die Massstäbe, die Lithographen wie A. Paul Weber und Hans Theo Richter gesetzt haben: Diese Massstäbe wirken weiter und weiter. A. Paul Weber, 1893 in Arnstadt in Thüringen geboren, seit zwei Jahrzehnten in Schretstaken bei Hamburg ansässig, hat das lithographische Handwerk von Grand auf erlernt. Er zeichnet auch heute noch unmittelbar auf die Steinplatte, druckt selbst oder überwacht den Druck. Die Gewissenhaftigkeit im Handwerklichen teilt er mit jenen Lithographen der Alten Schule, die in den zwanziger Jahren Meisterwerke der Lithographie schufen: Slevogt, Orlik, Liebermann und Rudolf Grossmann.’
In het algemeen ben ik het met dit citaat eens - anders had ik het niet gebruikt - slechts het optimistische ‘weiter un weiter’ kan ik niet onderschrijven, ik dacht dat de stand van zaken minder prettig zat, dat veel grafici van de nieuwe garde die ‘ouderwetse aanpak’ niet meer zo vreselijk belangrijk vinden; uit slecht bedacht eigenbelang overigens.
Het is nogal eens de gewoonte tegenwoordig, vooral als een prentmaker behoorlijk in de markt ligt, de uitvoering van de prenten over te laten aan de zgn. beroepsdrakker, terwijl als het om de lithografie gaat, het direct tekenen op steen vervangen wordt door het werken op overdrakpapier, ik acht dat een gevaarlijke ontwikkeling, temeer omdat de grafiek populair aan het worden is, het kan tot vervlakking en verschraling van de prentkunst leiden. Niet alleen het ontwerpen met de etsnaald op de koperplaat, het graveren in het blok, het tekenen op de steen maakt de prent, mede het drukken is van belang, eigenlijk wordt een prent gemaakt in een samenspel van drukken en ontwerpen.
Proefdrukken kunnen mijns inziens slechts door de graficus getrokken worden, hij alleen weet wat voor een uiterlijk zijn prent behoort te hebben, daar kan de beste drukker geen fluit over zeggen met al zijn vakmanschap op de plank. Als het goed is moet die drukker daarna dan robot spelen, precies en keurig de proef na-apen, 59, 80, 100 maal, uiteindelijk een weinig keurige opdracht een beetje verguld omdat de man onder het goedwillend oog van Jan de kunstenaar, ook een vleug artistieke geur aan zijn jas mag laten hangen als Jan tenminste niet te lui is om er bij te zijn.
Grafici, dat hoort, drukken hun prenten zelf, Whistler verkondigde dit reeds als het om het etsen ging, Weber is een voorbeeld in de lithografie, en ik sluit me bij de heren aan.
Ik houd niet van die gemakkelijke ‘mentaliteit’, ze is niet gewenst in de grafiek, een uitzondering wil ik maken voor zeer grote oplagen en ingewikkelde opdrachten waar typografie, grafiek en bindwerk een uitgekookt geheel gaan vormen, daarvoor heeft de graficus meestal geen outillage ter beschikking; dan springt die uitnemende vakdrukker - een schaars artikel tussen twee haakjes - als koning kikker naar voren, maar laat hem niet alleen springen ga er beslist met de neus op staan, anders loop je kans prenten voor ogen te krijgen waar je zelf niet van gelooft dat je ze gemaakt hebt.
Terug naar de anecdote waarmee ik dit stuk opende. Is Weber werkelijk zo'n grote onbekende? Niet in Duitsland vertrouw ik, in Nederland echter staat de waardering voor Weber er minder goed bij, een bewering die ik zal kruiden met anecdoten uit de Hollandse artistieke binnenhaven.
Een jaar of vijf geleden schreef ik in het Parool een artikel over een graficus die daarnaast in de vijftiger jaren eveneens als criticus een opvallende rol heeft gespeeld, door zijn heftig geschrijf over ‘moderne kunst’, nogal met de botte bijl uitgevoerd, eerlijk gezegd dom, zijn grafiek was me liever, veel aandacht trok.
Ik stelde in het artikel o.a. dat zijn werk beinvloed was door de prenten van A. Paul Weber, ik bedoelde het als een compliment. Kort na publicatie ontving ik een beminnelijk briefje dat mij ernstig waarschuwde heel voorzichtig te zijn (toon: geachte onbesuisde jonge collega) met het woord invloed. Hij had