Portfolio Landschappen van Willem van Malsen
Door Roland Cretin
‘De handen van de timmerman zijn zijn kalender,’ was het eerste wat ik Malsen hoorde zeggen bij de handdruk die volgde op het uitspreken van onze namen door een bevriende schilder. Het was het uur van de grand crème in een groot café op Montparnasse. Malsen zat midden in een verbouwing en was zijn werkzaamheden even ontvlucht. Hij schreef iets in het boek waarin hij had zitten lezen, sloeg het dicht en overhandigde het mij met de woorden: ‘U bent een schrijver. Doe niet mee aan het literaire spel. Lees alleen de eerste zin.’ Of iets in die geest. Voorin stond in zwierig handschrift: Voor mijn nieuwe vriend Roland. Overrompeld maar dankbaar stopte ik het in mijn tas. Het boek heette Laughter in the dark. Malsen voerde het woord. Hij legde zijn handen met gespreide vingers voor ons op tafel. ‘De nagel van mijn pink verloor ik vijf jaar geleden toen ik een lichtbak timmerde voor mijn eerste vrouw,’ zei hij. ‘Het geplette kootje aan de wijsvinger van mijn linkerhand herinnert me aan de kaptafel, die ik vervaardigde voor mijn tweede vrouw. Gisteren sloeg ik op mijn duim. Mijn derde vrouw wil een bed. Zo'n bloedblaar duurt een maand of drie.’
Ambachtelijkheid en humor. Liefde voor het leven, maar een scherp oog voor het leed. Ons ochtendlijk bezoek aan dat café kreeg een dagelijks vervolg. Eens regende het gruwelijk. Bij de taxistandplaats voor het door glasplaten afgeschermde en verwarmde terras arriveerde een echtpaar. De man duwde zijn vrouw voort in een invalidewagen. De voorste chauffeur weigerde. Omdat het een negerechtpaar was? Omdat hij dacht, dat het wagentje niet in de kofferruimte zou passen? De tweede stemde toe, na een lange, verhitte diskussie. De vrouw werd op de achterbank getild, het wagentje opgevouwen. Maar het paste met geen mogelijkheid in de taxi. Niemand uit de rij van twintig wilde hen toen nog hebben. En het bleef maar regenen. Een uur moesten ze wachten op nieuwe, van niets wetende taxis. Rood uit de goedkope, wollen sjaal van de vrouw begon door te lopen in haar witte jas. ‘Ik lach,’ zei Malsen, ‘maar eigenlijk kan ik wel huilen.’
Ambachtelijkheid en humor. Toen mij gevraagd werd zijn portfolio met enkele woorden te begeleiden, dacht ik aan onze eerste ontmoeting. De litho kende ik al. Ik stond toevallig naast de persen, toen het eerste exemplaar er af rolde... Nieuwsgierig bogen we ons over het bedrukte vel. ‘Die witte vlekjes in de luchten,’ zei ik, ‘is het daar niet volgelopen?’ ‘Om dat effekt te bereiken,’ antwoordde Malsen, ‘heb ik versleten stenen gebruikt.’ Tot op de dag van vandaag weet ik niet of hij het meende of een grapje maakte. Ik neig naar het laatste. Het zou althans een bewijs vormen voor zijn vermogen tegenslagen om te buigen tot iets positiefs. En is dat ook niet een vorm van vakmanschap? Later heeft hij een van de litho's tot een boekje gevouwen en er tekeningetjes bijgemaakt, geheel in de stijl van de krabbeltjes op konsumptiebonnen en kranten in ons café. In de stijl ook van zijn uiterst linkse politieke prenten.
Een schijnbaar onschuldig lijkend achttal pa-