Engelen zegt, waar de methode ook te bestuderen valt. Zoiets duldt geen revisie en daarvan moest Jack ook niets hebben.
Op het hoogtepunt van de beat-beweging was er een debat met enkelen van de groep met als Engelse deelnemer Kingsley Amis, misschien wel de belangrijkste, in ieder geval de succesrijkste van de ‘angry young men’ wier bestaan als ‘beweging’ hij terecht ontkende. Ook Jack Kerouac was aanwezig, maar speelde de clown en nam geen deel aan de discussie. Dit was zijn gebruikelijke houding, hij wilde niet ‘betrokken’ geraken. Dat lijkt mij een typisch
| |
| |
romantische houding, zoals natuurlijk On the Road een door en door romantisch boek is. Het literaire monument van de romantische ‘Wanderlust’ is uiteraard Aus dem Leben eines Taugenichts van Joseph Freiherr von Eichendorff uit 1826, nog in 1966 in het Engels vertaald als Memoirs of a Good-for-Nothing.
Die ‘Wanderbursche’ ging te voet of per ‘Schneckenpost’, die hem geen ‘Heller kost’, in On the Road hebben we dezelfde ‘Bursche’, die per opgepepte auto Amerika's snelwegen onveilig maakt, zij het dan met Moriarty aan het stuur, een bezeten Moriarty, zoals Burroughs hem zag, bezeten van zuivere, abstracte, zinloze, dwangmatige behoefte zich te verplaatsen. ‘Vrouw en kinderen kunnen honger lijden, vrienden bestaan alleen om te exploiteren voor benzinegeld. Neal must move’ was de conclusie van William Burroughs toen hij hem dat geld weigerde.
Het boek van Ann Charters is objectief, sympathiek, kennelijk uit genegenheid geschreven en behoorlijk gedocumenteerd. Het is duidelijk dat zij veel informatie heeft verkregen van de vele vrienden en bekenden uit de kring rondom Kerouac, zowel in de Village als in San Francisco. Er is als ‘appendix’ An Astrological Reading met diagram van Carolyn Cassady over Jean-Louis Kerouac zoals hij werkelijk heette, waarin de gelovigen het allemaal nog eens uitgekruist kunnen vinden. Er is een ‘Identity Key’ waarin te vinden is onder welke namen diverse vrienden in diverse boeken voorkomen. Bij al deze weldaden heb ik één groot bezwaar. Het hele maatschappelijke klimaat van Amerika van zijn tijd is te vinden in drie regels: ‘Hij ging de problemen van de jaren vijftig, zoals de Bom, de pressie van de “Organization Man”, McCarthys Unamerican Activities Committee uit de weg.’ Er wordt nauwelijks gerept over de maatschappelijke oorzaken van het verschijnsel ‘beatnik’. Het was de decade van Korea, van het Engels-Franse offensief tegen Egypte, van het Hongarije-drama van Nagy en Kadar, van het feit dat in Amerika de communisten zich moesten laten registreren, de aardsatelliet Explorer rond de aarde cirkelde, dat er vijf miljoen werklozen waren in de Amerikaanse staal- en auto-industrie, van het bezoek van Kroestjov aan Amerika en het begin van de ambtsperiode van Kennedy. Over dat alles geen woord, al is er dan nog een regel over de ecologische stoornis van de atoombom. En toch waren dat de belangrijke gebeurtenissen van een samenleving, waarin de ‘beatnik’ niet meer wilde meedoen. Er is toch wel overeenkomst aan te wijzen met de romanticus van de vorige eeuw, op de vlucht voor de reactionairen van het Weense Congres en, althans in Engeland, voor de landschap-verwoestende invloed van de op gang komende industriële revolutie. De betekenis in dit verband
van maatschappelijke verschijnselen komt veel duidelijker naar voren in de studie van Lawrence Lipton, The Holy Barbarians, over de communes in de sloppenbuurt van Venice in Californië.
In tegenstelling tot het werk van William Burroughs dat overloopt van geweld, is er bij Kerouac geen spoor van geweld of van direct verzet tegen de bestaande orde, tenzij dan indirect in zijn druggebruik. Hij had een heilige afkeer van politie en van gevangenissen en er is ‘beatitude’ in het vizioen uit de Dharma Bums: ‘Een vizioen van een grote rugzakrevolutie, duizenden of zelfs miljoenen jonge Amerikanen rondzwervend met rugzakken op, de bergen in om er te bidden; ze maken kinderen aan het lachen en oude mensen blij, ze maken jonge meisjes gelukkig en oude meisjes gelukkiger, allemaal Zengekken, die al zwervend verzen schrijven, die zonder reden toevallig in hun hoofd opkomen en die ook door vriendelijk te zijn en door vreemde onverwachte handelingen vizioenen blijven geven van eeuwige vrijheid voor iedereen en voor alle levende wezens.’ Het is wat halfzacht, maar het is toch een aantrekkelijker beeld dan dat van de ‘Heli's Angels’ op hun moordende motoren. In de herfst van 1966 kreeg mémêre een beroerte, die haar verlamde. Jack trouwde nog
| |
| |
maar eens met een meisje uit zijn jeugd, dat op hem had gewacht, zoals dat heet en nu mooi voor moeder en zoon kan zorgen. Hij had de dood al in de ziel, maakte zijn testament, liet zijn huis overschrijven op zijn moeder. Het plotselinge einde kwam op 21 oktober 1969 na een spoedoperatie, die acute inwendige bloedingen onthulde.
Hij is 47 geworden, voor onze tijd een jonggestorvene en ook wat dat aangaat is hij een late romanticus - een eeuw te late romanticus. De romanticus uit de eerste helft (of wat later) van de 19de eeuw placht jong te sterven: Shelley was 30, Keats 26, Novalis 29, Von Kleist 34, Wilhelm Hauff 25, Georg Büchner 24, Lermontov 27, Corbière 30, de Lautréamont 24, Petoefi 26... rekening houdend met de verdubbelde levenskans van onze tijd past Kerouac er in. Hij is natuurlijk ook nooit zuinig op zichzelf geweest. Vooral onderweg at hij wat hij betalen kon, leefde soms op een dieet van taart, icecream, salami-sandwiches, drugs, hectoliters slechte zoete wijn, later aangevuld met bier en whisky, het lijkt mij niet wat de becelklantjes een ‘gezonde leefwijze’ zouden noemen, al zorgde moe natuurlijk wel voor betere kost als hij aan de pappot zat.
In haar boek beschrijft Ann Charters haar eerste kennismaking met Jack. Niet alleen begonnen de universiteitsbibliotheken brieven en manuscripten te kopen, er was een New Yorkse firma, de Phoenix Bookshop, die een reeks bibliografieën begon van ‘underground poets’. Dr. Ann Charters bood aan die van Kerouac samen te stellen. Zo kwam ze bij hem en mémêre op bezoek en werd die dag door haar verzorgd met ‘chicken pie’ waarbij ze champagne dronken. De bibliografie is in 1967 verschenen en nu ook haar levensbeschrijving van hem, die een zeer kort voorwoord meekreeg van Allen Ginsberg, met wie ze hier op een foto staat. Het voorwoord eindigt met zijn omschrijving van Kerouac als ‘American lonely Prose Trumpeter of drunken Buddha Sacred Heart’.
|
|