en diens vriendin, de dokter, had deze laatste ook haar zeer lieve en spraakzame dochtertje bij zich en dan zaten ze dus nog met de patient er bij toe.
Een flinke tijd lang op een houten bank in de lysolstank.
Daar komt een soort verklede kip, een jaar of veertien, aan en zegt de patient in een kamer te gaan en het bovenlichaam te ontbloten. Hetgeen doet. Rats jurk over kop en klaar, want patient loopt gewoon naakt onder jurk. Voor het gemak. Niet meer dat beklemmende gezanik van allerlei bokketuig en borstweringen waarvan de haakjes niet uit of in ooit de oogjes willen.
Nu moet patient op een beetje een slachtbank plaats nemen, plat natuurlijk en de kip stelt een monsterlijke machine er boven aan die zoemt als een meikever en rent, de kip, naar buiten, met loden voorschot en al.
‘Lieve help,’ denkt de patient. ‘Als die maar ooit weer terugkomt, en dan op tijd als het even kan, de kansen op toekomstige zwangerschap zijn waarschijnlijk druk aan het afnemen.’
Maar daar gaat de deur al weer open, de loden poularde verschijnt en rommelt aan knoppen, het gezoem verstomt en of de patient zich maar weer...
Natuurlijk, natuurlijk! En kop in kleer terug en dan terug naar gang, alwaar de vriendinnen en het kind zich zitten te verdommen. Wachten nu. Wachten. Wachten. Wach...
Ten. Daar komt kippekop er weer aan, na dus geruime tijd: ‘de foto is mislukt!’ (Hoe is het mógelijk. Alhoewel?)
Opnieuw. Of patient, die het heus al wel in de gaten heeft, bovenlijf maar opnieuw wil etc. Jawel hoor. Rats jurk af en voilá. P. opnieuw onder het angstaanjagende (dat je niet doof wordt op deze manier) machien. Kip vlucht opnieuw als de weerlicht de gang op en herverschijnt na een tijdje dat de patient als een eeuwigheid voorkomt. Zelfde oefeningen en passen op de plaats, maar dit keer met een betoverend resultaat: ‘Het is gelukt.’ Jawel hoor! (Hoe is het mógelijk. Hoewèl.) Overigens duurt het een gloednieuwe eeuwigheid alvorens men hier achter komt, achter dit heugelijke nieuws.
Hoera! Patient en gezelschap worden verzocht een kamer in te gaan. Er zit een meneer die een slagerspak aanheeft en een bril op, en daarbovenoverheen, over die bril dus, nog eens een roze, doorzichtige zonneklep, zoiets als tennisspelers dragen in het groen.
Hij ontdoet zich van de klep en neemt de optocht, waaronder patient, in ogenschouw. Hij verbaast zich over deze talrijke opkomst en maakt er waarachtig geen geheim van: ‘Waarom met zovelen?’ ‘Jawel, maar het kon niet anders, en nu maar raden wie de patient is!’ (Hoe jammer dat we de honden niet hebben meegenomen ter meerdere confusie.)
Nu, we helpen hem een handje. ‘Het kleine kind is alvast het minst verdacht. En mevrouw hier is de doktores N., uw collega dus eigenlijk en dit is mijn vriendin, die een auto berijdt, zodat we tenminste hier konden komen.’ ‘Aha, u bent dus de patiënt.’
‘Ja meneer.’ (Hoe héét deze dokter eigenlijk denkt patient.) Ook zit er een enorm dikke vrouw met een spierwit, werkelijk hagelwit schort voor (òm kan je beter zeggen) maar die houdt zich koest en volgt de gebeurtenissen met kennelijke belangstelling. Een aardig mens. De patient barst hierop in een ongepaste lachbui uit. (Ja, als men de lachziekte heeft...) De doktor, die nu hevig verontrust geworden zou moeten zijn, lacht integendeel vrolijk terug en verzoekt patient om het naakte bovenlijf maar weer eens te voorschijn te toveren, nu drie keer is scheepsrecht en gelukkig valt aan patientes kapsel weinig te bederven, dus rats af, klaar.
De vriendinnen, het kindje en de dikke dame in het wit zien belangstellend toe.
Dokter verdiept zich hierop, een kwestie van volgorde waarschijnlijk en het vertrek is tot stikkens toe verwarmd gelukkig, in een berg papieren en vraagt aan de half ontblote om naam, toenaam, leeftijd, geboorteplaats, buste-