Maatstaf. Jaargang 21
(1973)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Iain Moncreiffe Vlad en de vampiersMensen met zwakke zenuwen moeten deze boekbespreking maar overslaan. Gabriel Ronay heeft zijn boekGa naar eind1 geschreven met mensenbloed dat maar al te duidelijk in zijn verhaal is gestold. Hij is een balling uit Transsylvanië die uit Hongarije moest vluchten toen de Russen zo griezelig korte metten maakten met de opstand van 1956. Maar fanatici zullen uit dit boek enkele aardige gemene ideeën kunnen opdoen voor het afstraffen van lieden die het niet met hen eens zijn. Er was een tijd, zo lezen wij, dat de theologen onder keizer Sigismund, op de drempel van de Reformatie, na ampele overweging eensgezind decreteerden dat een ieder die ontkende dat een menselijk wezen zich kon veranderen in een weerwolf, zich schuldig maakte aan ketterij en derhalve op de brandstapel hoorde. Denkt u zich dat even in: hebt u zich ooit gebrand aan een sigaret doordat iemand op een cocktailparty onachtzaam langs u schoof? Godsdienst-fanatici zouden er echter goed aan doen, zich te onthouden van zulke laaiende pogingen tot bekering van ondergetekende; ik ben namelijk een goed bewapend Schots hoofdman, die er een reusachtige scherptandige wolfshond plus andere strategische reserves op nahoudt en u als drost van twee graafschappen tot maximaal twee jaar kan veroordelen. Het boek doet ons onverbiddelijk denken aan de onbeschrijflijke gedrevenheid die sensualiteit doet verkeren in wreedheid en, erger nog, kan condenseren tot tirannie. Deze indringende waarheid placht door onze onwereldse gouvernantes onder het zedelijke tapijt te worden geveegd, ten behoeve van onze maar al te wereldse doch huichelachtige voorvaderen uit de tijd van koningin Victoria en Eduard vii. En wat in dit boek niet met bloed bevlekt is, delft het kerkhof-probleem op van de levende lijken oftewel ongestorvenen. Maar het is meer dan een scenario voor een griezelfilm van Hammer Films. Het is stevig gebaseerd op uitgebreide zorgvuldige nasporingen en komt dan ook met nieuwe denkbeelden op de proppen. Zelfs ik heb er nog het een en ander uit kunnen leren over deze afschuwelij k-boeiende onderwerpen. Deel één gaat over vampiers in het algemeen, maar alleen in Europa. Deel twee is een mengeling van Bram Stokers fictieve graaf Dracula en een nauwgezette identificatie van de oorspronkelijke en echte wojwode Dracula die het Europa van de Renaissance deed opschrikken door zijn duivelse praktijken. Deel drie is gewijd aan Elizabeth Báthory, de ‘bloedgravin’, die zich de tijd kortte op een wijze die Ronay ‘het eerste en vermoedelijk het enige geboekstaafde geval van vampirisme in de annalen van Europa’ noemt. Deel vier behandelt het effect van Iwan de Verschrikkelijke en de rechtvaardiging van despotisme over Rusland, dat het internationale communisme zo danig heeft misvormd. Daarna wordt de Bloed-en-IJzer opvatting besproken, een erfenis van Bismarck voor nazi-Duitsland, die snauwende troep teutoonse pummels die zich met alle geweld wilden opwerpen als strijders van het duizendjarige rijk, zodat ikzelf - de 24ste IIk, opgeleid voor de oorlog maar met talrijke plezieriger aspiraties in Londen - mij persoonlijk in de strijd moest werpen om ze terug te drijven achter hun groenlakense deur. Tenslotte krijgen we, vóór een goed doordachte epiloog, nog de gebruikelijke kijk van de schrijver op het gebruik dat de Amerikanen maakten van de Dracula-mythe voor hun ijzingwekkende propaganda voor de koude oorlog onder de (door Roosevelt resp. George iii geschapen) moderne groep tataarse satellieten in Oost-Europa. | |
[pagina 13]
| |
Opgenomen zijn verder duivelse doch passende illustraties, inclusief een Victoriaanse uitbeelding van een mijner stammoeders bezig met het martelen van maagden. De meeste corrigenda spruiten voort uit het feit dat de schrijver meertalig is en niet zo'n grote snob als ik. Frákno en Forchtenstein, het bolwerk mijner voorvaderen de Esterházy's, worden afzonderlijk genoemd alsof het twee verschillende plaatsen zijn. De inhoudsopgave had beter gekund, voor zulk een interessant werk. Het is niet prins maar hertog Alexander van Würtemberg, dat ook verkeerd gespeld is. ‘Keizer Frederik iii van Oostenrijk’ moet zijn Frederik iii keizer van het Heilige Roomse Rijk (Oostenrijk werd pas in Napoleontische tijd een keizerrijk). Een Habsburgse keizer was in 1610 bepaald geen ‘parvenu’: mijn vrouwen en ik hebben allen Habsburgs bloed in de aderen en er zal bloed vloeien bij een herhaling van zo'n hatelijkheid. Onze bloedverwant prins Eugenius van Savoye wordt soms maar niet consequent ‘Prince Eugen von Savoya’ betiteld, en die naam is noch Engels noch Italiaans. Verder constateer ik een opeenhoping van de geijkte schrikbeelden uit bijna twee eeuwen; maar als vrijmetselaar in de Moncreiffe Loge en als voormalig lid van het Hoofdbestuur van de Schotse Grootloge moet ik er op wijzen dat er omstreeks 1720 geen vrijmetselaars waren in Oost-Europa en bovendien was het de katholieken toen immers niet verboden lid te worden van een loge? Maar ik vermoed dat de uitgever verweten moet worden dat de accenten die absoluut noodzakelijk zijn voor het uitspreken van Hongaarse en Roemeense-jiamen meestal alhoewel niet overal zijn weggelaten. Ik werk met achtergrond-muziek die iedere afleiding uitschakelt en een balsem is voor mijn gekwetste rug, zoals een boeddhistische monnik mediteert onder het voortdurend reciteren van Om mani padmi hum, O juweel in de lotusbloem. Het is onbelangrijk of het Mozart of popmuziek is, zolang het maar niet Sjostakowitsj is, bezig met het nabootsen van de wanklanken van moderne machinerieën. Maar het is een enge samenloop van omstandigheden dat op het ogenblik dat ik mijn ballpoint aanlegde voor een kritiek op The Dracula Myth, het eerste programma van de bbc - de aan het establishment gekluisterde zwakke afspiegeling van de vrije zender Radio Caroline - haar bruikbare achtergrond-kakofonieën staakte en enkele verzen produceerde getiteld Het gebed van Dracula. De ongewenste graaf beklaagde zich erover dat hij ongestorven was. Het was als luisteren naar een prullerige versie van Tennyson's wanhopig pleidooi tot Aurora, godin van de dageraad, die hij had gewaagd te beminnen ten behoeve van de onsterfelijke ex-sterveling Tithonus, voor eeuwig gemetamorfoseerd tot een sprinkhaan-bestaan:
Release me, and restore me to the ground;
Thou seëst all things, thou wilt see my grave;
Thou wilt renew thy beauty morn by morn;
I earth in earth forget these empty courts,
And thee returning on thy silvery wheels.
Ik pleng tranen, iedere keer dat ik het herlees. De radio liet op Dracula's soortgelijk, minder goed verwoord gejammer onmiddellijk enig materiaal volgen over harpijen (verzoeke te onthouden dat harpijen van het vrouwelijk geslacht zijn, evenals walkuren, want dit is ter zake dienend) en bloedende wonden.
In 1938 logeerde ik op een kasteel, bedekt door het patina der eeuwen, dat bekend staat onder de naam ‘Lennoxlove’ sinds Charles’ ii aangebedene ‘La Belle Stuart’, nog altijd Britannia op onze munten en hertogin van Richmond en Lennox, geld naliet om het te kopen voor haar neef Lord Blantyre. Er bestaat nog een contradans die ‘Lennoxlove to Blantyre’ heet. Hoe dan ook, ik klemde mijn vinger tussen het portier van een auto, danste au-schreeuwend in de rondte en holde met mijn bloedende vinger naar de dichtstbijzijnde koude kraan. Terwijl ik mij door de salon spoedde, riep ik ‘Oom | |
[pagina 14]
| |
Ian, kijk wat ik heb gedaan’. Hij werd spierwit en rende de kamer uit. Mijn oudtante, zijn vrouw, berispte mij: ‘Weet je dan niet dat oom Ian geen bloed kan zien?’ Nu, oom Ian was General Sir Ian Hamilton, gcb, gcmg, Colonel-in-chief van de Gordon Highlanders, die wellicht model heeft gestaan voor het operettepatroon van ‘een moderne generaal-majoor’ want hij was bovendien dichter. Maar hij had gevochten in de Afghaanse oorlog, was ernstig gewond geraakt bij Majoeba, werd bevorderd wegens moed en bekwaamheid tijdens de Nijl-expeditie en kreeg een nog hogere rang wegens dapperheid in de Birmaanse oorlog (enkele stukken oorlogsbuit hiervan bevinden zich nog in het bezit van onze familie, en dat is het verdiende loon van die Birmanen omdat ze me een paar jaar geleden een gemene streek hebben gelapt in verband met een visum). Voorts was oom commandant van een vechtlustige brigade aan het noordwestelijke front en van een vliegende kolonne in de Boerenoorlog, werd voorgedragen voor het Victoria Cross en sloot zijn carrière af (gesteund door zijn vriend Churchill, maar tegengewerkt door Kitchener) als opperbevelhebber tijdens de bloedige slag bij Gallipoli, waar hij met zoveel succes onze gehavende resten terugtrok van de ongeslagen Turken dat deze soms wordt gememoreerd als een grote Britse overwinning, net als de terugtocht van Bergen of Duinkerken.
Ik kan óók niet tegen bloed. Niets zou mij kunnen bewegen, het te drinken. Een der essentiële punten van dit boek is, dat echt vampirisme meestal een vrouwelijke trek is. In de oorlog is dat anders. Een officier dwingt zichzelf aan bepaalde dingen geen aandacht te schenken, want hij is lichamelijk bang, voorts bang om angst te tonen voor zijn mannen en vooral bang om de verkeerde tactische beslissingen te nemen. Terwijl de Vesuvius zijn lava-stof uitbraakte die ons als een warme tastbare Londense mist omhulde, dineerden wij, overlevende officieren van de Scots Guards samen en op de tast, nadat wij van het front waren gekomen. Onze onoverwinnelijke patrouilleleider Dicky Buckle zong en danste met moedig elan op een tafel; een groene vaandrig vroeg tamelijk gewichtig (want ik was kapitein): ‘Hoe kunt u lachen terwijl die arme zo-en-zo nog niet koud is in zijn graf?’ Ik antwoordde: ‘Je moet lachen of huilen, en als je huilt, zullen je zenuwen het gauw begeven.’ Maar vrouwen verdragen bloedvergieten bijna gretig, en dat maakt hen tot hulpvaardige engelen, verpleegsters. Het heeft vermoedelijk te maken met het opwindend besluit van hun maagdom. En hoewel het voor ons, gewonde soldaten, een onvergetelijke belevenis is om te worden verpleegd door de Lady of the Lamp, moeten andere vrouwen uitkijken dat ze geen Lady of Shalott worden. Bloed wekt hun sympathie, maar helaas: bloed is hun vloek. De ongestorvenen stellen ons ook voor een lelijk probleem. Op mijn zestiende was ik zeer onder de indruk van de werken van Anton Wiertz, een post-Napoleontische schilder wiens schilderijen je de haren te berge doen rijzen en die bewaard worden in zijn musée in een achterafstraatje van Brussel. Een daarvan stelde een voorbarig begraven slachtoffer van de cholera voor, dat bijkomt uit zijn coma en zich tracht te ontworstelen aan een gebrekkigdichtgetimmerde kist aan welks voeteneinde een afzichtelijke rat knaagt. In Edinburgh staat een obelisk, opgericht ter herinnering aan de stichting van de afgescheiden Schotse Kerk door mijn stamgenoot Moncreiff van Culfargie en Ebenezer Erskine. De vrouw van genoemde Ebenezer (zo werd mij als kind verteld) stierf, ogenschijnlijk, werd begraven maar opgegraven door lieden die hun brood verdienden met het stelen van lijken en haar uit haar coma deden bijkomen door haar een vinger af te rukken teneinde haar gouden trouwring te bemachtigen; zij joeg hun de stuipen op het lijf door plotseling te gaan zitten en keerde vervolgens huiswaarts. De eerwaarde hervormer schrok lichtelijk toen zijn beminde ontvallene met haar afgerukte vinger plotseling op zijn door kaarsen verlichte venster tikte, natuurlijk | |
[pagina 15]
| |
nog gehuld in haar doodshemd. Hiermee komen wij op Gabriel Ronay's klassieke en later Centraal-Europese ongestorvenen. De Sunday Express heeft onlangs de vraag besproken of sommige dode geesten kunnen verschijnen door middel van een levend medium. Het is zeker dat een jury-rechtbank geesten in het algemeen zou veroordelen vanwege de overweldigend vele aanwijzingen. Men vergeet dat het woord ‘geest’ (zoals in ‘de Heilige Geest’) letterlijk betekent ‘spiritus’, net als het Arabische woord ‘alcohol’. Verder is er de vraag of geesten niets anders zijn dan foto's die zich ophouden in de ruimte-tijd; en Arthur Koestler wijst er in zijn boek The Roots of Coincidence op, dat wij nu geloven dat de tijd in sommige gevallen terugstroomt - en de vraag of zij kunnen verschijnen door warmte-energie te onttrekken aan hun omgeving, waardoor de plotseling koude luchtstroom ontstaat die zo veelvuldig is opgemerkt wanneer de honden de haren te berge rijzen en er een spook verschijnt. Er gebeuren beslist griezelige dingen die niet bovennatuurlijk kunnen zijn, maar desondanks niet kunnen worden verklaard. Sir Arthur Grimble vertelt in A Pattern of Islands hoe hij een dode man passeerde op weg naar de Plaats der Angsten op een afgelegen eiland in de Stille Zuidzee, zonder zich te realiseren dat de begrafenis van de hinkende man al was begonnen. Prins Heinrich von Liechtenstein vertelde mij dat de families die zogenaamde heksen hadden aangeklaagd, waarop deze werden gemarteld en verbrand door de verdorven Graaf van Vaduz (afgezet in 1684), en die hiermee een bloedgeld wilden verdienen uit de opbrengst van de landerijen die op deze wijze aan hem vervielen, door een onschuldige heks in haar doodsstrijd werden vervloekt om op hun hurken te zitten, vanaf hun dood tot de Dag des Oordeels in het sombere Lavena-ravijn oftewel tobel dat de prins mij hoog in de bergen aanwees. De vervloekte families trokken zich die doem dusdanig aan dat men het uitschelden voor ‘ravijn-hurker’ (tobelhocker) strafbaar moest stellen. In het begin van deze eeuw moest een Oostenrijkse douanebeambte, die het griezelige verhaal niet kende, snel Liechtenstein uit gesmokkeld worden omdat hij een tobelhocker vrouw op haar weg naar het Lavena-ravijn was gepasseerd en dit terloops had verteld terwijl de klokken nog luidden voor haar begrafenis op datzelfde uur. Gabriel Ronay vertelt ons hoe een vrijgelatene van Hadrianus bericht dat het gestorven meisje Philinnion iedere nacht terugkeert om te vrijen met Machates, totdat haar lichaam door de stadsbestuurders wordt verbrand. Dit herinnert aan de nu nergens meer te krijgen roman Ferelith, geschreven door de grootvader van mijn eerste vrouw, de ambassadeur Lord Kilmarnock, waarin een spook een kind krijgt van de vrouwe van een kasteel dat duidelijke trekken vertoont van het door zeeën omklotste slot der Enrolls. Wij horen ook dat Gordon Honeycombe een knus boek ter lezing voor het slapengaan schreef, handelend over een rottend lijk dat zijn voormalige maîtresse overal naloopt en met haar tracht te vrijen. Maar Gabriel Ronay onderzoekt het traditionele verband tussen de ongestorvenen en een behoefte aan mensenbloed - net als de Azteekse priesters dagelijks levende mensen hun hart ontrukten om de zon te doen blijven schijnen boven hun Mexicaanse rijk. Hij oppert dat de beruchte vampier-angst in Oost-Europa gedurende de 17de en 18de eeuw het gevolg was van de excommunicatie-botsing in het heroverde gebied tussen katholieke en orthodoxe begraafplaatsen nadat de Turkse dreiging teruggedreven was. Hoewel ik een cursus van een jaar over gerechtelijke geneeskunde heb gevolgd, is mijn kennis niet voldoende om te beoordelen of de medische ideeën van de schrijver juist kunnen zijn. Hij denkt dat de angst voor vampiers leidde tot een soort hysterische bloedarmoede bij diegenen die zich een slachtoffer waanden. Om de ongestorven bloedzuigende lichamen te vinden, reed een maagdelijke knaap op een zwart paard het plaatselijke kerkhof op, en wanneer het | |
[pagina 16]
| |
paard schichtig werd bij een graf, werd dat geopend en vond men daarin meestal ‘een welgedaan dik lijk’, vaak met vers bloed aan de vingernagels. De autoriteiten plachten vervolgens andere graven met ontbonden lijken op te delven om zich ervan te overtuigen dat de grond geen verduurzamende elementen bevatte (zoals in een catacombe). Op blz. 22-23 staat in tabellen wat er in 17 verschillende landen, van Albanië tot Saksen, werd gedaan tegen het ongestorven lijk. Stel u voor hoeveel lichamen hiermee gemoeid waren. Wanneer er (zoals gebeurde in Albanië, Roemenië, Hongarije en Rusland) een staak door het hart werd gestoken, bewoog het lichaam meestal rukkerig en uitte een schreeuw en er gutste vers bloed uit; hetzelfde gebeurde wanneer men het hoofd afhakte (zoals in Griekenland en Kroatië). Ronay's theorie luidt dat ze feitelijk helemaal niet dood waren maar slechts cataleptisch, en dat hun eigen bloed aan hun nagels kleefde omdat ze tevergeefs hadden getracht zich te bevrijden als ze even bijkwamen. Dit doet ons denken aan de Byzantijnse keizer, die ten onrechte als dood beschouwd, levend werd begraven en weer bijkwam, maar wiens schreeuwen om hulp de wachtposten in paniek een zo spookachtig oord deed ontvlieden (als voormalig officier zou ik ze allemaal in de kerker hebben geworpen wegens lafheid). Toen het keizerlijk mausoleum werd geopend, was hij ten slotte gestorven, alhoewel niet zonder tevoren van honger en dorst een van zijn eigen armen te hebben verorberd. Ik heb er geen notie van hoe een schijndode een halve meter onder de grond kan leven in een graf waarin bijna geen lucht is, maar opmerkelijk is dat de nauwgezette rechtbankverslagen, opgesteld door West-Europese ambtenaren die in het begin van de Eeuw der Verlichting in Oost-Europa de vampier-epidemie onderzochten, aantonen dat sommige ‘lijken’ gedurende verontrustend lange perioden onbedorven waren gebleven: ‘meer dan dertig jaar’, ‘meer dan zestien jaar’, enz. Ik wil iedere serieuze student in de medicijnen die belangstelling heeft voor deze tot dusver onverklaarde zaken en bereid is, tenminste een gedeelte van de overstelpende bewijzen als waar te accepteren, in overweging geven, na te gaan waarom de vier volgende methoden van behandeling van zogenaamd ongestorven ‘lijken’ met succes bekroond werden. 1. Polen: een herbegrafenis met het gezicht omlaag - snel gestikt? 2. Bulgarije: ze aan het graf kluisteren met wilde rozen - langzaam gesmoord? 3. Pruisen: maanzaad in het graf deponeren - bedwelming tot de dood erop volgt? En 4: een citroen in de mond stoppen - smorend als de neus van de snurkende ongestorvene verstopt is door snot, zoals de mijne vaak (Saksen). Hoe dan ook, iedere slimme student die een goede scriptie schrijft over deze hoogst reële problemen zal zich de bevooroordeelde hoon van de Britse Artsenorganisatie op de hals halen, gelijk zo vele voorvechters van medische vernieuwingen voor hem. Men gelooft daar nog steeds niet in de Chinese acupunctuur, die mij en mijn familie veel pijn heeft bespaard en in de beschavingen van het Verre Oosten wordt verstaan, en ze hebben niet allemaal voldoende hersens om te accepteren (iets waaraan ik niet twijfel) dat de voorvader van mijn kinderen, George iii, door zijn Stuart-bloed hematoporphyria erfde in plaats van krankzinnigheid. En hiermee zijn we aangeland bij bloed en sadisme ter afwisseling van de ongestorvenen, die in Transsylvanië nooit met vampirisme in verband werden gebracht. In geheel afzonderlijke hoofdstukken behandelt de schrijver de oorspronkelijke Dracula en Iwan de Verschrikkelijke, zonder te beseffen dat ze bloedverwanten waren. Hij herkent in Dracula zeer juist Vlad v ‘de Spietser’, wojwode van Walachije (vermoord in 1476), wiens vader de bijnaam ‘Dracul’ (de draak) droeg en ‘een kruis met een draak op zijn schild’ had gedragen, wat vermoedelijk in verband staat met het feit dat hij een christelijk anti-hussietenvorst was die er prat op ging, te behoren tot de heilige roomse keizerlijke orde van de draak. Professor Nandris en de schrijver zijn het erover eens | |
[pagina 17]
| |
dat het achtervoegsel -a er door orthodoxe schriftgeleerden aan toegevoegd is; zo werd een slavische genitief-vorm in de latijnse taal gebracht om een achternaam te scheppen die equivalent was aan ‘zoon van Dracul’. Als ‘Dragwyla, Vaivoda partium Transalpinorum’ en in andere spellingen van dezelfde naam heeft Vlad v talrijke decreten uitgevaardigd. Hij, de oorspronkelijke Dracula, verwierf zich zijn Roemeense bijnaam ‘de Spietser’ omdat hij graag picknickte temidden van een stinkend bos van mensen die levend op gescherpte staken waren gespietst en daar langzaam onder verschrikkelijke pijnen stierven - wat je doet denken aan de soortgelijke gruweltuin in Monsarrats The White Rajah. Er bestaat een realistische houtgravure van Dracula tijdens deze verstrooiing, gepubliceerd slechts 24 jaar nadat hij werd vermoord en te zien op pag. 77, hoewel zijn beste portret (waarop hij afschuwelijk veel gelijkenis vertoont met mij in mijn jonge jaren) op pag. 66 staat. Gedurende één Bulgaarse veldtocht reeg hij niet minder dan 25.000 mannen, vrouwen en kinderen aan een spiets. Hij liet ‘moeders met hun kinderen... samen aan een spiets rijgen’ en ‘de borsten van jonge moeders afhakken en hun kinderen met het hoofd vooruit erin stoppen en ze dan samen aan een spiets rijgen’. Dracula dwong ook ‘moeders hun kinderen op te eten en hij dwong mannen hun vrouwen te eten’ (de mijne is wat mager, dus noemen wij haar liever ‘slank’). Talrijke lieden werden door de grote wojwode levend gekookt. Dracula centraliseerde de regering en deed op onwettige wijze het plaatselijke gewoonterecht teniet - zoals de moderne tegenstanders van blijde landelijke gebruiken, die hun bureaucratische ‘hersens’ niet logisch voorkomen, zo graag doen - en vervolgens reeg hij vijftig van de belangrijkste edelen aan een spiets, na hen op een banket te hebben gefuifd. Van andere edelen werd het hoofd gevoerd aan kreeften, waarna de volgevreten kreeften werden opgediend aan hun verwanten. Maar deze walgelijke psychopaat werd bestempeld als ‘een zeer streng maar rechtvaardig vorst. Hij duldde geen dieven, leugenaars of klaplopers’. Gelijk de bruidsjonker bij mijn bruiloft in onze dakloze middeleeuwse kapel, was Dracula een afstammeling in de ijselijkste mannelijke lijn van Dzjengis Khan, die heuvels opwierp van menseschedels. Genealogie is de stoffering in de kist van een schatgraver die de plaats waar de oorsprongen van zo veel onaangename geheimen verborgen liggen verbergt maar inzicht in genealogie kan die plaats onthullen. De schrijver heeft het verband weliswaar niet gezien, maar Dracula stamt uit hetzelfde geslacht als de Tataarse prinses die de moeder van tsaar Iwan de Verschrikkelijke was, die op zeer soortgelijke en onwettige wijze en met ongelooflijke wreedheid
Dracula doet zijn reputatie eer aan door de maaltijd te gebruiken in gezelschap van de gespietste lichamen van de burgers van Brasso (houtsnede Straatsburg, 1500).
| |
[pagina 18]
| |
de regering over Rusland centraliseerde. De vrije stad Novgorod kwam in 1570 in opstand voor haar wettige rechten. Ze herinnerde zich de oude slavische vox populi vox Dei stelregel: ‘Als de vorst slecht is, in de modder met hem’. Mijn bloedverwant Iwan veroverde de stad en liet in januari en februari, tijdens de koude Russische winter, de gehele bevolking van meer dan 50.000 vrouwen, kinderen en mannen doodmartelen. Zoals Gardner Fox schrijft in zijn biografie van Iwan: ‘Enorme kooien stonden rondom het plein waar andere mensen hun beurt afwachtten om te worden gemarteld... Hij roeide het volk uit met hele gezinnen tegelijk... Een echtgenoot werd gedwongen toe te kijken terwijl zijn vrouw naakt werd afgeranseld tot de vellen van haar rug hingen. Zodra ze weer bijkwam, zag ze haar man vastgebonden aan een metalen spit dat langzaam draaide boven een groot vuur. Daarna werd ze in de vlammen geduwd om als brandstof voor zijn verbranding te dienen. De duizenden in de kooien kokhalsden van afgrijzen.’ De bloedverwanten Dracula en Iwan hadden nog iets gemeen. Zij spijkerden de hoed van buitenlandse boodschappers die hen mishaagden vast aan hun hoofd als ze die niet snel genoeg afnamen. (Lord Elgin, van de marmeren beelden, beantwoordde de moord door de Chinezen op zijn afgezanten met een door niets anders verklaarbare plundering van het Zomerpaleis in Peking - hij kende het oosterse gebrek aan zorg voor mensenlevens maar zorg voor fraaie bezittingen - en uit deze plundering bezit ik nog wat roofgoed.) Maar toen ik enkele maanden in Moskou werkte, werd Iwan afgeschilderd als een grote unificerende (dat wil zeggen centraliserende) held en zijn Stalineske onmenselijkheden als gerechtvaardigde middelen tot het doel - een menselijke mierenhoop. Uit de schilderijen in het Tretjakow Museum en uit Eisensteins epische films blijkt duidelijk dat tsaar Iwan ‘de ontzagwekkende’ nog steeds met Peter de Grote en Katharina de Grote wordt beschouwd als een der beste Russische heersers vóór Lenin. Toen ik op het punt van vertrek stond naar een post bij onze ambassade in Moskou, vroeg ik een kortgeleden teruggekeerde diplomaat, Sir John Balfour geheten, wat ik moest lezen. Hij antwoordde: ‘Darkness at Noon van Arthur Koestler’. Dit verklaart de geestesverhouding die ten grondslag ligt aan het feit dat zulke duidelijke monsters in de ogen van massa's mensen weldoeners zijn geweest. Gabriel Ronay's boek doet hetzelfde voor de laat-middeleeuwse Duitse pers, die een gunstig verslag uitbracht over Dracula. Het is natuurlijk huichelachtig van hooggeleerde heren om Dracula en Iwan, laat staan ‘de Bloedgravin’ te critiseren en tegelijk het keizerlijke Rome te prijzen. Daar liet de officiële regering krijgsgevangen buitenlandse dames in het openbaar ontkleden en daarna verkrachten door afgerichte dieren, waarna ze hapsgewijs werden verorberd door half uitgehongerde carnivoren die ze bij stukjes en beetjes oppeuzelden terwijl ze in hoog tempo en levend gebonden achter strijdwagens door de arena werden gesleurd, tot vermaak van vele duizenden ‘hoogst beschaafde’ mensen. Dat waren de ‘spelen’, de televisie van de welvaartsstaat Rome; het brood is wat we nu geven aan de gezinnen van stakers. Ik begrijp te veel van sadisme om te geloven dat een moordenares als Myra Hindley oprecht haar leven kan beteren, al zou ze dat ook nog zo graag willen. Ik vermoed dat de markies de Sade een bloedverwant van mij is geweest. Maar toen ik aan dit probleem werkte in de bibliotheek van het British Museum, in de schaduw van de wereldschokkende Marx en gekleed in jacquet omdat ik op weg was naar Ascot, was de amusantste voorvader die ik voor mijzelf kon vinden in Sade's deel van Frankrijk de Baron de Bon Repos, die gesteund door Colbert een kanaal groef van Marseilles naar Bordeaux. Misschien zal ik mijzelf moeten blijven identificeren met die vriendelijke knaap, Pelham Grenville Wodehouse. Maar wacht - een groot deel van dit boek handelt over mijn verre oma, een hoogst zachtaardig vrouwspersoon. Ze heette Elisabeth | |
[pagina 19]
| |
Báthory, gravin Nádasdy, mijn eigen rechtstreekse stammoeder via 10 tussenliggende generaties van mijn moeders kant. Hoewel haar vader George Báthory, graaf van Szatmár was en haar moeder een zuster van Stephen Báthory, koning van Polen en vorst van Transsylvanië, vergist de schrijver zich als hij haar ingewikkelde karakter het gevolg van ‘voortdurende inteelt’ noemt. Want geen van haar seize quartiers was een en dezelfde persoon - de twee takken Báthory's waren al generaties geleden uiteengegaan. Zij was een mondaine dame en bezat grote schoonheid, charme en intelligentie, sprak verscheidene talen en was zeer belezen. Keizer Maximiliaan woonde haar bruiloft bij en haar echtgenoot, een oorlogsheld, ambassadeur en generaal, was zo sterk dat hij twee Turkse gevangenen gelijktijdig de lucht in kon werpen en ze tijdens hun val opvangen met twee zwaarden. De familie was zo rijk dat mijn voorvader, hun kleinzoon (in het geheim berecht en onwettig onthoofd in 1671) bekend stond als ‘de Hongaarse Croesus’. Bovenal was deze aantrekkelijke blauwkous bijzonder edelmoedig tegenover arme boeren op de uitgestrekte landgoederen van haar familie. Dit hoewel zij wist dat haar overgrootvader, de thesaurier Stephen Thelegdy, leider van de conservatieve Hongaarse magnaten en voormalig ambassadeur in Frankrijk, tijdens de Boerenopstand van 1514 naakt aan een boom was opgehangen en als de heilige Sebastiaan met pijlen ter dood gebracht door de opstandige boeren (niet zijn eigen). Tussen haakjes, mijn voorvaderlijke neef John Szapolyai, wojwode van Transsylvanië, sloeg die opstand neer door met zijn cavalerie van kleine landeigenaren noordwaarts te trekken. De acht boerenleiders die twee weken vasten overleefden, werden in het openbaar losgelaten op hun aanvoerder, Dózsa, die gezeten was op een roodgloeiende troon met een roodgloeiende ijzeren kroon op zijn hoofd en een schroeiende scepter in zijn hand. Terwijl zijn uitgehongerde volgelingen het bradende vlees van zijn lichaam scheurden en verslonden, merkte de stoïcijnse Dózsa slechts op: ‘Dit zijn honden die ik zelf heb afgericht.’ Daarom is het een staaltje van genealogische ironie dat mijn afstamming van Elisabeth Báthory en Stephen Thelegdy en het neefschap met John Szapolyai naar mij leidt via de 19de eeuwse gravin Amalie Festetics, wier familie afstamt van een Kroatische serf die pas in de 16de eeuw de vrijheid kreeg. Hoeveel Schotten kunnen bogen op een zo recente afstamming van een lijfeigene als ik dat kan? Het Engelse record is duidelijk Elmhirst of Elmhirst, maar die werden in de 14de eeuw bevrijd: een van hen, de luitenant-generaal bij de vliegdienst, is zo verstandig geweest om te trouwen met de zuster van mijn schoonmoeder, zodat wij bepaald een slaafse familie zijn. De enige moeilijkheid is dat Elisabeth Báthory na het plotseling overlijden van haar echtgenoot, mogelijk door een blindedarmontsteking, een heel klein tikje schizofreen raakte. Vervelend is dat geen enkele medische geschiedkundige (zoals bijvoorbeeld de dokters MacAlpine en Hunter die met zoveel briljant inzicht The Royal Malady schreven) zich met haar geval hebben beziggehouden. Dat werd dus overgelaten aan Hammer Films, die haar in de film van verleden jaar over haar leven als ‘Gravin Dracula’ betitelden. Hoewel ze, ondanks haar verwantschap met kardinaal Báthory, een vrome calviniste was, begon ze geheime middernachtelijke offers van witte paarden onder heilige eikebomen bij te wonen. ‘Moncreiffe’ betekent de ‘Heuvel van de heilige tak’ en mijn heraldisch distinctief is een eik rondom misdetoe. Denk aan Frazers The Golden Bough en de witte paarden van Apollo's zonnewagen. En een der eeuwenoude heraldische dieren van de hertog van Norfolk als graaf van Arundel is een wit paard met een eiketak in zijn mond. Bedenk ook dat Dracula's tataarse voorvaderen witte paarden levend aan de spiets plachten te rijgen als offers voor de zon. Het lijkt duidelijk dat Elisabeth Báthory's calvinisme van het type ‘bij voorbeschikking uitverkorenen’ was en niet het soort religie van de vrije wil | |
[pagina 20]
| |
dat ons zo angstwekkend helder wordt afgeschilderd in John Buchans Witchwood. Dit jaar pas heeft Koestler aangetoond dat beide soorten verenigbaar zijn door het willekeurige verschil tussen waarschijnlijkheid en zekerheid, in een van zijn tamelijk manicheïstische werken over het eeuwige inherente conflict tussen God en de Duivel, tussen goed en kwaad. De gravin koesterde verder een bijgelovig vertrouwen in een krachtige toverformule geschreven op perkament, net als de meesten van ons koesteren voor gelukspoppetjes. Daarna ging mijn stammoeder echter wat ver in haar verlangen naar eeuwig leven, maar omdat ze een echte gespleten persoonlijkheid was, merkten haar mondaine kennissen daar jarenlang niets van. Misschien heeft ze werkjes gelezen in de geest van Malory's Morte d'Arthur, dat Gabriel Ronay citeert met een ijver, een Sherlock Holmes waardig: waar 60 ‘eerbare maagden’, allen van ‘koninklijken bloede’ zich uit vrije wil lieten martelen in de hoop dat hun bloed een ‘zieke vrouwe’ zou redden. De farao's probeerden deze methode als remedie voor melaatsheid. Constantijn de Grote, van wie zich hier in onze gehavende verzameling een munt bevindt, weigerde een geneeskrachtige onderdompeling in het bloed van onschuldige kinderen en vergenoegde zich met Heilig water. Ik heb er wat van meegebracht uit de rivier de Jordaan om mijn zoon te dopen. Hoe dan ook, mijn stammoeder gaf de voorkeur aan bloed en ontpopte zich als een afgrijselijker She uit Rider Haggard. Op pag. 109 lezen we waarom het bloed onschuldig moest zijn. Bijna iedere dag, om vier uur in de morgen, tussen duisternis en licht, nam zij een bad in maagdebloed. Dit ter bescherming tegen rimpels. Het aantal dat ze afwerkte wordt besproken in het hoofdstuk, getiteld ‘Het geval van de 650 verdwenen maagden’. Toen ze hoorde dat de meisjes van adel moesten zijn, voegde ze ongeveer 50 dames met blauw bloed toe aan haar collectie. Het schijnt dat ze de voorkeur gaf aan zeventienjarige blondines met bijzonder aantrekkelijke boezem. Maar mijn oude oma maakte het een beetje te bont. Ze moest het bloed verkrijgen door middel van martelingen. Soms ‘werden de meisjes gedwongen hun eigen vlees, geroosterd op het vuur, te eten’. De buren van haar huis in Wenen, augustijner monniken, protesteerden al spoedig dat ze in hun slaap werden gestoord en zetten hun verzoek tot ‘vermindering van gerucht’ kracht bij door haar doorluchtige vensters te bekogelen met potten en pannen. De oorzaak hiervan was het gekrol van de jongedames die naakt in een smalle cylindrische kooi werden geduwd, bezet met lange ijzeren punten, en dan opgehesen aan een katrol. Vervolgens porde men hen met een gloeiendhete pook totdat ze zichzelf doodspietsten door heen en tevens weer te springen. Toen ten slotte een ander mijner voorvaderen, de paltsgraaf van Hongarije, kennis kreeg van haar ‘tijdverdrijf’, reed hij met een ontzagwekkend escorte naar haar kasteel Csejthe, dat als een door land omgorde Mont St. Michel oprijst uit de Slowaakse vlakte. Daar trof hij voldoende bewijzen aan om iedereen in verzekerde bewaring te stellen. Geleid door doodsbange bedienden door een labyrint van geheime gangen viel mijn voorvader de martelkamer van mijn stammoeder binnen. Daar trof hij meisjes aan voor wie de redding te laat kwam en wier boezemloze lot met verbrande genitaliën in het boek wordt beschreven zodat je de haren te berge rijzen. De door een uurwerk aangedreven machinerie van de IJzeren Maagd was nog voor veel uren arbeid opgewonden. ‘Ze was gebouwd volgens haar aanwijzingen in de vorm van een meisje met golvend haar. De tanden, door het mechanisme ontbloot tot een glimlach, waren uit de mond van de slachtoffers der gravin gerukt. Kenschetsend is dat ze naakt was, compleet met tepels en schaamhaar. Ze kon haar ogen open- en dichtdoen als een aantrekkelijke pop en door het overhalen van een schakelaar pakte ze haar toekomstige slachtoffer dat tegenover haar stond in een dodelijke omhelzing en doorboorde het met stiletto's die uit haar vleeskleurige borsten | |
[pagina 21]
| |
schoten. Andere verborgen punten doorboorden de genitaliën van het slachtofffer. Het bloed stroomde via speciale kanalen in een vergaarbak, werd boven een zacht vuur opgewarmd en dan gebruikt voor het rituele bad bij het ochtendgloren.’ Oma's activiteiten vielen niet in de smaak. Lord Longford was niet aanwezig om haar te helpen. Diegenen van haar bedienden die op de hoogte waren geweest van haar spitsvondigheden maar deze niet hadden gerapporteerd, werden gewurgd en vervolgens verbrand. Haar medeplichtigen werden met gloeiendhete nijptangen de vingers uitgerukt en daarna levend verbrand. Maar mijn voorvaderlijke opa, paltsgraaf Thurzo wilde haar niet voor de rechtbank brengen, hoewel de koning kwaad was omdat ze had getracht Zijne Majesteit te vergiftigen en 99 toverkatten had proberen te bewegen zijn hart te verorberen. De paltsgraaf was machtiger dan de koning. Hij had een voor 1610 ongewoon modern inzicht - ze was krankzinnig en bovendien zijn nicht. Hij verstopte de gerechtelijke verslagen, waaruit wij al deze droeve dingen weten, in een van zijn eigen kastelen in plaats van ze ter kennis van de autoriteiten te brengen. Ze werden daar slechts door toeval omstreeks 1720 door pater Turoczy in een toren ontdekt. De naam van Elisabeth Báthory werd tijdens het proces zelfs niet genoemd. Ze werd slechts zijdelings vermeld als ‘een bloeddorstige, bloedzuigende goddeloze vrouw, op heterdaad betrapt in Kasteel Csejthe’. Maar ze werd ingemetseld in haar slaapkamer. De ramen werden verkleind tot spleten om lucht binnen te laten en op de plaats van de deur kwam een gleuf voor voedsel. Ze leefde daar alleen, in duisternis en eeuwige koude tot 1614 en stierf ‘plotseling en zonder crucifix of licht’. Een Boheems vorst wiens vrouw eveneens van haar afstamt, heeft mij verteld dat men zegt dat haar cipiers er genoeg van kregen, naar binnen kropen en haar wurgden. Het is geen opwekkend verhaal. Maar als deze charmante, welsprekende maar ongelukkig-gestoorde dame nooit had geleefd, was ik niet geboren en had ik nooit deze bloederige boekbespreking kunnen schrijven.Ga naar eind2 |