Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 895]
| |
j.w. schulte nordholt
| |
[pagina 896]
| |
j.w. schulte nordholt
| |
[pagina 897]
| |
gebeuren. En het karakteristieke is dan dat zij op hun beurt stuwenden worden, dat zij het gebeuren gaan bepalen. Zij kunnen dat zo goed omdat hun verabsolutering verheldering is, omdat zij alles herleiden tot enkele grote lijnen. Oog voor het gekompliceerde, het ingewikkelde, het tekort hebben zij niet. Inderdaad, ook niet voor het menselijk tekort, hun absolutisme is moralisme, hun werkelijkheid is wit-zwart, of liever - in het geval waarover wij spreken - zwart-wit. Hoe zouden zij anders zo kunnen bezielen, zo strijden! In de in de laatste jaren zo akuut geworden strijd van de amerikaanse negers voor volledige gelijkberechtiging is het verschijnsel van de begeleidende, stuwende, profetisch-aktieve kunstenaar al evenzeer bekend geworden als in vroegere situaties waar ook. Namen als James Baldwin, Lorraine Hansberry, John Oliver Killens, LeRoy Jones en sinds kort Eldridge Cleaver worden alom genoemd, en terecht, want het zijn stuk voor stuk aanzienlijke talenten, en men kan wat er in Amerika gebeurt niet begrijpen zonder hun werken te lezen. Dat wil dan dus niet zeggen dat men het uit hun werken pas goed begrijpt; hun protest is vurig en eenzijdig en daarom onmisbaar, maar toch een vertekening van de werkelijkheid, omdat zij nu eenmaal, gedreven door hun fijne gevoeligheid, tot een verontwaardiging geraken die alles uit maar één punt beziet. Zwart-wit, zo zei ik, is hun visie, en al is dat misschien in het algemeen wat te scherp gezegd, zodra het gaat over de rassenstrijd geldt het. Wat wit is, is voor hen vrijwel gelijk met verwerpelijk, niet - men begrijpe mij goed - uit een soort omgekeerd racisme, want ik geloof niet dat zij daaraan lijden, maar uit reaktie tegen de dominerende blanke wereld. Zij bestaan immers van reaktie, zij geloven zozeer dat de mens bepaald wordt door de omstandigheden, dat zij er zichzelf ook door laten bepalen. Laten wij voorzichtig zijn met daartegen iets in te brengen. Wie zich de oorlog herinnert, en werkelijk met hart en ziel herinnert, die weet wat het betekent, door de overweldigende drukkende omstandigheden bepaald te worden; die is zich bewust hoezeer dat de stem toon en volume geeft. | |
[pagina 898]
| |
Maar de vergelijking met de oorlog en de toen heersende duitse diktatuur moet er ons meteen toe brengen te bedenken dat er grote verschillen zijn tussen onze situatie van toen en die van de amerikaanse negers tans. Hoe erbarmelijk hun toestand dikwijls ook is, hoe bitter hun strijd, zij leven binnen de mogelijkheden van de demokratie. Zeker, zij worden bedreigd en in het nauw gedreven soms, maar hun verzetslitteratuur is niet illegaal, doch wordt door erkende uitgevers in het land van hun bekommernis in enorme oplagen verspreid. Daarin is een betrekkelijkheid die zij misschien zelf niet kunnen zien, maar die voor de toeschouwer buitengewoon opvallend is. Levendig herinner ik mij, hoe het essay dat James Baldwin op slag beroemd maakte, het magnifieke The Fire Next Time, eerst verscheen in de New Yorker in het najaar van 1962 (17 november 1962, Letter from a Region in my Mind), een indrukwekkende aanklacht tegen blank Amerika, gedrukt tussen de vele fraaie advertenties van parels en bont, zilveren teeserviezen en whisky, vakanties in Jamaica en gestroomlijnde Thunderbirds en Lincoln Continentals. Net naast een citaat van Elijah Muhammed, de leider van de Black Muslims, dat luidde: ‘Stop drinking his alcohol’ (namelijk van de blanke duivel) was toevallig een advertentie van ‘Mumm's, the word for champagne’ terecht gekomen. Nu, zes jaar later, vind ik een interview met de even begaafde, even vurige bestrijder van Amerika's geestdodende materialisme, Eldridge Cleaver, in de glanzende pagina's van Playboy, alweer tussen de whisky, de champagne en de televisietoestellen, en de heel erg blanke meisjes van de wellust. Waarom, zo heeft de vroeggestorven briljante schrijfster Lorraine Hansberry (beroemd door het drama A Raisin in the Sun) verbitterd uitgeroepen, waarom zouden wij willen integreren in een brandend huis! In één zin was daarmee het hele, lange, geduldige streven van de N.A.A.C.P. en van dominé King van de tafel geveegd. Waarom zouden wij streven naar integratie in dit Amerika, deze walgelijke, ten ondergang gedoemde blanke beschaving! Alleen als Amerika zich geheel zou bekeren, was er nog redding mogelijk. ‘In order to accomodate me, in order to overcome so many centuries of cruelty and bad faith and | |
[pagina 899]
| |
genocide and fear - simple fear - all the American institutions and all the American values, public and private, will have to change’. Aldus James Baldwin in een interview met Robert Penn Warren. ‘Total liberty for black people or total destruction for America’, roept een pamflet van de Black Panther-beweging, ondertekend door Eldridge Cleaver. Zo zou men een hele bloemlezing kunnen maken, alles in de trant van het ontroerende gedicht van Langston Hughes. Let America be America again.
Let it be the dream it used to be.
-
(America never was America to me)
Waarschijnlijk is James Baldwin het interessantste voorbeeld van de schrijver-profeet in de neger-revolutie, en lange tijd heeft hij dan ook als de radikaal bij uitstek gegolden. Al is hij als romanschrijver begonnen, al spoedig heeft hij zich vooral als essayist ontwikkeld en, zoals gezegd, door zijn essays is hij beroemd geworden. Met zijn romans schijnt hij in de ogen der kritici nauwelijks iets goeds te kunnen doen en als lezer geloof ik dat ik het daar mee eens ben, behalve dat ik nog altijd een zwak, een diepe bewondering heb voor zijn eerste boek, al in 1953 verschenen, het verhaal van een negermilieu in een storefront-church in Harlem, getiteld Go Tell It on the Mountain. Ik heb trouwens het idee dat dat boek zoveel beter is dan wat er later volgde, omdat daarin niet de desintegratie van moderne mensen maar het geïntegreerde leven van een, zij het ziekelijke, kleine gemeenschap wordt beschreven in een taal die haar grootste kracht ontleent aan een geladen traditie. Het bijzondere is daar nog niet verabsoluteerd, het is nog niet opzettelijk, zoals in de latere romans, en juist daarom is het zo ontroerend algemeen menselijk. Baldwin is eigenlijk een tragisch voorbeeld van de ontwortelde moderne schrijver, vervreemd van zijn achtergrond (die ook zo bar en dwaas was), tijdelijk terecht gekomen in een parijse ballingschap, trachtend in roman na roman te getuigen van het tema van zijn, en dat was dan tegelijk | |
[pagina 900]
| |
hèt, moderne leven, en ten slotte een eigen weg vindend in de bredere ekspressie van het essay. Zijn bundels met opstellen Notes of a Native Son (1955) en Nobody Knows My Name (1961) bevatten prachtige stukken, vooral het tweede boek, maar zij vonden toch no,g weinig gehoor. Pas The Fire Next Time (1963) maakte hem, zoals al opgemerkt, op slag beroemd, en terecht, want het is inderdaad een essay (het boek bevat een korte inleidende brief en het grote, eerder in de New Yorker gepubliceerde essay) van grote intelligentie, beeldende kracht en ontroerende menselijkheid. In dat essay is het hem gelukt waar te maken (dat is aan de lezer over te brengen) wat hij in zijn romans niet kon, een apokalyptische visie op de toekomst van Amerika, al in de titel vervat God gave Noah the rainbow sign.
No more water, the fire next time!
Totale bekering (wat wil zeggen aanvaarding van de negers als gelijken) of totale ondergang, minder kan het al niet. Mytisch en profetisch is dit hele kompleks van gedachten, want eigenlijk wil aanvaarding van de negers volgens Baldwin zeggen aanvaarding van de werkelijkheid, aanvaarding van het lichaam, van het leven zelf, zich bevrijden uit de puriteinse spirituele abstrakties en volledig mens worden. In zulk onhistorisch en absoluut denken ligt de kracht van Baldwin, zoals heel scherp is opgemerkt door Kenneth Clark, de bekende negerpsychiater en hoogleraar aan het City College van de stad New York: (eveneens in een interview met Warren; men zie diens zeer boeiende boek Who Speaks for the Negro, New York 1965): ‘Maybe what Baldwin has not yet understood and probably never should understand - maybe he should never accept the possibility that there might be a tremendous gap between what he would like and what can be, because this might reduce his potency, his power as a passionate incisive critic of what is’. Zoals men ziet: een boeiende beschrijving en verdediging van het recht op bestaan van de profeet, zij het niet helemaal zonder een tikkeltje ironie, | |
[pagina 901]
| |
misschien onbedoeld: de profeet is groot als hij de waarheid niet weet, is juist daarom groot. En dan te denken dat Baldwin er nu juist op uit was de blanke mensen tot de echte realiteit te brengen! Zo zouden we in een dispuut geraken over wat dan eigenlijk de werkelijkheid is, en dat werd dan zo lang als het breed is, al naar gelang het uitgangspunt. Het profetische uitgangspunt, dat van Baldwin en bepaald niet dat van Clark (met frappante trekken van een idealisme dat men in Amerika graag omschrijft met het woord Judaeo-Christian, wat wij het best vertalen met Aufklärung), richt zich op de toekomst, die desnoods, sommigen zeggen zelfs het liefst, door bloed moet worden bezworen. Men wil dan niets weten van het verleden, tenzij om het te verdoemen. Met een eigenlijk puriteins absolutisme en moralisme beschrijft Eldridge Cleaver in zijn briljante boek Soul on Ice, hoe de blanke jeugd tans verlost kan worden, als zij maar het verleden verwerpt, het oordeel uitspreekt over al die helden van eens, Washington, Jefferson, Lincoln, die ten slotte alle ‘connived politically and cynically with the issues affecting the human rights and general welfare of the broad masses of the American people’. Men ziet het, de terminologie zelfs is die van de revolutie en het verleden kan daarin niet bestaan, al zal het later wel eens terug komen, zoals elke revolutie net zo lang omwentelt tot zij weer aansluit bij de verdoemde geschiedenis. In het aktieve stadium van de revolutie, in haar opkomst, spelen echter slechts die historici mee, die al de zonden der voorvaderen (en hoevele zijn er dat niet als men de geschiedenis van de negers bestudeert!) aan de kaak stellen.Ga naar voetnoot* De werkelijkheid van de revolutie is een ideale werkelijkheid, waarin twijfel en tekort niet kunnen bestaan. Het protest tegen de amerikaanse beschaving is dan ook al gauw een protest tegen haar ziekelijk geachte verschijningsvormen, tegen haar luxueuze | |
[pagina 902]
| |
ijdelheid, haar gefrustreerde seksualiteit, haar ontaarde kunst. Een goed voorbeeld daarvan vindt men in het essayistische boek van de romanschrijver John Oliver Killens, Black Man's Burden. Killens verwijt de blanke beschaving haar bleekzucht, haar machteloosheid. Hij vaart uit tegen de schrijvers Updike en Salinger, die bladzijden vol schrijven ‘about absolutely nothing’, en hun soortgenoten. ‘The American mainstream has come up with a crop of literary nitpickers, most of them entirely without testicles. So now they want to castrate the Negro writer too’. Heel het avant-gardegedoe haat hij. ‘Jean Genêt and his genre, the “theater of the absurd”, the “beatnik”, the “new wave”, would appear to be merely Johnny-comelately Kiplings’. De avant-garde is eigenlijk anti-revolutionair, want ‘essentially anti-people’. De blanke beschaving is of puriteins of ziekelijk, wanhopig zoekt zij naar nieuw leven. Waar zal zij het vinden? De zon gaat in het Oosten op. Maar vindt men al hier en daar enige aanzetten tot Marxistisch denken, vindt men enige bewondering voor de helden van de revolutie, zoals Mao of Che, dat blijft toch nogal schaars en wordt verre overtroffen voor het gevoel van verbondenheid met Afrika. Het is een tropische zon die men bejubelt. Het moeilijke, dikwijls niet aanvaarde, maar ongetwijfeld aanwezige dilemma van rasverbondenheid met de afrikaanse en alle gekleurde volken en de solidariteit met de derde wereld is al zo oud als het negernationalisme zelf in de Verenigde Staten; men vindt er geen treffender voorbeeld van dan in het werk van DuBois. Maar het is bij de schrijvers - en voor zover ik het kan waarnemen niet alleen bij hen - opgelost ten gunste van een zeer sterk gevoel van zich verbonden voelen met Afrika. ‘Everywhere I got the firm impression that Africa was giving birth to a brand-new world at the very moment that the Western world was dying’, schrijft Killens. En men leze de brief aan de Queen-Mother-Daughter of Africa aan het slot van Cleaver's boek om te begrijpen wat de ‘mystique noire’ nog altijd betekent. Het is uiteraard niet mogelijk in dit korte bestek de hele spanning van de neger in de Verenigde Staten tussen Afrika en Amerika te beschrijven; dat is een enorm tema op zichzelf, waarvoor ik de lezer vooral verwijs | |
[pagina 903]
| |
naar het boek van H.R. Isaacs, The New World of Negro Americans. Voor de schrijver-profeet betekent die andere, afrikaanse, wereld, als ik het goed zie, een model, een oerwerkelijkheid, waar de neger zijn vervreemding zou verliezen, zijn identiteit terugvinden. In het schema van het revolutionaire, entoesiaste denken staan zo tegenover elkaar een droomwereld achter de horizon, waarin de mens werkelijk zichzelf kan zijn, kreatief en volmaakt, en een werkelijkheid, die die naam niet hebben mag, een verdoemde deterministische wereld, waarin de mens door zijn omstandigheden geheel terneer is gedrukt, negatief bepaald. In de zwart-witte historische vertekening ziet men het hele verleden als één uitzichtloze duisternis, de slavernij was één groot koncentratiekamp, de emancipatie een list zonder zin, de burgerrechtswetgeving een huichelarij, het streven naar integratie een bedrog, dominé King een Oom Tom, even erg als Booker T. Washington. De profetisch-ingestelde en idealistische mens hoort dat alles met entoesiasme, de schrijver van de omwenteling gelooft erin, en er is wel veel moed en zelfstandigheid voor nodig om er tegen in te gaan. Een werkelijk groot schrijver als Ralph Ellison, beroemd door zijn boek Invisible Man, is, voor zover ik weet, vrijwel de enige die dat heeft durven doen. Zo'n tegenstem hoort men dan wel met verademing. Want met alle begrip en met alle bewondering en met alle zich inleven in de situatie van hen die in de strijd staan, wordt men (ik tenminste) toch voortdurend beklemd door het onwerkelijkheidsgehalte van al dat streven; het is net alsof men er de gewone mensen, waar het toch om begonnen was, uit het oog verliest. Een schrijver als Ellison, die niet zonder gewone mensen kan, heeft zich telkens weer krachtig verzet tegen de schematiek van de strijd, tegen de stereotypen die daardoor ontstaan zijn. Zowel in zijn bundel essays Shadow and Act als in zijn boeiende interview met Robert Penn Warren bepleit hij een heel andere visie op verleden zowel als aktuele situatie. Nooit, zo poneert hij, worden mensen geheel bepaald door de omstandigheden. De negers in Amerika, zelfs in de slavernij, hoe ook ontrecht en geschonden, hebben de kracht gehad kreatief te zijn, zij zijn in | |
[pagina 904]
| |
staat geweest de brokken blanke beschaving die hun werden voorgehouden niet zomaar in te slikken, maar werkelijk te verwerken. Ellison was o.a. tot zijn beschouwingen gekomen door een diskussie die hij te voeren kreeg met de beroemde kritikus Irving Howe. Deze had namelijk geschreven dat de neger in Amerika niet anders kan dan protesteren, niet anders kan spreken dan vanuit zijn ondragelijke situatie, zijn onmenselijke lijden. Fel reageerde Ellison daarop. Het was hem alsof Howe hem opnieuw probeerde vast te leggen op zijn omstandigheden, te binden aan zijn lot. ‘I could escape the reduction imposed by unjust laws and customs, but not that imposed by ideas which defined me as no more than the sum of those laws and customs’. Hebben de negers werkelijk eeuwenlang een kultuur ontwikkeld van niets dan reaktie, zijn zij als het ware ook geestelijk niets dan de scheppingen der blanken? Kan een mens leven van alleen reaktie, alleen verzet? Men hoeft slechts te zien naar de troost die de slaven geput hebben uit de verhalen van het Oude Testament om te begrijpen dat het zo niet zit. ‘Much of Negro culture might be negative, but there is also much of great value, of richness, which, because it has been secreted by living, and has made their lives meaningful, Negroes will not willingly disregard’. Natuurlijk betekent neger-zijn in Amerika een voortdurende strijd, zoals voor alle andere Amerikanen strijd een centrale waarde in hun leven was, maar het is dus geen strijd zonder positieve aspekten. Van hieruit is het verklaarbaar dat Ellison het heeft opgenomen voor dominé King tegen de aanvallen van vele radikalen. De waarde van King is voor hem dat deze nu juist zo bewust vanuit de traditie, de positieve achtergrond van de negergeschiedenis, heeft gewerkt, dat hij zo volledig aansloot bij de gevoelens van de gewone mensen. Als men zo tegenover elkaar stelt de schrijvers van het profetische en die van het alledaagse, van de droom en de diepte, dan heeft men daarmee natuurlijk nog niet geantwoord op de dringende vraag wat eigenlijk hun invloed, hun werkelijke betekenis in de loop der dingen is. Daar spreek ik ten slotte met de grootste voorzichtigheid over, want er is nauwelijks iets over bekend en | |
[pagina 905]
| |
voor zover ik weet niets over onderzocht. Mijn indruk is dat een schrijver als Baldwin de meeste invloed heeft gehad niet op de negers, maar vooral op de blanken, en zijn essay van 1963 heeft zeker bijgedragen tot het algehele gevoelen van de dringende aktualiteit van het rassenprobleem in dat jaar. Misschien heeft hij ook de lezende élite van de negers bereikt en enkele jongeren gedreven op de weg der radikalisering. Waarschijnlijk is het dat ook andere negerschrijvers juist in de ontwikkelde milieus van de blanke middenstand het meest invloed hebben gehad; de gesignaleerde inkapseling van hun meest fervente uitlatingen in de glanzende pagina's van de meest wellustige welvaart wijst daarop. Het is helemaal geen denkbeeldig gevaar dat in het land van de reklame en de ‘image’ het radikalisme in bepaalde kringen tot een modieus verschijnsel wordt. En anderzijds leidt radikalisering, vermengd met abstrakte dromen, gemakkelijk - zoals men op het ogenblik al waarneemt - tot veel verdeeldheid en versplintering; er zijn nu eenmaal veel valse profeten op één echte. Met al hun luidheid en moed, hun portretten en interviews en de soms ontroerende kracht van hun woorden, zijn de schrijvers van de negerrevolutie, zo vrees ik, toch nog altijd niet veel meer dan een randverschijnsel in het gebeuren. Maar er is voor sommigen misschien de mogelijkheid van een andere uitweg uit de machteloosheid dan die van het woord alleen. Dat zijn dan zij die behalve schrijver ook aktivist worden, in de trant van het motto dat, naar men zegt, in de laatste oorlog ten onzent door Nijhoff werd uitgegeven: het is beter te schieten dan te schrijven. Juist uiterst radikalen gaan in die richting. Het glorieuze voorbeeld is in zekere zin de beroemde leider Malcolm X, wiens gedikteerde autobiografie een litterair monument is, waar men veel in kan lezen, o.a. ook, en mij leek dat zeer treffend, hoe gaarne deze bezeten aktivist een leven van boeken en stilte had willen leiden. Eldridge Cleaver, als schrijver eenvoudig een natuurtalent, is een ander voorbeeld; hij is een vurig strijder in de gelederen van de Black Panthers en was zelfs hun kandidaat voor het presidentschap in de recente verkiezingen. Maar waar het engagement zo absoluut wordt, geraken we buiten de grenzen van dit onderwerp en komen op de | |
[pagina 906]
| |
hele problematiek van de rassenrelatie in de Verenigde Staten, en om daarover te spreken zouden we een boek nodig hebben, terwijl dit korte stuk niet anders is dan een kleine voorstudie daarvoor, een voorlopige schets.
Jan Willem Schulte Nordholt werd in 1920 te Zwolle geboren; hij studeerde geschiedenis in Amsterdam, was leraar in Wassenaar en is tans hoogleraar te Leiden in de kultuur en geschiedenis van Noord-Amerika. Als dichter publiceerde hij o.a. Levend landschap (1950, waarvoor hij in 1952 de Van der Hoogtprijs ontving), Een lichaam van aarde en licht (1961, bekroond met de amsterdamse poëzieprijs in 1962) en Het weefsel Gods (1965). Voorts werkt hij mee aan het nieuwe psalm- en gezangboek van de Nederlands Hervormde Kerk. Als historikus houdt hij zich speciaal bezig met Amerika en publiceerde o.a. Het volk dat in duisternis wandelt (1956), Abraham Lincoln (1959), De Verenigde Staten, het grote experiment (1965), Amerika - land, volk, cultuur (1966). Hij heeft ook enige reisboeken geschreven: Een tuin in het water (1960, over Engeland) en Pools dagboek (1967). |
|