Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 912]
| |
sybren polet. foto edith visser
| |
[pagina 913]
| |
sybren polet
| |
[pagina 914]
| |
dichters mythologiserende trekken vertoont en soms zelfs bewust mythevormend te werk gaat. Daarnaast, of misschien daarom, heeft de SF ook sterke archetypische trekken, evenals de pop-literatuur, waaruit ze als stroming ook voortgekomen is voor W.O. II. Overigens moet aan deze neiging tot mythologiseren niet te zwaar worden getild: SF is vóór alles een spel met mogelijkheden, waarin je al dan niet gelooft en als schrijver kun je toch ook wel eens een balletje opwerpen zonder dat daarin direkt een eeuwig brandende zon hoeft gezien te worden. De beste SF gaat er trouwens van uit dat alleen gespekuleerd mag worden over mogelijkheden waarvan niet met zekerheid vaststaat dat ze onrealiseerbaar zijn (tijdreizen in de werkelijkheid behoort bijv. tot de absolute onmogelijkheden en dit soort verhalen interesseert mij persoonlijk dan ook niet in het minst). Dit lijkt me een nogal hechte basis, die veel reëler is dan de werkelijkheid van bij voorbeeld de hele fantaisistische literatuur zonder SF-motieven. Een niet te verwaarlozen faktor is ook dat het vaak wetenschapsmensen zijn die het genre beoefenen. Verder is het zo, dat zodra een gebeuren of een begrip geïsoleerd en benadrukt wordt, de werking ervan tendeert naar symboliek of zelfs naar allegorie. En dit is dan niet het enige dat SF met poëzie gemeen heeft; waarbij nog aangetekend mag worden dat in de poëzie sommige dingen wel mogelijk zijn en in de SF niet (‘tijdreizen’ bij voorbeeld), terwijl omgekeerd de meeste dichters nog niet het honderdste deel van de kreatieve fantasie bezitten waarover de SF-schrijver beschikt. Wat weer niet wegneemt dat er helaas meer goede dichters op de wereld zijn dan goede SF-schrijvers; de laatsten doen maar zelden iets met hun taal en hebben verscheidene mogelijkheden waar de literatuur traditioneel gebruik van maakt zelfs nooit aangeboord. Het mythevormende of symboliserende aspekt is echter niet het belangrijkste van de SF; belangrijker is dat het in hoge mate bewustzijnverruimend werkt, om deze modeterm eens te gebruiken. Bij mij is het in ieder geval zo geweest; en de bewustzijnsverruiming die het bewerkstelligde is misschien alleen maar te vergelijken met de ontdekking van de poëzie veel vroeger en, iets later, van de psychologie, een bewustzijns- | |
[pagina 915]
| |
verruiming waarvan ik tijdens het roken van haschis nooit iets gemerkt heb. De ervaring van de meeste literair geschoolde lezers is dezelfde: na de eerste kennismaking volgt een periode van verslaving; daarna wreekt zich het gebrek aan kwaliteit van het merendeel der verhalen. Wie kennis neemt van de SF-literatuur begeeft zich automatisch in een andere, ruimere voorstellingswereld en ontwikkelt een soort kosmisch bewustzijn in het literaire; het is een nogal belaste term maar er is geen betere en hij is ook niet onjuist. Nieuwe mogelijkheden, zowel in de makro- als de mikrokosmos, openen zich, nieuwere denkperspektieven, kijkvensters op een toekomst waar je uit zelfbehoud rekening mee moet houden, het uitzicht op een verdere ontwikkeling van de menselijke fakulteiten, een denken weg van een al te eng terracentrisch denken. Dit is een hele mond vol, maar het geldt ook voor mensen voor wie ‘De dageraad der magiërs’ nog niet is aangebroken en voor wie rationeel denken de meest gezonde hersenaktiviteit is in déze maatschappij, op deze planeet. Tegelijkertijd werkt SF-denken in hoge mate relativerend; de uitgebeelde werkelijkheid konfronteert de lezer met de beperktheid van zijn eigen bestaan, zijn eigen leef- en denk- mogelijkheden (een marge van enkele graden Celsius, een aantal chemikaliën, het kleine deel van zijn hersencellen dat hij gebruikt, enz., enz.) en vooral: eeuwigheid is er niet bij, hooguit een duizendjarig leven, maar dan nog niet voor déze generatie van lezers. Ook hierom hoeft aan de reeds genoemde neiging tot mythologiseren niet te zwaar getild te worden. Een van de grootste aantrekkelijkheden van de SF is verder de originaliteit van de ideeën en de op volle toeren werkende fantasiemachines. In dit opzicht is er sprake geweest van een ware kreativiteitseksplosie bij de nieuwe generatie SF-schrijvers van kort voor, tijdens en de eerste tien, vijftien jaar na W.O. II. En eveneens wat dit betreft behoort de SF tot de meest avantgardistische literatuur die er na het surrealisme geschreven is. Enige overdrijving siert de rechtgeaarde SF-minnaar. Anderzijds heeft het genre ook zijn bekende manko's, waaronder de reeds genoemde gemakzucht t.a.v. vorm en stijl; het heeft | |
[pagina 916]
| |
vaak wel humoristische en relativerende trekken, maar het is te weinig spiritueel in de dialogen, merkwaardig genoeg ook in de dialogen bij interplanetaire kontakten (!); het is vaak meer deskriptief dan evokatief (behalve bij de beste, als Bradbury, Sturgeon, Van Vogt, Wyndham); het is vaak wel geest- en hartverwarmend, maar het is volledig seksloos en zonder enige erotiek (vnl. vanwege de publikatiemogelijkheid in de angelsaksische landen). Dit is dan ook de reden dat veel lezers na enige tijd op het genre afknappen, maar - net als bij Zuid-Afrika - je moet er eerst kennis van genomen hebben. En de bewustzijnverruimende nawerking is langer dan bij LSD. SF is de LSD van de gewone man. Zelf heb ik de ontwikkeling na het samenstellen van de beide bloemlezingen niet helemaal meer gevolgd, maar ik krijg de indruk dat de eksplosie weggeëbd is en dat zich bij de oudere garde, die weinig meer van zich laat horen, maar een heel gering aantal nieuwe namen gevoegd heeft (o.w. J.G. Ballard en William Burroughs), terwijl ik bijna geen idee tegenkom dat ik al niet ken. Is SF dan dood, evenals God, de roman, de poëzie, de jazz, de instrumentale muziek, Victor van Vriesland en nog een paar dingen? Het is een mening die je wel eens tegenkomt en die in zeker opzicht juist is; het heeft weinig zin nog eens een nieuw verhaaltje te bedenken rond een reeds eerder uitgewerkt idee of tema, of een SF-story te schrijven zonder meer; hierin deelt SF het lot van de hedendaagse roman, maar om als oorzaak op te geven (zoals een andere SF-bloemlezer dat enige tijd geleden gedaan heeft): de SF is dood omdat alle (I) ideeën door de werkelijkheid achterhaald zijn, daar zou je drs. in de parapsychologie voor moeten zijn om zoiets te durven beweren. Wil deze toekomstliteratuur nog een toekomst hebben, dan zal ze het in een andere richting moeten zoeken en de hierboven gesinjaleerde manko's opheffen. In dit opzicht is er nog enorm veel mee te doen. Maar het zal niet gemakkelijk zijn. En ongetwijfeld zullen de HH Fens & Co van Gun u De Tijd wel weer opstaan met mededelingen als: dit verhaal hoeft zich niet noodzakelijk af te spelen op Jupiter, het kan ook gewoon op Mars. | |
[pagina 917]
| |
Of ik er ooit toe zal overgaan om zelf een hele SF-roman te schrijven, ik betwijfel het, maar wie het wèl wil proberen vindt in mij bij voorbaat een gretig lezer, ondanks Maarschalk McLuhan. Ten slotte een vraag waar je tegenwoordig niet onderuit kunt: is SF met al zijn toekomstgespekuleer, futuristische projektles, geperfektioneerde menselijkheid, robots, parallelle werelden, paranormale verschijnselen, enz. niet te veel escapeliteratuur en te weinig op de hedendaagse aarde gericht? Ik geloof het niet; in de eerste plaats worden er vaak eksemplarische parallellen getrokken met de toestand van nu en voor de rest werkt de tegenstelling tussen de reële situatie en de verwezenlijking van de droom in de toekomst alleen maar des te schrijnender. Een dergelijke diskrepantie inspireert tot kritiek. Op mij heeft het altans dit effekt. Ter kompensatie daarom hierachter een politiek gedicht. |
|