Maatstaf. Jaargang 21(1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Victor E. van Vriesland Uchtendgloren Schemerig strekt het landschap Zich uit Zover het oog reikt, het oog reikt. Ik vind het verwant Met een geest die bezwijkt Aan wat een eeuwigheid lijkt, - Een notie die men soms krijgt - Waar zijn de lotgenoten? Waar blijven de gewone Lieden die anders zo dringen, Opdringen, zich opdringen? Waar? Weg! en ik ben er niet rouwig om. Het wordt alles eenvoudiger, Weer als vroeger toen gemis Het bestaan doordrenkte als een mist, Onzichtbaar bijna, zonder dat men het wist. Dat gemis leek verdriet - maar dat was het niet, Het was aandacht voor nuances van mezelf Onder een oneindig gewelf Zover het oog reikt, het oog reikt. Maar dat verdwijnt: Die aandacht is er Gelukkig niet meer; Het deed teveel zeer. Nog wel breng ik keer op keer (Om de zoveel jaar) In herinnering Toesje thuis Door de Boschjes. Ik tilde loodzwaar eraan; Er kwam weinig weerwerk. Mijn woordenrijke lyriek Werd cynische Ochtengymnastiek. In de Promenade al mastiek [pagina 19] [p. 19] Bij de eerste ochtendverlichting. Achteraf bekeken Toch nog een hele verrichting, Gezien onze leeftijd en alles (De klerenmode van toen werkte ook niet mee, Ik spreek nu van negentienzeven.) Het begon een beetje te motregenen. We zwegen Toen het erop aankwam, en dat Is nooit meer goed te maken. Trouwens niets. Vorige Volgende