Maatstaf. Jaargang 21(1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Hans Warren Gedichten De zondvloed Ik sprak met jou over je oom, een wielrenner met kersenrode lippen in een bruin geolied gezicht. Hij trapte achter de bus aan, een adonis, jij was toen nog een kind, en die Leo iets jonger dan ik. Hij is nu, zeg je, hereboer op een kasteel in Frankrijk, half de veertig, en nog steeds erg knap. Ik heb nooit meer aan hem gedacht, hij is die wielrenner gebleven, op een meiavond voorbijzoevend met een zachte geur van olie, zijn onmogelijk rode mond open in een lach. Nee, het is erger, ik vond hem terug op ‘De Zondvloed’ van Adam Elsheimer: de naakte jongen die met gespannen rug in de boom klimt: zijn griekse tenen gespierd tegen de schors; dit is zijn profiel, uit het schilderij slaat zijn geur: zweet en iets zoetigs, en het is dus al eeuwen geleden gebeurd. Palimpsest Tot het nulpunt genaderd: een schilder met een afgekrabd oud linnen dat nog vibreert van uitgewiste kleuren, een monnik met een nog bruikbaar perkament waarop ieder een oude tekst vermoedt. Ik teken ogen over ogen, steeds dieper lippen over een mond die weet: ik schrijf van de koningskinderen, [pagina 39] [p. 39] het water, de begonnen vogelnesten. Dus zal ik je terugvinden, een dag, alleen: jij bent het dan niet, ik ben het telkens met mijn spiegel. Maar jouw beeld was zo dierbaar, zo dicht bij het volmaakte. Het tekenen van ogen over ogen, het schrijven van tekst over tekst wordt steeds moeilijker. De bakker van Zelzate We waren op de kermis zo gelukkig als vissen in het klatergoud van onze liefde wetend dat rose rose is en zoet bedrog boven het schelle licht het oorverdovende bloeiende linden in eeuwenoud duister. Hoe mooi waren we, betoverd door het schijnsel uit kramen, bruin de huid, de ogen blij glanzend, en ook de geur beneden was eeuwenoud, kaneelstokken, jong zweet, gerookte aal en kruit. Er was geen tent waar we niet in gingen: de boksers, de getatoeëerde Venus, de man zonder armen die een klavier bespeelde met zijn tenen en ook de tent met monsters, in bokalen de halfvergane rottenis op sterk water en afgedankte curiosa van een medische faculteit uit achttienhonderdtachtig, waaronder, in was, griezelig natuurgetrouw het abdomen van de bakker van Zelzate die twee penissen had, in erectie weergegeven, de ene iets forser dan de ander, het schaamhaar zorgvuldig ingeplant. Wat hebben we gefantaseerd over de mogelijkheden van die man. Vorige Volgende