stil en verlaten. Daar kon ik wel een half uur of een uur over doen.
Die blinde aan de dam speelde beter als ik, dus ken je nagaan.
Ik met die 35 cent in mijn zak op de veerpont. In de Volendammer tram. Daar stond ik in Edam. Maar ik moest nog terug. Ik zet me eigen altijd voor het blok. Anders kom ik er niet doorheen.
Maar spelen dat dee ik niet. Ik liep wat rond bij de haven, en daar wordt een huis gebouwd. Werklui op die stelling zien dat kassie en ja hoor: hé, speel 's 'n moppie!
Ik zeg: nou goed, dan speel je zelf maar.
Komt er zo'n kerel naar beneden en die begint te spelen! Was ik er nog niet doorheen. Ik denk dat gaat niet goed.
Tot ik bij een winkeltje sta, en daar staat een lekker volendams mokkel. Nou, ja, toen had ik wel trek, dus ik doe een deuntje, en ze geeft me een stuiver. Toen was ik er doorheen!
Elke dag ging ik op die tram en dan speelde ik me eigen naar huis. En steeds dichterbij tot ik in de stad zelf stond.
Maar een bekeuringen dat ik kreeg. 95 stuks in een week.
Gelukkig werd ik toen gematst door een brigadier, die zei altijd: Ko, want ze noemden me vaak Koperen Ko, dat kwam eigenlijk van een duitser, Lustige Wilhelm, maar die zei dan Ko, heb je niet? Kom dan over veertien dagen maar weer terug.
Toen het echt rot moeilijk werd ben ik nog een tijdje in 't heien geweest, maar omdat ik gedeeltelijk invalide ben, kon ik dat na vier jaar niet meer volhouden.
Ik kon geen rijbewijs halen, want ik kan niet lezen of schrijven, en dan moest ik altijd fluisteren: wat staat daar? Dus ben ik nog naar de avondschool geweest, en nu ken ik tenminste blokletters, geen schrijfletters.
Maar toen kwamen de bekroningsfeesten, en ik denk dat is 'm. Ik zo'n koperen paraplubak, die stonden toen wel 's in gangen, met allemaal belletjes, en zo'n grote trom en m'n monika'tje en naar de Goudsbloemstraat, daar hadden we gewoond. Woonde me moeder nog.
Dorst ik weer niet.
Gelukkig zit me moeder achter me aan - m'n vader zat in de bajes - dus ze roept tegen me dat ik 't zo goed kon, en dat ik de duivel in 't gedaante was, als ik 'm op zette.
Nou geef ik je te raden: ik begin bij m'n eigen buren voor de deur. En ik loop over de Brouwersgracht naar de Lijnbaansgracht en ik had 55 gulden!
Negen dagen bekroningsfeesten: er waren dagen dat ik 900 gulden ving! Je begrijpt.
Dit kopen, dat kopen.
En toen kocht ik bij zo'n dure zaak op de Prinsengracht, laten maken, die koperen hoed voor 75,- en belletjes van een kwartje 't stuk: 100 gulden. Ja, toen had ik nog.
Maar de bekroningsfeesten raken afgelopen en ik zie aan het Jan van Galenplein een poppenkast staan, en ik denk dat lijkt me wat. Niet die zware vracht om je nek.
Ik timmer de kast en ik maak de poppen en we gaan naar Ouderkerk. Kermis. Toen beginnen.
Ik wou het eerst om die jongen ze nek hangen. ‘Nee,’ roept die, ‘ik durf niet.’ Ik zeg: ‘jongen, een goede leermeester is hard.’
‘Doet u 't maar eerst,’ zegt ie.
Nou had ik alles gemaakt, maar hoe moest ik aan 't gesprek komen? Het benauwde zweet breekt me uit.
Ondertussen beginnen der al kinderen te roepen. ‘Wanneer begint die poppenkast nou?’
Hadden mijn kinderen nou maar hetzelfde lef gehad. Zat ik weer in de boot.
Ik zeg moet je goed horen. Weet je wat je doet, ik ga een kop koffie pakken (drinken dee ik jammer genoeg nog niet) en jij roept af.
‘De poppenkast gaat zo beginnen!’
Toen ik terug kwam was hij op de vlucht en geld ophalen dorsten ze ook niet!
Dat maakte me enorm giftig. Ik denk dát red ik. Stonden trouwens al die kermisklanten al te lachen om die tent want die kenden mij alleen met de muziek, dus die dachten het zal ons