Maatstaf. Jaargang 21
(1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||
[Nummer 5/6]G.F.H. Raat De knipselstrook in MenuetGa naar eind1Inleiding: Louis Paul Boon, zijn personages en de kranteknipselsNaar aanleiding van Pieter Daens verscheen in het tijdschrift Ons erfdeel (januari-februari 1972) een tweedelige bespreking waarin G.J. van Bork en Karel van Isacker resp. de literaire en de historische kant van het boek onder de loep namen. In het woord vooraf tot Pieter Daens schrijft Louis Paul Boon dat ‘geen enkel woord fantasie in het hele boek te vinden is. Al het beschrevene is naakte nare werkelijkheid geweest, nog niet zo heel lang geleden’ (p. 7-8). Het verbaast derhalve niet dat van Bork in zijn deel van de bespreking het voor Boon karakteristieke streven naar authenticiteit aan de orde steltGa naar eind2: ‘Uit vrijwel al Boons werk blijkt een grote voorkeur voor het levensechte, het dokument dat hij liefst zonder literaire stoffering zou zien afgedrukt. Hij heeft daarmee geeksperimenteerd in het tijdschrift Tijd en Mens en hij heeft dokumenten een plaats gegeven in zijn romans Menuet en De Kapellekensbaan/Zomer te Ter-Muren evenals in het gedicht De kleine Eva in de Kromme Bijlstraat. Tenslotte speelde het dokument een belangrijke rol bij de totstandkoming van de vier deeltjes Reservaat’ (p. 19). Wie de door van Bork gegeven voorbeelden controleert, komt tot de conclusie dat hij geen woord te veel heeft gezegd. In zijn bijdrage over Boon aan Literair lustrum I vermeldt ook weverbergh dat de toenmalige redacteur van Tijd en Mens in dit blad documenten liet afdrukken (p. 106). Over de strook kranteknipsels in Menuet heeft Boon verklaard: ‘Alle knipsels zijn echt. Gedurende één jaar heb ik ze zelf uit de krant verzameld.’Ga naar eind3 Uit De KapellekensbaanGa naar eind4 wil ik één geval releveren. De ‘dichter en dagbladschrijver’ (p. 12) johan janssens leest de auteur van het (cursief gedrukte) Ondine-verhaal op een zeker moment uit ‘le kunstkern illustré’ (p. 34) een recensie voor van diens werk: ‘alhoewel de schrijver van ondineke van ter-muren een merkwaardig talent heeft ontbreekt hem toch dramatiek en spreekt hij belgisch, zodat zijn pathos een koortsig ijlen lijkt’ (p. 34). 125 bladzijden verder richt ‘carcofas de ezel’ (p. 159) in het door johan janssens geschreven Reinaert-verhaal de volgende woorden tot de vos: ‘ge hebt een merkwaardig talent, maar wat u ontbreekt is dramatiek, en tevens spreekt ge belgisch, zodat uw pathos een koortsig ijlen lijkt’ (p. 159). In een noot wordt meegedeeld over het oordeel van de ezel ‘dat een encycliek weekblad datzelfde oordeel heeft uitgesproken over johan janssens zélf’ (p. 159). Reinaert, johan janssens en de schrijver van het Ondine-verhaal worden onder één noemer gebrachtGa naar eind5: het oordeel van de ezelachtige criticus van een rooms weekblad. Boon is hierbij uitgegaan van een authentiek gegeven. C. Bittremieux schreef in De SpectatorGa naar eind6 van 10 november 1946 een kritiek op de roman Vergeten straat van Boon, waarin hij de taal van laatstgenoemde aldus karakteriseerde: ‘Een taal die zich aan zichzelf bedwelmt, aan haar eigen pathos, en die soms op een koortsig ijlen lijkt.’ | |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
Boons enige gedicht, De kleine Eva uit de Kromme BijlstraatGa naar eind7, is doorschoten met kranteberichten. Daarover heeft Boon gezegd: ‘Ik had de berichten uit de kranten geknipt, ze aaneengeplakt en heb er dan poëtisch proza of prozaïsche poëzie van gemaakt.’Ga naar eind8 Voor zijn eenmanstijdschrift Reservaat heeft Boon indertijd (1953) om authentieke kopij gevraagd in het dagblad Vooruit: ‘Ge weet, ik heb daar altijd een zwak voor gehad: brieven, dagboeken, procesverbalen, getuigenissen om het even wat... maar waarin op onverwachte wijze een beetje levensmysterie wordt onthuld. Als gij zoiets vinden kunt, stuur het mij dan - het mogen de brieven of het dagboek zijn van een priester die zijn kap over de haag heeft gesmeten, of van ene die lang opgesloten zat in de bak, of ene die in het concentratiekamp heeft gezeten of aan het oostfront heeft gevochten. Iets pakkend enfin, gelijk het dagboek van de lamme, die 20 jaar op een veldbed lag gekluisterd en zijn belevenissen heeft neergepend - maar zijn vrouw wil het mij niet geven, zelfs als ik haar verzeker er alle namen in te veranderen’ (Julien Weverbergh en Herwig Leus: Boonboek, p. 103)Ga naar eind9. Resultaat van deze oproep waren o.a. Brieven uit cel 105 in de tweede aflevering van Reservaat en de dagboekfragmenten die onder de titel Als Jezus terugkomt tussen ons gepubliceerd werden in de derde aflevering. Hiervoor bleek al dat Boon zich intensief heeft beziggehouden met kranteberichten. Bij een zo autobiografisch werkend auteur als hijGa naar eind10 ligt het voor de hand dat zijn personages dezelfde hebbelijkheid vertonen. Zo spreekt johan janssens in De Kapellekensbaan zijn voorkeur uit voor ‘een directe roman van dagbladknipsels’ boven de roman over Ondine (p. 16). In het vervolg, Zomer te Ter-MurenGa naar eind11, wenst de auteur van het Ondine-verhaal te beginnen aan een roman ‘van dagbladknipsels’ (p. 71). Ook een ander personage uit deze twee boeken, ‘mossieu colson van tminnesterie’ (De Kapellekensbaan, p. 104), verzamelt kranteknipsels (zie bijv. p. 104 en p. 121 van De Kapellekensbaan). Dezelfde activiteit ontplooit de manlijke hoofdfiguur van Menuet. In het begin van de roman overweegt hij kranteknipsels te gaan verzamelen (p. 10).Ga naar eind12 Later blijkt hij inderdaad een dergelijke collectie te hebben aangelegd (zie o.a. p. 39, p. 51 en p. 79). Het zijn deze berichten die van de hoofdtekstGa naar eind13 gescheiden in een aparte strook in Menuet zijn afgedrukt. In dit artikel wil ik proberen de vraag te beantwoorden wat de functie is van de knipselstrook in Menuet. Dit komt neer op de vraag naar de relatie tussen de strook kranteberichten en het eigenlijke verhaal. Ik zal eerst de verschillende edities van Menuet bekijken, vervolgens ingaan op de herkomst van het opmerkelijke procédé dat Boon gehanteerd heeft, de suggesties van enkele critici onderzoeken en de mening van Boon recht laten wedervaren. Tenslotte wil ik in twee hoofdstukken aandacht besteden aan aspecten die tot nu toe vrijwel verwaarloosd zijn, waarna ik in het besluit mijn slotconclusie zal formuleren. | |||||||||||||
I De knipsels in de verschillende drukken van MenuetLouis Paul Boon schreef de korte roman Menuet in juni 1954, getuige de datering op de laatste bladzijde van de tijdschriftversie: ‘Kluisbossen, juni 1954’ en van de tweede druk: ‘Kluisbossen, Juni 1954’. Boon heeft tegenstrijdige uitspraken gedaan over de tijd die hij spendeerde aan het schrijven van Menuet. Tegen d'Oliveira zei hij Menuet in twee weken geschreven te hebben (Scheppen riep hij gaat van au, p. 77). De Ceulaer vertelde hij echter dat hij drie weken over Menuet had gedaan (p. 64); hetzelfde kreeg Florquin te horen: ‘Menuet heb ik op drie weken geschreven, een hoofdstuk per week’ (p. 33). Menuet verscheen integraal in de negende jaargang (1955) van het Nieuw Vlaams tijdschrift. | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
Deel i (De vrieskelders) werd opgenomen in de derde aflevering (p. 225-265). De delen ii (Mijn planeet) en in (Het eiland) werden gepubliceerd in het vierde nummer (p. 338-392). De strook gemengde berichten is in het Nieuw Vlaams tijdschrift in zes cursieve regels bovenaan de pagina afgedrukt. Ten opzichte van elkaar zijn de berichten gescheiden door staande streepjes. In 1955 werd Menuet als ‘boekvink’ uitgegeven door de Arbeiderspers. De knipsels, van elkaar gescheiden door verticale streepjes, staan bovenaan de bladzijde in hoofdletters (acht regels). In hetzelfde jaar rolde een tweede druk van de persen, in de N.V.T. Reeks. De knipselstrook beslaat in deze uitgave vijf gecursiveerde regels aan de bovenzijde van de pagina. Bij een nieuw bericht begint een nieuwe alinea. In de derde druk van 1961Ga naar eind14, evenals alle volgende drukken verschenen bij de Arbeiderspers, is de reeks kranteberichten verhuisd naar de onderkant van de bladzijde. De berichten, ten opzichte van elkaar gemarkeerd door staande streepjes, zijn daar in vijf cursieve regels afgedrukt. De vierde druk (1968) is een anastatische herdruk van de eersteGa naar eind15. Dit betekent dat de knipsels weer bovenaan de pagina staan, en wel in acht kapitaal gedrukte regels, en dat de knipsels van elkaar gescheiden zijn door staande streepjes. Latere drukken van Menuet - inmiddels is de zesde druk op de markt gebracht (1972) - zijn identiek aan de vierde en dus aan de eersteGa naar eind16. De variatie in aantal regels dat de kranteknipsels in de onderscheidene uitgaven van Menuet toegemeten is en de wisselende grootte van de bladspiegel hebben twee consequenties. In de eerste plaats varieert het aantal knipsels dat de hoofdtekst begeleidt. Zo telt de tijdschriftversie bijv. elf berichten minder dan de eerste (= zesde) druk, de tweede tien berichten minder en de derde zes berichten minder. In de tweede plaats zijn de dagbladknipsels in de verschillende versies van Menuet bij andere passages van de hoofdtekst afgedrukt. Alleen de paar eerste knipsels vormen daarop uiteraard een uitzondering. De frequentie van de veranderingen in aantal en in positie ten opzichte van de hoofdtekst wettigt de veronderstelling dat de hoeveelheid berichten en hun plaats ten opzichte van het (bijna niet gewijzigde - zie noot 15) hoofdverhaal niet van belang zijn. Het doet er kennelijk niet zo veel toe waar welk knipsel staat en of de berichtenstrook uit 96 dan wel 85 berichten bestaat. Dezelfde negatieve, maar daarom niet irrelevante, conclusie kan getrokken worden ten aanzien van de manier waarop de berichten zijn afgedrukt (cursief of in hoofdletters) en ze van elkaar zijn gescheiden (alinea's of staande streepjes). Dat ook de plaats van het knipsellint op de pagina (onder- of bovenaan) geen informatie verschaft omtrent de functie ervan spreekt na het voorgaande wel vanzelf. Het wordt bovendien bevestigd door Boon zelf in het informatieve vraaggesprek met Florquin, wiens stelligheid overigens misplaatst is:
‘In Menuet heb ik bovenaan kranteknipsels geplakt. Is het onderaan? Ja, het is onderaan. Ik weet het niet goed meer, het is 20 jaar geleden dat ik het nog gezien heb. Maar onderaan of bovenaan, het heeft geen belang’ (p. 62-63; zie ook p. 70). | |||||||||||||
II Dos Passos en de knipselsFernand M. de Louvick komt de eer toe als enige recensent aangegeven te hebben aan welke trits boeken Louis Paul Boon de eigenaardige bouw van Menuet ontleende. Hij deed dat in een korte bespreking, getiteld In deze verbijsterende wereld en afgedrukt in Critisch bulletin van 1956-1957. In de trilogie U.S.A. van John Dos Passos - bestaande uit The 42nd Parallel (1930), 1919 (1932) en The Big Money (1936) - wordt het hoofdverhaal afgewisseld met o.a. | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
de Newsreel en The Camera Eye (p. 354-355). Vooral de Newsreel (letterlijk: filmjournaal) is van belang: de titel boven de uit ‘krantetitels, schlagers en knipsels (The raw material of history)’Ga naar eind17 (Moderne encyclopedie voor de wereldliteratuur (= mew), dl. 2, p. 390) samengestelde gedeelten die van tijd tot tijd het hoofdverhaal onderbreken. The Camera Eye, ‘impressionistische en autobiografische fragmenten in poëtisch proza’ (mew, dl. 2, p. 390) die op dezelfde wijze in de tekst zijn geïntegreerd, is minder relevant voor de bouw van Menuet. De naam Dos Passos verrast niet in combinatie met die van Boon. Op 6 augustus 1971, in een vraaggesprek met Adriaan van der Veen in nrc/Handelsblad, heeft Boon nog zijn voorkeur uitgesproken voor het werk van deze geengageerde auteur. Gevraagd naar auteurs die invloed op hem uitoefenden, antwoordde Boon de Ceulaer: ‘John Dos Passos met De 42ste Straat en Céline met Voyage au bout de la nuit’ (p. 65). Tegenover Florquin verklaarde Boon over Dos Passos: ‘Die heeft 42e straat geschreven en Manhattan grows, dus eigenlijk de voorstad groeit, zoudt ge zeggen. En bij hem heb ik de techniek gehaald voor wat ik in De voorstad groeit, De Kapellekensbaan, Menuet op mijn eigen manier heb bewerkstelligd. De manier waarop Céline het zegt en de manier waarop Dos Passos het voorstelt. Lijk ik dat nu vertel, lijkt het erop of ik die nagebootst heb maar dat is onbewust gebeurd’ (p. 31). Manhattan grows is niet de titel van een boek dat Dos Passos heeft geschreven. Waarschijnlijk speelt zijn eigen De voorstad groeit Boon hier parten en bedoelt hij Manhattan Transfer uit 1925 (mew, dl. 2, p. 389). 42e straat (vgl. Vergeten straat) is een verbastering van The 42nd Parallel. Even later neemt Boon alle twijfels weg over de herkomst van het procédé dat hij in Menuet heeft gevolgd: ‘In mijn boek Menuet heb ik in elk geval hetzelfde systeem toegepast, dus kranteknipsels geplaatst boven mijn verhalende tekst. Dos Passos gaf in 42e straat krantekoppen met het dagelijks nieuws om de tegenstelling te doen uitkomen. In Menuet heb ik het toch met een andere bedoeling gedaan’ (Florquin, p. 31). Welke de ‘andere bedoeling’ is die Boon op het oog heeft, zal in hoofdstuk iv blijken. Voorlopig wil ik slechts vaststellen dat het Boon in Menuet kennelijk niet te doen geweest is om een tegenstelling tussen de knipselstrook en de hoofdtekst. Het staat trouwens te bezien of de Newsreel contrasteert met het hoofdverhaal. Volgens de Louvick dient de Newsreel o.a. ‘om de geschreven gebeurtenissen a.h.w. aan een bepaalde tijd te binden’ (p. 355). Dezelfde mening is J. van der Steen toegedaan, de auteur van het lemma over Dos Passos in de Moderne encyclopedie voor de wereldliteratuur. Hij ziet als functie van de Newsreel ‘het romangebeuren in de tijd te situeren’ (mew, dl. 2, p. 390). Na de samenstelling van de Newsreel resp. de knipselstrook en hun integratie in de totale tekst komt hier een derde verschilpunt naar voren tussen Menuet en The 42nd Parallel - waar ik mij gemakshalve toe bepaal. De kranteknipsels in Menuet plaatsen de gebeurtenissen in het hoofdverhaal niet in een bepaalde sociaal-historische context. Belangrijke historische personen en gebeurtenissen ontbreken in de knipselstrookGa naar eind18, terwijl Newsreel iv bijv. het volgende fragment bevat: strike may mean revolt in russia lake romance of two yachts murder ends labor feud Michigan runs all over Albion red flags in St. Petersburg Czar yields to people (John Dos Passos: The 42nd Parallel; New York and London 1930, p. 55-56; in het vervolg beperk ik mij bij verwijzingen tot de titel van de roman). Newsreel v begint als volgt: ‘bugs drive out biologist elopers bind and gag; is released by | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
dog emperor nicholas ii facing revolt of empire grants subjects liberty’ (The 42nd Parallel, p. 58). Aan de hand van deze citaten zijn nog drie verschillen vast te stellen tussen de Newsreel en de reeks knipsels in Menuet:
Als specificatie van de sociaal-historische achtergrond die de Newsreel constitueert, is een ander punt van verschil relevant. De Newsreel bevat veel berichten over sociale strijd, zoals het volgende: ‘Madrid police clash with 5000 workmen carrying black flag’ (The 42nd Parallel, p. 53). In de knipselstrook van Menuet zijn dergelijke berichten niet of nauwelijks te vinden. Een laatste punt van verschil: de Newsreel doet geconstrueerder aan dan de strook knipsels in Menuet. In Newsreel ii wordt actueel nieuws afgewisseld met de opeenvolgende verzen van een song:
‘Come on and hear
Alexander's ragtime band
It is the best
It is the best
brother of Jesse James declares play picturing him as bandit trainrobber and outlaw is demoralizing district battle ends with polygamy according to an investigation by Salt Lake ministers, still practiced by Mormons clubwomen gasp It is the best band in the land' (The 42nd Parallel, p. 22-23). Een dergelijke compositie kent de berichtenketen van Menuet niet.
Hoewel Louis Paul Boon het in Menuet gehanteerde procédé aan The 42nd Parallel van John Dos Passos ontleend heeft, kan hij bepaald niet van klakkeloze navolging beschuldigd worden. Waar de Newsreel fungeert als sociaal-historisch kader waarbinnen de roman zich afspeelt (vandaar de vermelding van historische feiten en personen, alsmede de berichten over sociale strijd), heeft de knipselstrook kennelijk een andere functie. Aan dit belangrijkste onderscheid zijn verschillen toe te voegen in samenstelling, integratie in de roman, wijze van zetten, markering van de berichten ten opzichte van elkaar en de compositie. Anders dan in Menuet wordt in de Newsreel bovendien verschillende malen informatie verschaft over dezelfde gebeurtenissen. Conclusie: Boon heeft een eigenzinnig gebruik gemaakt van de techniek die hij bij Dos Passos leerde kennen. | |||||||||||||
III De critici en de knipselsOnmiddellijk nadat de laatste delen van Menuet in het Nieuw Vlaams tijdschrift verschenen waren, publiceerde Albert Westerlinck in zijn tijdschrift Dietsche Warande & Belfort (1955, nr. 5) Een principiële beschouwing; iets over het N.V.T. Hij trok daarin heftig van leer tegen de redactie van het Nieuw Vlaams tijdschrift die ‘vieze stukken’ als Menuet in haar blad een plaats gaf (p. 309). Ook Louis Paul Boon moest het ontgelden. Hem werd aangewreven dat Menuet ‘alleen opzettelijk-vulgaire, stupiede smeerlapperij’ (p. 310) bevatte. Een half jaar later schreef Herman Teirlinck, toentertijd belast met de directie van het Nieuw Vlaams tijdschrift, een met H.T. gesigneerd stukje in dit blad, getiteld: Aan Albert Westerlinck. Teirlinck verdedigde het beleid van de redactie (p. 1242) en noemde Boon ‘een eerlijke en moedige schrijver, die elke leugen verafschuwt’ (p. 1244). | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
Ook Gerard Knuvelder had moeite met Menuet, dat inmiddels in boekvorm was uitgekomen. Spijtig constateerde hij ten aanzien van Boon: ‘bovendien gaat hij onmiskenbaar niet van de christelijke opvatting uit, noch van de door haar gehouden morele orde’ (p. 281-282).Ga naar eind19 Knuvelder verzuimde niet het drie alinea's hiervoor geciteerde oordeel van Westerlinck aan te halen, ‘een van Vlaanderens eminentste beoordelaars’ (p. 282), zoals hij hem quasi-argeloos noemde. De katholieken Westerlinck en Knuvelder waren kennelijk dermate ethisch gepreoccupeerd dat zij geen tijd vonden aandacht te schenken aan de bijzondere bouw van Menuet. Maar ook andere critici merkten weinig op over dit punt. Zonder toelichting bestempelde de Louvick in zijn hiervoor vermelde recensie de compositie van Menuet als ‘de enig goede’ (p. 355). Volgens Jean Weisgerber, in zijn bijdrage (Experimenten met de roman) aan het boek Louis-Paul Boon, wordt de scheiding tussen het subjectieve en het objectieve in Menuet geaccentueerd ‘doordat de gemengde berichten, die uiteraard uit de sfeer van de nuchtere feiten voortkomen, de alleenspraken van de hoofdpersonen letterlijk overkoepelen en er typografisch geheel los van staan’ (p. 29). Het hoofdverhaal staat dus voor het subjectieve, de knipselstrook voor het objectieve. Ik vraag mij af of de scheiding wel zo markant is. De berichten zijn uitgeknipt, dat wil zeggen geselecteerd, door de manlijke hoofdfiguur, zoals ik in de inleiding al vermeldde. Deze selectie impliceert subjectiviteit. De reeks Ontmoetingen werd in 1972 uitgebreid met een deeltje over Louis Paul Boon, geschreven door Luc Verhuyck en Theo Jochems. Over Menuet beweren deze heren: ‘Bovenaan, later onderaan elke bladzijde, staan cursief gedrukte kranteknipsels over moord, doodslag, diefstal, verkrachting, mishandeling enz... Zij omkaderen het verhaal met een wrange smaak, smaak die trouwens ook in het werk zelf doorklinkt, om het synesthesistisch uit te drukken’ (p. 28). Een smaak die het verhaal omkadert en in het werk zelf doorklinkt. Wezenloos geleuter, om het eens niet ‘synesthesistisch’ maar misschien wel begrijpelijk te zeggen. Ook andere opmerkingen over Menuet van Verhuyck en Jochems liegen er niet om. Dat elk hoofdstuk van Menuet door een ander personage verteld wordt, verleidt het duo tot de uitspraak: ‘Dit vormprincipe is bij ons weten enig in de Nederlandse literatuur’ (p. 28). Dit terwijl aan De Metsiers (1950) en Omtrent Deedee (1963) van Hugo Claus hetzelfde principe ten grondslag ligt. Het kind dat de vrouw van het echtpaar uit Menuet krijgt, noemen Verhuyck en Jochems in een misplaatste poging tot guitigheid het ‘product van hun echtelijke plichten’ (p. 28). Dat dit kind verwekt is door de zwager van de vrouw (zie bijv. Menuet, p. 93) vormt één van de belangrijkste inhoudelijke feiten van Menuet. Het eerste deel van weverberghs drieluik Puin handelt o.a. over Menuet. Over het engagement en andere kwalen; Lolita in Vlaanderen draagt het als titel en het betreft een licht gewijzigde versie van het artikel Lolita in Vlaanderen, dat in 1966 in Vandaag 12 verscheen. Dit laatste artikel werd in een sterk afwijkende vorm een jaar eerder in de Vlaamse gids gepubliceerd: De muze tussen waarheid en fatsoen: Menuet van Louis-Paul Boon. De diverse veranderingen zijn voor de probleemstelling van dit artikel niet relevant. Ik houd mij aan de meest recente versie, die van Puin. Over de berichten in de strook bovenaan de pagina schrijft weverbergh: ‘Bij deze aaneengelijnde faits divers zijn overwegend kinderen betrokken: het zij als slachtoffer, het zij als misdadiger, het zij als toeschouwer’ (p. 8). De observatie van weverbergh is ontegenzeglijk juist: bij meer dan de helft van de knipsels zijn kinderen betrokken. Hij doet echter verder niets met zijn constatering. Interessant is dat weverbergh attendeert op de inhoudelijke overeenkomsten tussen de knipsels | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
en het eigenlijke verhaal (p. 8-9). Als voorbeeld noemt weverbergh het volgende berichtfragment, dat hij nogal slordig citeert (p. 8)Ga naar eind20: ‘Het was steeds met tegenzin dat een mooi veertienjarig meisje bij het verlaten der school naar de ouderlijke woning terugkeerde, en zij vatte dan ook het plan op zich aan dergelijk leven te onttrekken en keerde op zekere dag niet meer naar huis terug - enkele dagen later werd zij teruggevonden, half dronken en in gezelschap van verdachte kerels en prostituées - toen de moeder haar dochter wilde terughalen weigerde deze beslist, en bekende zelfs de voorstellen te aanvaarden die een souteneur haar had gedaan’ (Menuet, p. 55-56). Dit citaat doet inderdaad denken aan de overpeinzing van het meisje in het hoofdverhaal die nu volgt: ‘Ik wil mij zat drinken, ja dat wil ik, eens stomdronken zijn en lallen en zwijmelen en niet meer weten wat ik doe of wat ik zeg. En ik wil ook nog eens door mannen vastgenomen worden in nachtdonkere straten’ (p. 56-57). De uiteindelijke conclusie van weverbergh is het waard geciteerd te worden: ‘De huidige maatschappij is, betoogt Boon, totaal onnatuurlijk, hard en wreed; (...). In dit licht is het ook interessant de kranteknipsels die onder het verhaal gecoleerd werden te beschouwen. Wanneer wij achter elkaar zonder onderbreking al die nare berichten lezen ontsnappen wij niet aan de indruk dat al deze menselijke ondeugden te wijten zijn aan seksuele afwijkingen, ofwel het gevolg zijn van seksuele onderdrukking of godsdienstwaanzin. Er bestaat dus een innig verband tussen de verschillende sekwenties van deze trieste film’ (p. 16-17).Ga naar eind21 Of Boon betoogt dat de maatschappij ‘totaal onnatuurlijk, hard en wreed’ is, laat ik buiten beschouwing.Ga naar eind22 Zeker is in ieder geval dat deze opinie in Menuet wel tot uiting komt. Het eerste deel, dat vanuit de man geschreven is, heeft als titel De vrieskelders. Deze titel heeft niet alleen betrekking op de ruimte waarin de man zijn werk verricht. De vrieskelders (‘een kunstmatige wereld’ - Menuet, p. 9) symboliseren de samenleving, zoals aan het eind van Menuet blijkt, als de vrouw gewaagt van ‘de vrieskelders, onze beschaving waaraan wij gewerkt en gezwoegd hebben’ (p. 100).Ga naar eind23 De relatie die weverbergh legt tussen de onnatuurlijke maatschappij (het onderwerp van bespiegelingen in het hoofdverhaal - zie hoofdstuk v en vi van dit artikel) en de knipselstrook (bestaande uit berichten over die maatschappij) lijkt mij onontkenbaar. Van de vrouw uit Menuet, de vertegenwoordigster (aanvankelijk althans) van deze samenleving, ‘een koel, koud, diepvrieskoud mens volgens Boon (Florquin, p. 69), zegt weverbergh terecht: ‘Zij heeft een haast ziekelijke afschuw voor alles wat met seksualiteit verband houdt’ (Puin, p. 11). Afkeer en onderdrukking van het geslachtsleven kenmerken de maatschappij die in Menuet wordt opgeroepen. Het lijkt niet te gewaagd de talrijke berichten over seksuele ontsporingen (zie bijv. p. 83, p. 42-43 en p. 22) met die negatieve houding in verband te brengen, zoals weverbergh doet. Minder overtuigend vind ik de tweede specificatie die weverbergh geeft van de relatie tussen hoofdverhaal en knipselstrook. Hij lijkt te suggereren dat de religie van de samenleving, daar zij onnatuurlijk is, tot godsdienstwaanzin leidt. De godsdienst is zonder twijfel een aspect van de onnatuurlijke maatschappij die in Menuet gestalte krijgt. Zo denkt de man: ‘Nooit had ik iemand durven vragen of het zicht van een priester ook hem een wee gevoel in de maagstreek bracht - het gevoel dat men heeft als er over die afwijkingen der natuur wordt gesproken, welke nooit volkomen man of vrouw kunnen worden, maar die steeds tweeslachtig en ziekelijk in rokken blijven rondlopen’ (p. 29). Ik vind het echter rijkelijk speculatief de onnatuuurlijkheid van de religie (het christendom) verantwoordelijk te stellen, zoals weverbergh doet, voor de gevallen van godsdienstwaanzin die in de berichtenstrook worden gerappporteerd (zie bijv. p. 92-93 en p. 63-64). | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
Een andere tekortkoming van de oplossing die weverbergh in zijn slotconclusie aanbiedt, is dat de functie van bepaalde andere knipsels helemaal niet wordt verantwoord. Wat te denken bijvoorbeeld van het volgende bericht: ‘Een echtpaar werd aangehouden om tijdens de jongste zes jaren vijf kleine kinderen te hebben vermoord door ze op het hoofd te slaan met een houten pureestamper en een Engelse sleutel’ (p. 95) en van het bericht over het meisje dat in de bossen was gaan leven (p. 19-21)? In de laatste hoofdstukken wil ik proberen ook de functie te achterhalen van dit soort berichten. | |||||||||||||
IV Boon en de knipselsTweemaal heeft Boon zelf zich uitgesproken over de functie van de strook gemengde berichten in Menuet. De eerste maal tegenover de Ceulaer: ‘Ik beschouw die knipsels als een soort kader voor een schilderij. In het hele verhaal gebeurt eigenlijk weinig of niets, maar ondertussen leven de personages in een wereld waarin allerlei dingen gebeuren. Die dingen staan in de knipsels’ (p. 64-65). Boon wijst hier op de tegenstelling tussen de magere handeling van het hoofdverhaal en de merendeels schokkende gebeurtenissen die de lezer via de knipsels worden voorgeschoteld. Inderdaad bestaat het hoofdverhaal voornamelijk uit overpeinzingen van de drie romanfiguren, terwijl de wereld waarin deze mensen leven, opgeroepen in de berichten, vol (mis) daden is. De tegenstelling die Boon signaleertGa naar eind24, wordt mede geconstitueerd door het feit dat de wereld waarin de drie hoofdfiguren van Menuet leven (de ‘wereld waarin allerlei dingen gebeuren’) geëvoceerd wordt door de knipselstrook. De kranteberichten vormen de achtergrond waartegen het hoofdverhaal van Menuet zich afspeelt. Dat dit fond niet expliciet sociaal-historisch bepaald is, als dat van The 42nd Parallel, heb ik in hoofdstuk ii al opgemerkt. In het interview dat Florquin hem afnam, preciseert Boon de relatie tussen de romanfiguren en de samenleving waar ze deel van uitmaken, dat wil zeggen - ik simplificeer enigszins - de relatie tussen hoofdverhaal en knipselstrook. ‘Die kranteknipsels vormen de achtergrond van heel het boek, waarin niets gebeurt. (...) De personages zeggen maar een paar woorden en voor de rest zitten ze maar te denken. (...) Maar bovenaan heb ik die stroom van ontzettende, afschuwelijke gebeurtenissen geplakt, van moord en verkrachting en ellende en 8 wat weet ik allemaal. (...) in die kranteberichten staan dingen die ook met hen zouden kunnen gebeuren. De lezer krijgt voortdurend het gevoel: dat gaat nu ook met hen gebeuren, maar het gebeurt niet. Het gebeurt met duizenden mensen niet, maar af en toe gebeurt het wel met iemand. Dat is het wat ik met dat boek heb bedoeld’ (p. 70). Het gaat Boon hier niet zozeer om de tegenstelling tussen de geringe handeling van het hoofdverhaal en de bizarre gebeurtenissen in de knipselstrook. Veeleer brengt hij de relatie tussen hoofdverhaal en knipselstrook onder de noemer van de overeenkomst. Wat in de gemengde berichten voorvalt, kan de drie mensen ook overkomen. Ik memoreer in dit verband de door weverbergh geconstateerde overeenstemming tussen de gedachten van het meisje en de daden van een meisje uit een krantebericht (zie hoofdstuk iii). Enkele malen wordt in het eigenlijke verhaal de mogelijkheid geopperd dat het bepaalde personages zal vergaan als de mensen in de berichtenstrook. Als de vrouw overweegt haar man in te lichten over de brutale toenaderingspogingen die haar zwager zich tegenover haar veroorlooft, wordt zij daarvan weerhouden door de gedachte: ‘Hij is in staat iets te doen zoals het daar proppendvol in zijn knipsels staat - hem te doden, of mij, of zichzelf’ (Menuet, p. 92). De vrouw is bang dat haar eenzelvige man op een kwade dag de hand aan zichzelf zal slaan. Ze durft hem niet in het rommelkamertje op te | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
zoeken waar hij zich doorgaans terugtrekt, uit angst hem dood te zullen treffen. ‘Soms, als hij weg is, ging ik dat kamertje binnen - ik dwong mij erbinnen te gaan en te kijken naar de muren die hij er zat aan te staren iedere avond, ik dwong mij te beraden in de knipsels die hij samenbracht - ik weende dan. Koude stille tranen weende ik, om de lijken die hij verzamelde, om al die gehangenen, die... die zelfmoorden’ (p. 94). Een voorbeeld van zo'n zelfmoord in de collectie van haar echtgenoot: ‘Een man heeft op ongewone wijze een einde aan zijn leven gebracht: hij stak twee ontstekers in de oren en drukte op een schakelaar waardoor zijn schedel ontplofte’ (p. 99-100). Louis Paul Boon ziet de strook knipsels als achtergrond bij het eigenlijke verhaal van Menuet. Maar het is een dreigende achtergrond. De romanfiguren kunnen betrokken raken bij de gruwelen waarvan in de berichten verslag wordt uitgebracht. Toch, deze oplossing van Boon bevredigt niet helemaal. In zijn visie blijven bepaalde berichten namelijk onfunctioneel, omdat ze niet in verband gebracht kunnen worden met de drie belangrijkste personages uit Menuet.Ga naar eind25 Voorbeeld: ‘De hoofdredacteur van een weekblad heeft verklaard dat vier apen die in een v2 waren opgesloten met de bom 40.000 meter hoog zijn gestegen en vervolgens ongedeerd zijn geland - de apen waren in een daarvoor speciaal ingerichte kooi ondergebracht en zijn nu de eerste levende wezens die tot een dergelijke hoogte in de stratosfeer gestegen zijn’ (p. 49-50). | |||||||||||||
V De romanfiguren en de knipselsMenuet is te karakteriseren als een botsing van drie mensentypes, belichaamd door de drie belangrijkste personages. In de eerste plaats is er de man, volgens Boon ‘het symbool van het individu dat twijfelt en zich afvraagt: is er een doel? Wat heeft het allemaal voor zin? Is het echt nodig dat wij naar iets streven? (...) Moeten wij ons altijd zorgen maken voor ginder ver, de hemel of de toekomst en zo?’ (Florquin, p. 69). Hij voelt zich niet thuis in de maatschappij waarin hij leeft, die bevolkt wordt door mensen die niet piekeren en twijfelen. De man realiseert zich dat hij vrijwel geen contact heeft met zijn medemensen: ‘Ik wist wel, en reeds lang, dat ik een vreemde was onder hen’ (Menuet, p. 18). Zijn vrouw is heel anders geaard. Het verschil tussen hem en haar drukt de man uit in de volgende formulering: ‘Maar ik was een eenzaam dier, zij was integendeel een gemeenschapsdier’ (p. 34). De levensfilosofie van de vrouw wordt door Boon aldus omschreven: ‘wij moeten ergens heen, wij moeten naar de eeuwigheid of naar een nieuwe toekomst. Wij moeten ergens een doel bereiken en ondanks alles wat er rondom ons gebeurt, moeten wij in dat doel blijven geloven en moeten we dat doel nastreven’ (Florquin, p. 69). De vrouw wil bij de niet tobbende, daadkrachtige mensen horen die voor een bepaald doel ijveren, wat dit doel ook moge zijn: ‘Ik wil er ook niet over nadenken waar wij ergens heen willen, het is niet goed daar neer te zitten en daar over na te denken, of zich vragen te beginnen stellen. Wij moeten voort alsof wij door de nacht strompelen, door het duister’ (Menuet, p. 77).Ga naar eind26 De vrouw behoort tot de mensen in vergelijking met wie de man zich ‘een kwetsbare worm’ (Menuet, p. 37) voelt. Het is dan ook veelbetekenend dat de man op een gegeven moment ontzet aanschouwt hoe zijn energieke vrouw bij het spitten een worm doormidden snijdt, ook al denkt hij daarbij tevens aan een, niet in de knipselstrook opgenomen, krantebericht (p. 27-28). Het derde mensentype in Menuet wordt vertegenwoordigd door het hulpje in de huishouding. Zij symboliseert de jeugd, of zoals Boon het uitdrukt: ‘de jonge mensen van vandaag die daar helemaal niet meer mee inzitten, die aan alles hun pollevieën vegen, die gewoon leven, die met alles de aap houden (...)’ (Florquin, p. 69). Het meisje staat net zo kritisch en afwijzend tegenover de samenleving als de man, | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
maar in tegenstelling tot hem kruipt ze niet in haar schulp. Ze drijft de spot met de maatschappelijke waarden die ze belachelijk vindt (zie bijvoorbeeld Menuet, p. 30). Haar werkgeefster (de vrouw) bestookt ze met lastige vragen om haar zekerheden aan het wankelen te brengen (p. 51-52). In het huis van het echtpaar heeft het meisje onder meer tot taak ‘aan elkaar genaaid linnen weer los te tornen’ (p. 14). Deze arbeid is duidelijk symbolisch, zoals blijkt uit het volgende oordeel van de man: ‘Dat lostornen van wat aan elkaar was genaaid, behoorde tot haar. Het behoorde tot het wezen van haar bestaan’ (p. 14). De drie personages uit Menuet hebben ieder een eigen houding tegenover de samenleving, achtereenvolgens te karakteriseren als kwetsbaarheid, eenzelvigheid en twijfel (de man), blindelingse activiteit (de vrouw) en cynisme (het meisje). Deze levenshoudingen manifesteren zich in de reacties van de drie mensen op de kranteknipsels van de berichtenstrook - waarmee een nieuw facet van de functie daarvan wordt belicht. Het eerste bericht van de knipselreeks (p. 9) brengt de geïsoleerde en twijfelende man tot: ‘Dagdromen. Urenlange gesprekken met mezelf’ (p. 11). De vrouw vindt het verkeerd stil te staan bij de inhoud van de kranteknipsels. Zij weigert de mogelijkheid onder ogen te zien dat de samenleving fouten heeft: ‘als ge die knipsels aankijkt zoudt ge beginnen te denken dat er iets niet in orde is, dat er iets aan het mislopen is - en hij [de man] moet dat inderdaad reeds denken, en zit daar neer of het einde van alles is aangekomen. Terwijl het einde er alleen in bestaat, daar neer te zitten en te piekeren en zich vragen te stellen die niet te beantwoorden zijn’ (p. 77-78). De cynische mentaliteit van het meisjes tenslotte spreekt duidelijk uit haar commentaar op het volgende bericht uit de knipselstrook: ‘De “meester der zwarte heuvelen” is de naam voor een personage dat zich uitgeeft als de profeet van een nieuwe godsdienst - mits een jaarlijks bedrag van honderd frank wou hij de mannelijke aanhangers in het geheim van zijn geloof inwijden, ten opzichte der vrouwelijke aanhangers beperkte hij zich met zedenfeiten’ (p. 78-79). Commentaar van het meisje tegenover de man: ‘Ik vind het een goeie mop, zeg ik. Wat? vraagt hij treurig, verschrikt, en geergerd. En ik wijs met mijn kin het laatste knipsel aan: een man die een nieuwe godsdienst stichtte en de mannen liet honderd frank betalen om zich met hun vrouw aan zedenfeiten over te geven’ (p. 65). | |||||||||||||
VI De man en de knipselsIn de inleiding heb ik al verteld - en daarna is het nog enkele malen aangestipt - dat de knipsels die de kapitale strook vormen, verzameld zijn door de manlijke hoofdfiguur. Dit feit heeft grote betekenis bij een onderzoek naar de functie van deze strook. Immers, het ligt in de rede dat de preoccupaties van de man zich weerspiegelen in de berichten die hij uitknipt. Bij zijn selectie van de knipsels zal hij geleid worden door wat hem in beslag neemt. Op de relatie tussen de obsessies van de man en de tendens van de berichtenstrook zal ik in het navolgende ingaan. De man heeft een hevige afkeer van de maatschappij, door hem aangemerkt als ‘deze ganse monsterachtige beschaving’ (p. 32). Elders spreekt hij van ‘deze ganse monsterachtige ontaarding der samenleving’ (p. 38). De ontaarding bestaat hierin dat de mens zijn dierlijke afkomst ontrouw is geworden. De maatschappij heeft daardoor een onnatuurlijk en kunstmatig karakter gekregen. De dokter, de exponent van de ‘ganse verdoemde wetenschappelijke verchroomde wereld’ (p. 40), bestempelt hij als ‘dit ontaarde dier’ (p. 34).Ga naar eind27 Ondanks het afgrijzen dat de maatschappij hem inboezemt, wordt de man erdoor gefascineerd. Zoals hij ‘huiverend maar geboeid’ (p. 28) toekijkt als zijn vrouw een worm in twee stukken hakt (zie hoofdstuk v), zo knipt hij berichten uit de krant die hem kwetsen, maar niette- | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
min fascineren. Hij bevredigt zich aan die berichten (p. 39), zoals hij het zelf uitdrukt. Het meisje constateert dat de man knipsels verzamelt die hem pijn doen. ‘Op een of andere manier moet hij van deze dingen houden, die hem pijn doen -’ (p. 66), overweegt zij.Ga naar eind28 De ontaarding van de samenleving, onder andere tot uiting komend in het bericht dat ik aan het eind van hoofdstuk iv aanhaalde, ziet de man als oorzaak van de gruwelen die de krant meldt: bijvoorbeeld de mishandeling van een negentienjarig meisje (p. 30-31) en van een vijfjarig meisje (p. 69-70), het verongelukken van drie dokwerkers in een graanzuiger (p. 25-26), het verkopen van kinderen door de moeder (p. 33). Ik vermoed dat ook de verschillende onverklaarbare zelfmoorden waarvan in de berichten melding gemaakt wordt (p. 32-33, p. 33-34, p. 64-66, p. 72-73) in de visie van de man terug te voeren zijn tot de verwording van de maatschappij. Deze verwording drijft bepaalde mensen, zoals de man, in het isolement. Het is relevant hier te herhalen dat de vrouw vreest dat haar man net zo'n wanhoopsdaad zal begaan (zie hoofdstuk iv). Associeert de man de (christelijke) religie op zichzelf al met de onnatuur (zie hoofdstuk iii) en beschouwt hij haar als zinloos (p. 29), daarnaast constateert hij dat de godsdienst in verval is (p. 29). Dit facet van de maatschappelijke ontaarding manifesteert zich in het financiële misbruik dat van de godsdienst gemaakt wordt en in de seksuele onbetrouwbaarheid van de geestelijkheid (p. 28). Deze twee manifestaties van het verval keren weer in de knipsels. Er is het bericht over de Lourdesganger die de reiskosten bestreed door de offerblokken te ledigen van de kerken die hij op zijn tocht aandeed (p. 68-69). Ontucht met kinderen is aan de orde in het volgende bericht: ‘Als voornaamste bewijs tegen een predikant werd tijdens het proces een boek voorgelegd waarin hij 666 namen en adressen van jongens had opgetekend, en geheime tekens ernaast onthulden dat hij zich met 382 kinderen | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
aan onnoembare daden had plichtig gemaakt - in zijn woning werd een grote collectie pornographische werken gevonden en honderden fotos van jongens waarvan de namen in zijn adresboek waren opgetekend - opdat het proces niet eindeloos zou zijn geworden werd hij alleen veroordeeld wegens zedeloos gedrag tegenover een meisje en zes jongens van elf tot veertien jaar’ (p. 39-40). Een ander door de man verafschuwd aspect van de maatschappij vormt de gevoelloosheid en koude ervan. (Niet voor niets werkt de man in de vrieskelders - zie hoofdstuk iii van dit artikel.) De dokter wordt door de man ‘de gevoelloze robot der wetenschap’ (p. 34) genoemd. Een zevental bladzijden later wordt de arts die het kind ter wereld moet helpen komen, aangeduid als ‘de koude en onverschillige dienaar der hernieuwde god’ (p. 41). Dezelfde gevoelloosheid treft de man in het meisje. De ‘kille en onverschillige manier van denken’ (p. 29) van een kind als het meisje ontstelt hem (zie ook p. 30). Als het meisje een cynische mopGa naar eind29 verteld heeft (p. 52), neemt ze de volgende reactie waar bij de man: ‘Neen, hij heeft angst daarom, hij vraagt zich heel zeker af wat er met de wereld gebeuren gaat als jonge meisjes dergelijke grappen vertellen’ (p. 52-53). Cynische onverschilligheid, met name bij de jeugd, komt in verschillende berichten tot uitdrukking (zie bijvoorbeeld p. 11-14, p. 21-22, p. 26-27 en p. 76-79; voor dit laatste bericht vgl. hoofdstuk iii). Eén zo'n bericht citeer ik in zijn geheel: ‘Een bende jongelieden had zich gespecialiseerd in het stelen van auto's - de jongens waren allen van goede families, en waren vergezeld van een veertienjarig meisje, de pin-up van de “gang” - de auto's laten ons toe ons gemakkelijk te verplaatsen, zo verklaarden zij, en het geld dat we bijeenkrijgen gebruiken we om smulpartijtjes in te richten - eens hun straf uitgezeten zullen ze herbeginnen, zeggen ze: maar we zullen voorzichtiger zijn’ (p. 58-59). Naar aanleiding van De voorstad groeit heeft Jean Weisgerber opgemerkt in zijn boek Proefvlucht in de romanruimte: ‘Samen met de hopeloze aftocht van de natuur schept het zegevierende en noodlottige voortschrijden van de on-natuur een patroon dat in Boons werk herhaaldelijk wordt aangetroffen’ (p. 15). De controverse natuur - onnatuur is ook in Menuet van groot gewicht.Ga naar eind30 De aversie die de man heeft van de kunstmatige wereld waarin hij leeft, gaat gepaard met een voorkeur voor een primitieve levenswijze in de ongecultiveerde natuur, zoals blijkt uit zijn volgende ontboezeming: ‘Ik verafschuwde deze samenleving omdat ik misschien moest geleefd hebben gelijk een kleine bange wilde, rondwarend over een open plek in het bos - o wilde anemonen der bossen - en ik voelde weerzin voor hen die steeds dichter mijn open plek in het bos naderden en daar huizen bouwden, kloosters, kazernen, hospitalen’ (p. 32). De tegenstelling tussen natuur en kunstmatigheid (hier: bos contra stad, resp. ongebonden levenswijze contra zedelijk genormeerd bestaan) beheerst het volgende knipsel: ‘Talrijke mooie meisjes die in het nabijgelegen woud in gezelschap van deserteurs een primitief en onzedelijk leven leiden waren naar de stad gekomen, maar de bevolking voelde zich eerder geneigd korte metten te maken met de meisjes die zo onbeschaamd als uitdagend de straten vulden en door hun speciale manieren het verkeer van de meer zedige voorbijgangers hinderden - hun ergernis kwam weldra tot uitbarsting en het stadscentrum werd in een oogwenk herschapen in een eigenaardig jachtterrein, en tientallen dienaressen van Venus werden door de menigte gevangen genomen, geheel ontkleed en door de stad geleid terwijl ze beledigingen en stampen te verduren kregen’ (p. 81-83). De man leeft sterk lichamelijk (p. 11), net als het meisje (p. 50) en verzamelt, ook weer net als zij, plaatjes van wilde bloemen (p. 15), waaraan wordt gerefereerd in het gedeelte tussen de liggende streepjes van het voorlaatste citaat.Ga naar eind31 Verder heeft hij een voorkeur voor | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
rauwkost (p. 13). Geen wonder, gezien het voorgaande, dat de man het volgende bericht uitknipt en er urenlang bij zit te mijmeren (p. 18): ‘Enkele weken geleden kwamen twee boswachters melden dat zij in het naburige woud een zonderling gekleed menselijk wezen hadden opgemerkt dat bij hun verschijning ijlings de vlucht nam - men stelde een onderzoek in en na wekenlange speurtochten slaagde men erin de wilde te vangen: het was een meisje gekleed in dierenhuiden dat in een notenboom een soort hut had gebouwd en leefde van wilde aardbeien en andere bosvruchten - zij verklaarde 23 jaar te zijn en tot het leiden van een dergelijk leven te hebben besloten omdat zij de beschaving hartgrondig beu was - met medenemen van enkele onontbeerlijke voorwerpen was zij de ouderlijke woning ontvlucht en vond het leven in het woud heerlijk: zij had geen moeite om voedsel te vinden, en verklaarde na haar opsluiting opnieuw naar het woud te zullen weglopen’ (p. 19-21; zie slot hoofdstuk iii). Het bericht dat ik zojuist aanhaalde, behelst een vlucht uit de gehate maatschappij in de natuur. Het is ook mogelijk te rebelleren tegen de maatschappij. Verzet tegen de samenleving spreekt onder andere uit het knipsel waarin verhaald wordt van naakte ruiters die een bepaald gebied terroriseren (p. 44-45); ‘ze beweren heftige tegenstanders te zijn van het privébezit, het verplicht onderwijs en de militaire dienst’ (p. 45). Een markant voorbeeld van agressie jegens de samenleving en haar gevestigde waarden vormt ook het volgende bericht: ‘Zonder iets te zeggen verliet een veertienjarig meisje bij valavond de ouderlijke woning, stak eerst het vuur aan een woning, daarna aan een garage - dan drong zij de kerk binnen waar ze op het altaar de bijbel en de nationale vlag in brand stak, en gewapend met deze toorts bracht zij het vuur overal rond - op een grote zwarte steen had zij eerst geschreven met krijt: loop naar de duivel’ (p. 100-101). Met de afschuw van de kunstmatige maatschappij die de natuurlijke samenleving verdrongen heeft, hangt een andere obsessie van de man nauw samen. Ik doel op de aantrekkingskracht die kleine meisjes op hem uitoefenen. Het zien van meisjes die gymnastische kunstjes doen aan een stang (p. 11 en p. 12) maakt zijn dagelijkse tocht van zijn werk naar huis tot ‘een genade en een kwelling’ (p. 11). In het bijzonder wordt de man seksueel geprikkeld door het meisje dat zijn vrouw in de huis-, houding helpt (zie bijvoorbeeld p. 43 en p. 45-46). Uit de manier waarop de man dit meisje beschrijft, blijkt ondubbelzinnig het verband van zijn tweede preoccupatie met de eerste (natuur - onnatuur). De meisjesfiguur in het oeuvre van Boon heeft te maken met de ‘hunker naar het ongerepte’ (p. 112), zoals weverbergh in Literair lustrum i heeft opgemerkt. Verschillende malen wordt het meisje uit Menuet geassocieerd met de onbezoedelde natuur. De man gewaagt van ‘het ongerepte natuurschoon van haar lichaam’ (p. 43). Ze heeft ‘tedere armen gelijk lianen’ (p. 43). Haar handen verbindt de man met het water van een beek (p. 15). Haar broek vergelijkt hij met ‘witte sneeuw’ (p. 15), ‘een sneeuwveld’ (p. 16)Ga naar eind32 en ‘een heldere maannacht’ (p. 16). Het meisje zegt slechts de plaatjes van witte bloemen te sparen (p. 15). Het ligt voor de hand de seksuele gerichtheid van de man in verband te brengen met de diverse verkrachtingen van kleine meisjes uit de knipselstrook (zie onder meer p. 11-14, p. 16-17, p. 28, p. 43, p. 83). In de slachtoffers wordt eens te meer de ongerepte natuur geschonden. Even vanzelfsprekend is het bij het bericht over een meisjes dat ‘reeds meer dan een jaar schuldige betrekkingen onderhield met twee getrouwde mannen’ (p. 91)Ga naar eind33 te denken aan de begeerte die het meisje in de man opwekt. | |||||||||||||
BesluitIn veel van zijn werk heeft Louis Paul Boon het levensechte aan bod willen laten komen via documenten of kranteknipsels. Zo ook in Me- | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
nuet. De functie van deze in een aparte strook samengebrachte knipsels wordt niet bepaald door de plaats op de pagina, de positie van het afzonderlijke bericht ten opzichte van de hoofdtekst, het aantal berichten en nog enkele facetten die in de verschillende drukken varieren. Boon ontleende het in Menuet gevolgde procédé aan de trilogie U.S.A. van John Dos Passos. Bij Dos Passos creëren (onder andere) de authentieke kranteberichten het sociaal-historische raam waarbinnen het romangebeuren zich afspeelt. In Menuet heeft de knipselstrook niet de functie van sociaal-historisch kader. Na de negatieve conclusies van de eerste twee hoofdstukken een viertal positieve uitspraken, waartoe de laatste vier hoofdstukken aanleiding geven.
|
|