C. Buddingh' Gedichten
Op slag van zessen
't Is op slag van zessen. Je moet nog vlug even een flesje
slasaus halen. Waar is je hoed? Buiten vlaagt
de sneeuw tegen je bril. Fietsers trappen, grimmig gebogen,
weer naar moeder de vrouw. Priemend wit in 't lantarenlicht
warrelen de vlakken blauwer, blauwgrijzer en grijzer
neer op de pas nog zo netjes gebezemde straat.
In de winkel is 't stil. Maar één vrouw voor je. Ze weifelt
tussen boerenkool en andijvie. Je poetst je bril
met je zakdoek schoon. Kijkt wat rond. Bij twee pakjes smeerkaas
krijg je een derde zo maar gratis voor niks. Er is ook
weer een nieuw merk zoute pinda gekomen. Een sneeuwbal
spat uiteen op de r van fruit. Het wordt toch boerenkool.
Je betaalt. Blijft nog even wat napraten. Achter je schuift men
de deur op de klink. Twee jongens met handenvol sneeuw
storten zich op een peperblond meisje. Ze rent
gillend de brandpoort in. Bij de bushalte staat
een man, hij lijkt op je vader, maar als je doorloopt
zie je dat het een gastarbeider is.
Je vader is dood. Je moeder is dood. Nog even
en je zoons zijn ook het huis alweer uit. Toch is het
soms, als je droomt, net of je echt leeft. Ach, Troje
heeft misschien ook eens bestaan. Ergens in
het heelal explodeert een ster tot een supernova
en jij stapt door de klonterende sneeuw met je flesje Calvé.
| |
Ode aan Dordrecht
Dordt - wat zal ik ervan zeggen: ik ben er geboren
en woon er nu, op een paar onderbrekingen na,
al zo'n vijfenvijftig jaar: dan weet je feitelijk niet beter:
Bankastraat, Voorstraat, Bagijnhof, Kromhout,
zelfde huizen, zelfde mensen, zelfde bomen, zelfde winkels: K. Schippers
schreef in een gedicht getiteld Bij Loosdrecht:
zou ik beter kijken.’ Het prettige is, vind ik, van Dordt
niet meer hoef te kijken, maar lekker kan denken aan alles
wat maar bij mij opkomt: de stad stoort mij niet,
zomin als ik, hoop ik, de stad stoor:
wij zijn als twee goede buren
die elkaar welwillend toeknikken, soms even
een babbeltje maken maar verder ieder hun eigen weg gaan.
Tenminste, dat had je gedacht, maar zo is het niet: wat
je beleeft als je nog in je warme pofbroek loopt
gaat je niet in je kouwe kleren zitten - je zou het
wel willen misschien: Dordt, niks mee te maken,
ik woon er alleen, meer niet - maar je hoeft maar van verre
de Grote Kerk te zien oprijzen tussen
het gewirwar van gevels en daken,
of je voelt je meteen als een kind dat na een schoolreisje
- heel plezierig: veel ijs, veel patat -
uit de bus stapt en met zijn koffer of tas in de hand
de straat waar zijn huis staat in holt: het feest
mag voorbij zijn, maar hier is hij thuis:
kijk, daar gaat de melkboer, hij heeft
een nieuwe wagen gekregen en daar
is de boom waar de brandweer die keer de poes van Marietje uit haalde.
Het zijn de kleine dingen: ik weet het, een vriend
uit Twente die ieder jaar naar Normandië ging
en die ik de havens liet zien, riep verrast: ‘Maar Dordt
is véél mooier dan Honfleur!’ Het kan zijn,
maar als mannen alleen van mooie vrouwen hielden
werd er weinig getrouwd: als je houdt van Dordt
houd je niet alleen van het Groothoofd,
de Damiatenbrug, het Bolwerk, de Pottenkade,
maar heb je een even groot zwak
voor de Stoofstraat, de Hoge Bakstraat, het Wilgenbos: plekjes
waarvan geen toerist ooit een dia nam,
want Dordt is niet alleen de rivier
| |
met al wat erop en eraan hoort,
maar een brok atmosfeer, een klimaat, waarin
je misschien wel geboren moet zijn om er blijvend te kunnen ademen.
Maar laten we eerlijk zijn: is het in Buenos Aires,
Tokio, Amsterdam, Los Angeles, Parijs, zoveel beter?
(Om nog maar niet eens te spreken van Loon-op-Zand
of Sint Anna Parochie) - welnee toch zeker:
overal waar mensen wonen houd je het enkel
maar uit met een stalen gemoed of een vat
peppillen en tranquillizers
en verhuizen brengt niks dan kopzorg en kost een hoop geld.
Nee, je kunt maar het beste nog leven
waar je wortels zijn, waar je denken kan: o ja, daar
stond ik altijd op Stientje te wachten en hier
kwam ik mijn moeder toen tegen.
of het nu Piazza San Marco heet
of Broadway of Penny Lane of Spui of Bois de Boulogne.
|
|