W.D. Kuik Etsen van Charles Donker
Een jaar of twaalf geleden leerde ik de etser Charles Donker kennen op een Koninklijk Instituut voor kunst en vormgeving; het was in die tijd dat ik een prent van zijn hand in mijn verzameling kreeg, cadeau.
Een langwerpige ets, twaalf bij tweeëndertig centimeter, een polderlandschap, een beperkt vergezicht, beperkt omdat er op de horizon een pluizige bomenrij stond, achter de bomen begon het land van wensen en raden; het was een wat losjes uitgevoerde prent, een weinig krabbelig gedaan maar toch reeds met een inzet die naar exactheid en detailrijkheid wees, nu voor een deel kenmerkend voor zijn werk. In de lucht prijkte fraai een gesleten stempel ter grootte van een stichtse daalder, want de plaat waarop de ets ontstaan was bestond uit een beter stuk dakgotenzink, een stuk uit de marge van een groothandelsplaat, vandaar dat het een stempel droeg, van de handelaar of fabrikant.
Charles Donker had het waarmerk er niet uitgeslepen, hij vond het wel aardig zei hij met een zekere verlegen beminnelijkheid. Gelijk had hij: niet alleen stond het als teken precies op de goede plaats om de compositie recht te trekken, ook was dit stempel onder zijn handen uitgegroeid tot meer dan een loodgieterswaarmerk, tot een waarmerk namelijk van: zie hier, ik Charles Donker graficus maakte deze prent; geen wonder, per slot van rekening behoorde hij tot een van de meest begaafde leerlingen op het genoemde instituut, een leerling met een duidelijke persoonlijkheid, ondanks zijn vrij jeugdige leeftijd. Het was een instituut waar hij eigenlijk niet best paste, de opleiding was nogal op het ontwerpbureau gericht; over het algemeen werd er op deze academie vooral druk geknipt en geplakt onder leiding, gefröbeld en geplunderd (grafisch) om het brevet toegepast vormgever te verkrijgen. Charles Donker was daar niet zo voor geschikt: zijn gezicht droeg reeds een te weinig toepasbare plooi, ook zijn leerlingenwerk sprak daarvan. Het meest stak hij op in het grafisch lokaal, een dag in de week vier uur vrije grafiek, daar stond een uitnemend en begrijpend docent, de graficus Lou Strik, en dan nog, de waarheid gebiedt het me te zeggen, ging de monumentale afdeling niet aan zijn koude kleren voorbij, een afdeling die er overigens als een blindedarm bij hing.
Na zijn academietijd ontplooiden Charles Donkers talenten zich pas ten volle, hij huurde een atelier in Utrecht, schilderde, tekende, maakte maskers en mozaïeken, etste, lithografeerde, maar het werd op den duur vooral de etstechniek waaraan hij het meeste aandacht schonk.
Tussen de jaren 1963 en 1970 ontwikkelde hij zich tot een zeer kundig scherp graficus; zijn tekenvaardigheid en vormgevoel groeiden en ook thematisch werd zijn prentkunst breder, er formeerde zich een teruggehouden symboliek die in diepste zin vrijheid en ondergang tracht uit te drukken, de sperwer in de lucht, gezien door het raam, het karkas van een dode vogel.
Naast landschappen werden het naaktstudies op zink en koper, portretten, brokkelige muren, rest-architectuur, en laat ik het niet vergeten, ik noemde reeds de sperwer: vogels, dieren, planten in het algemeen; geen wonder, dit laatste thema, daar Charles Donker zich behalve met de grafiek ook bezighoudt met polderlopen en vogelkijken.
Het is een belangstelling die heel vroeg in zijn jeugd begon en niets te maken heeft met de amateur-liefhebberij zoals men die nu veelvuldig tegenkomt; zijn kennis dateert van vóór de benzine-vloed, een kennis - zou hij zich als