| |
| |
| |
jacques den haan, naar een getekend portret door paul citroen in 1967
| |
| |
| |
jacques den haan
de lagere hartstochten anno 1969
Vraag: U hebt zich veel bezig gehouden met ‘erotiek en censuur in de literatuur’. Vindt U dat het censurele klimaat in ons land milder is geworden en zo ja is dat ‘onwillig wijken’ of is er werkelijk iets ten gunste veranderd?
Ten gunste veranderd is natuurlijk duidelijk de publieke opinie, het maatschappelijke klimaat, en dat in een tempo dat niemand tien jaar geleden voor mogelijk had gehouden. De grote afbreker van de taboes is uiteraard de televisie geweest - van de rel om Zo is het via de blote Bloom naar een uitzending over schuttingtaal, waarbij door in hun fatsoen gekwetste kijkers geen faecaliën meer zijn verpakt en verzonden. Een duidelijk geval was in 1964 de zaak Jasper Grootveld-Veldhoen, wiens in het openbaar tentoongestelde prenten zinneprikkelend voor de jeugd werden bevonden, waarna Grootveld tot vijfentwintig gulden boete werd veroordeeld. De prenten zijn daarna op de televisie getoond, de reakties in de pers waren unaniem welwillend en ook hier is blijkbaar geen gebruikt toiletpapier meer verstuurd.
Als het schuttingwoord en het bloot nog slechts met een geeuw op de televisie begroet wordt heeft het voor de aanbrenger niet zoveel zin meer, zich met vieze woorden in geschrifte tot de justitie te wenden. De geestelijkheid die, vooral in het zuiden, zovele jaren pal heeft gestaan en op de bres en wat niet al, heeft nu wel wat anders te doen met het stutten en steunen van de kerk, nogal beschadigd in het strijdgewoel tussen rekkelijken en preciesen en dat driehonderdvijftig jaar na Arminius en Gomarus! Een werkzaam aandeel heeft stellig ook de hippe jeugd gehad. De jeugd die, in tegenstelling tot de wij-doen-niet-meer-mee-houding van de voorafgaande generatie, terdege mee is gaan
| |
| |
doen en zich in een vlot tempo van alles en nog wat heeft toegeëigend. Terwijl het loodzware juridische gemummel over Bob en Daphne zich over de jaren voortzette, rolden de boeken al van de pers waarin dezelfde situaties die bij Van Keulen werden gewraakt in een wel heel ander taaltje werden beschreven. Vrouwe Justitia, toch al blind, hoewel met een goede neus voor de verschillen in rang en stand, die er nu eenmaal moeten zijn, kon het hoge tempo blijkbaar niet meer bijhouden. Het lijkt nu zo dat een gevestigde uitgever van enig formaat uit kan geven wat hij wil. En het bloot is vrijwel een statussymbool geworden. Het is zo ‘in’ dat het tijdperk van de weer volstrekte verhulling niet meer ver af kan zijn. Jonge dichters ontbloten zich bij de minimaalste aanleiding, hetgeen blijkbaar onmisbare elementen toevoegt aan de dynamiek van hun poëzij. Inderdaad: ‘The penis is mightier than the sword’, zoals een New Yorks graffito leert - althans voorlopig. Dat dan over het ‘mildere klimaat’.
Natuurlijk ‘onwillig wijken’. Let op de vaart waarmee toegeslagen werd inzake het seksblaadje Chick - per teleks is er zelfs groot alarm gegeven - dàt is rap, niet? Als ik Vrij Nederland van 11 Januari 1969 mag geloven werd een van de misdadigers zelfs geboeid ‘voorgeleid’, een term die mij altijd onweerstaanbaar aan de veehandel doet denken. Nog altijd volgens Vrij Nederland zijn ze in vrijheid gesteld nadat althans een van hen, zich later verontschuldigend wegens het voorhanden hebben van een vrouw en een kind, een verklaring had getekend dat hij zich onthouden zou van het verspreiden van lektuur - ik vereenvoudig het ambtelijke jargon nu maar - die als aanstotelijk voor de eerbaarheid ‘zou kunnen worden beschouwd’. Zonder proces waarbij dat dan eerst eens zou moeten worden vastgesteld. De oude dooddoener was: dat moet de rechter maar uitmaken. In dit geval maakt de o. van j. het maar vast uit, een pure vorm van intimidatie tegenover uiteraard kleine mannetjes.
Natuurlijk ‘onwillig wijken’. Het is diep beschamend dat een zo kostbare verworvenheid als het briefgeheim maar even wordt opgeheven om een schuin plaatje op te sporen. Het fatsoen van het briefgeheim moet wijken voor het ‘onfatsoen’ van pornografie.
| |
| |
Natuurlijk niet zonder meer. O nee, er wordt eerst een juridische toverformule boven gepreveld en dan mag het blijkbaar. Alles mag om het maar mooi te houden in dit land.
Natuurlijk ‘onwillig wijken’. Er is gerommel rondom een vertaling van Apollinaire's Les onze mille verges (ik ben benieuwd of ze de woordspeling in de titel hebben meevertaald daar in Nijmegen). Een leuke jongen, Ap, een provo uit het begin van deze eeuw, die er zich blijde op beroemde de zoon van een prelaat te zijn; zijn moeder was in ieder geval een ‘femme galante’. Guglielmo Kostrowitsky, zoals hij eigenlijk heette, schreef de ‘verges’ en Les exploits d'un jeune Don Juan in 1906 om de verveling van een klerkenbaantje te verdrijven. Ze werden in 1907 klandestien gepubliceerd en een aantal malen herdrukt. De eerste engelse vertaling verscheen in 1959 bij de roemruchte Olympia Press in Parijs. Het is erotische en humoristische slapstick, die David B. Lewis in de inleiding tot de amerikaanse editie van 1967 vergelijkt met de slapstick van de Marx Brothers. ‘Only the totally humorless, or the pathologically disturbed, can fail to respond with laughter’. Deze man, die het woord ‘surrealist’ heeft uitgevonden, die een vriend was van Picasso en Marie Laurencin, verdediger van het kubisme, vestigde zijn naam in literair Parijs met de baanbrekende verzenbundel Alcools uit 1913. Zijn niet minder bekende bundel Calligrammes verscheen kort voor zijn dood in 1918. Hij had pas een rossig wijfje getrouwd en hij ging heel moeilijk dood aan zoiets zieligs als de spaanse griep nadat hij nogal beschadigd uit de loopgraven van de eerste wereldoorlog was gekomen. Het kan alleen maar een schrale troost voor dit feestnummer zijn geweest dat hij begraven werd in een Parijs dat zich feestelijk had getooid om de wapenstilstand te vieren. Troost je, Ap, er is per slot van rekening een parijse straat naar je genoemd, je bent onlangs al in Nijmegen vertaald, de kans zit er in dat je binnenkort in een nederlandse rechtszaal zult worden afgekeurd.
Wat groter glorie kan een man van de pen zich voorstellen?
Natuurlijk ‘onwillig wijken’. Ander hangijzer: al dan niet een penissenproces, een uiteraard nogal lullige zaak. De inzet is de. schilderkunst van een meneer, die alleen maar penissen
| |
| |
schilderde en ze tentoonstelde, penissen en niets dan. Toen ik het hoorde, ik heb het niet gezien, moest ik denken aan de onsterfelijke dichtregels:
Ein Knie geht einsam durch die Welt,
Es ist ein Knie, sonst nichts.
Hoger kon men in mijn jonge jaren niet gaan, maar nu de penis - einsam durch die Welt en sonst nichts; de penis - en blijkbaar niet eens in erektie - sec. Bange vraag: is de penis sec aanstotelijk voor de eerbaarheid? Waarom vragen we het niet eens aan een komputer? Als we naar de maan kunnen dan kunnen we ook de eerbaarheid in een komputer inbouwen. Afbeelding penis sec er even tegen aan houden - stoot het of stoot het niet? Als het een beetje handig wordt gedaan rolt ook het vonnis er meteen uit. Per slot heeft een Courbet eens met enthousiasme en kennis van zaken een vulva geschilderd, vrijwel sec. Hij deed het kennelijk omdat het een deel van de vrouwelijke anatomie was waarop hij erg gesteld was en daar kan ik in komen.
Nagenoeg de enige instantie, die met enige konsekwentie (en onverwacht) censuur uitoefent en uiteraard alleen op buitenlandse geschriften is de douane. Ze hebben een lijst van wat er allemaal niet mag, een lijst, die natuurlijk niet bijster up to date is. Misschien staat Maria Monk, de Zwarte Non er nog wel op, hèt schuine boek uit mijn jeugd. Nu in Amerika het hek van de dam is hebben enkele uitgevers de goede werken van de heer Girodias voortgezet en een ware stortvloed van erotika tot stand weten te brengen. Ik dank hun in ieder geval een betaalbare herdruk van de erotische bibliografieën van Henry Spencer Ashbee en de uitgave van My Secret Life, een van de ontdekkingen van de eeuw, die eerlijke, anonieme stem uit dat anonieme Victoriaanse graf. Komt een boek van de douanelijst in een zending voor dan wordt dat er uit gehaald. De rest, die er soms niet om liegt en bepaald duidelijker is dan de zwarte non, gaat door. Het komt daarom wel voor dat ik, zo hier en daar eens bladerend, genoopt ben een ‘Zo, zo!’ of een ‘Gunst, gunst!’ in de
| |
| |
bezorgde baard te mompelen, een enkele maal zelfs ‘Nou, nou!’. Het is een mooie gedachte dat er met zoveel toewijding al aan de grenzen over onze mores wordt gewaakt en dat door lieden van wie ik dacht dat ze zich in hoofdzaak met de botersmokkel bezig hielden.
De stap van de Vereniging van Letterkundigen bij de minister van justitie is mij niet erg helder en lijkt mij niet bijster gelukkig. Het verzoek om een duidelijker afbakening kan er hoogstens toe leiden dat het totaal verkalkte ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ vervangen wordt door weer andere flauwekul. Het kan de letterkundigen van die Vereniging toch niet ontgaan zijn dat de vraag naar de definitie van pornografie nergens en door niemand ter wereld op bevredigende wijze is beantwoord? Het is en het blijft een subjektieve, persoonlijke zaak en alle gesol met ‘de normale mens’ en het ‘normale geslachtelijke schaamtegevoel’ leidt tot niets omdat ‘de normale mens’ niet bestaat. Professor Nagel noemt het schaamtegevoel ‘veel meer een kulturele verworvenheid’ en het zou dan, volgens mij, ook gevoelig zijn voor kulturele eb en vloed. Ik heb het al eens betreurd dat we uit de aard der zaak vrijwel uitsluitend met het gedachten- en gevoelsleven te maken krijgen van mensen, die daarin gestoord zijn. Het driftleven ook van de geestelijk gestoorde is natuurlijk in de psychiatrische klinieken terdege onderzocht Niemand komt ooit achter de gedachtenwereld van ‘de normale mens’ maar, slecht van inborst als ik van nature ben, ben ik ervan overtuigd dat als we daarin konden doordringen we op menig aardig stukje pornografie zouden stuiten. Als een van de uiterst weinige voorbeelden zou ik de monoloog van Molly Bloom willen noemen uit Ulysses. Het is een door Jung geprezen monoloog, maar het blijft natuurlijk toch ‘maar fiktie’. Zelfs het psychiater-echtpaar Kronhausen, dat jarenlang wetenschappelijk in deze materie heeft gewerkt en over veel materiaal kon beschikken is er in hun Pornography and the law niet in geslaagd met een definitie boven water te komen, althans niet in de eerste druk, die ik heb bestudeerd. Ze hebben een naar mijn
mening volkomen aanvaardbare werkmethode ontworpen, waarbij ze de
| |
| |
beschrijving van erotische werkelijkheid, met alle post coïtum tristesse (trouwens vaak niet meer dan romantische fiktie), lust en onlust, angst voor geslachtsziekten of zwangerschap, laten kontrasteren met de beschrijving van de irrealis van de erotische dagdroom, kompleet met kumulatieve potentie ten gerieve van onverzadigbare vrouwen.
Het komt mij voor dat het zinniger geweest zou zijn van de letterkundige ‘stap’ als men er bij de minister op aangedrongen had dat deze zich eens gewoon aan het principe van de in de grondwet vastgelegde vrijheid van drukpers ging houden. Zonder mits of behoudens; zonder kontroleurs, opzichters, zielzorgers, officieren van justitie en moraalridders uit de regententijd. Gewoon onverkort het demokratische recht dat het een volwassene vrij moet staan, als hij dat wil, kennis te nemen van wat anderen op schrift hebben gesteld en willen verbreiden. Om het mooi af te ronden zou dan het verspreiden van laster uitgezonderd kunnen worden. Beledigen mag natuurlijk, opruien móet zelfs van tijd tot tijd om de samenleving voor fossilisatie te behoeden. Als ‘leek’ behoor ik hierin eenzaam te staan, ik sta evenwel bepaald niet alleen maar in het bemoedigende gezelschap van een land, een werelddeel en onder anderen de leidse hoogleraar kriminologie professor W.H. Nagel. Deze besloot een rede, die hij in januari 1965 voor het Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap heeft gehouden met de opmerking dat we het zonder artikel 240 kunnen doen (dat van ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ JdH.) Hij vervolgde met: ‘Wij hebben op het ogenblik een overvloed van uiterst vrijmoedige lektuur en litteratuur, waaruit zo nu en dan, naar maatstaven die geen enkele leek meer kan volgen, een zaak voor dagvaarding gehaald wordt. Op de uitspraak is geen peil te trekken; het is nu rouge, dan noir, soms zelfs wanneer het om hetzelfde boek gaat. Als in de tegenwoordige situatie miljoenen nederlanders in één ding gekorrumpeerd worden, is het niet in hun intakte schaamtegevoel, whatever that may be, maar in de overtuiging dat rechtspraak een onwillekeurig, redelijk, konstant en voorzienbaar funktioneren is van een werkelijke rechtsorde’.
In Denemarken kwam het keerpunt in 1964 met de al twee
| |
| |
eeuwen oude en dus wat verschrompelde twistappel Fanny Hill. Uitgever vrijgesproken. Officier in hoger beroep: vrijspraak. Dit en de toenemende publieke diskussie leidden tot een geweldige belangstelling voor pornografische lektuur. ‘Voor de uitgevers werd het een sport boeken op de markt te brengen waarvan de hele oplaag was uitverkocht voordat de politie iets in beslag kon nemen... 't Werd een spel van kat en muis waarbij, net als in de tekenfilm, de muis voortdurend won. Bovendien werd de muis al gauw een olifant: kleine uitgevers verdienden een fortuin’. Eind 1964 werd een kommissie ingesteld van vier leden. Drie van hen kwamen in 1966 tot de konklusie dat het beter was de boel los te laten, de vierde wilde de oude toestand gehandhaafd zien. In het voorjaar van 1967 werd alle geschreven pornografie vrijgegeven. ‘Onmiddellijk daarna daalde de belangstelling en de uitgevers kwamen met enorme overschotten te zitten. De prijzen zakten, maar ook dat mocht niet baten’. De belangstelling richtte zich toen op de ‘pikturale pornografie’ die later werd vrijgegeven. Eén konditie wilde het parlement handhaven: censuur voor kinderen - in mijn stelling heb ik het uitdrukkelijk over ‘volwassenen’. Ik ontleen dit alles aan twee bijzonder interessante artikelen van Jaap Koopmans, die een ‘Porno-tocht’ maakte in het land waar ‘alles mag’, zoals zijn artikel van 14 december in Het Vrije Volk heette. Hij vervolgde op 28 december 1968 met ‘Denen gooien alle remmen los: 't bekomt ze best’. Hij besluit zijn eerste artikel met: ‘Dus: handhaaf het verbod toch maar. Dan kunnen we tot in lengte van dagen met bonzend hart door het sleutelgat kijken. Als u de deur opentrapt is de aardigheid er vanaf. Dat heeft Denemarken bewezen’.
Nou ja, de Denen, realisten die liever boter hebben dan kanonnen. In 1968 verscheen in Amerika The End of Obscenity van Charles Rembar. Hij is de opvolger van Morris Ernst, die indertijd Ulysses in de Verenigde Staten vrij kreeg. Rembar is de schildknaap van de huidige generatie. Hij is de advokaat, die in Amerika Lady Chatterley's Lover, Tropic of Cancer en John Cleland's Memoirs of a Woman of Pleasure, gewoonlijk Fanny Hill genoemd, heeft verdedigd. Voor alle drie kreeg hij vrijspraak bij Amerika's hoogste instantie. Het hooggerechtshof
| |
| |
wenste zich te houden aan het eerste amendement van de grondwet, dat het Congres geen wet mag maken, die de vrijheid van spreken of van de pers beperkt. Aangezien amerikaans rechtsgebruik blijkbaar een begrip kent als ‘barratry’, het zonder ophouden achter één slachtoffer aanzitten en dat begrip daar als ‘onbehoorlijk’ geldt, hebben de gerechtshoven van de afzonderlijke staten van vervolgingen van andere boeken blijkbaar afgezien als uiteindelijk zinloos. Vandaar de titel van dat omvangrijke boek van Rembar.
‘Onwillig wijken’ is in de angelsaksische landen ook wel duidelijk. Toen in de herfst van 1960 bij het britse proces over Lady Chatterley's Lover van D.H. Lawrence de jury na drie uur beraad tot het ‘Niet schuldig’ kwam en de vrijspraak dus volgde appelleerde de verdediger van Penguin bij de rechter, die het vrij duidelijk met de uitspraak niet eens was, over de kosten van het proces. Het betrof hier, dat was toegegeven, een ‘test case’ van de justitie, die Penguin dus gewoon genoodzaakt had een dertien duizend pond uit te geven voor juridische bijstand. Het is engels gebruik dat in zo'n geval, waar dus duidelijk naar jurisprudentie wordt gezocht, de vrijgesprokene zijn kosten kan verhalen als de rechter dat toestaat. Mr. Justice Byrne, toen hem daarom werd gevraagd, glimlachte raadselachtig en zei: ‘I will say no more than this, that I will make no order as to costs’. Hij vond het kennelijk welletjes. Wèl vrijgesproken, maar je moet wel even ruim een ton op tafel kunnen leggen.
‘Onwillig wijken’ in Amerika beschrijft Rembar zonder die term te gebruiken als hij het heeft over de zaak van de uitgever Ralph Ginsburg, die gelijk meeliep met de zijne over Fanny Hill. Ginsburg lijkt mij een duidelijke dwarsdrijver, die allerlei erotika had uitgegeven. Hij kwam in 1958 met het eerste in Amerika openbaar gepubliceerde boek over erotische literatuur: An Unhurried View of Erotica en we moeten het dan maar aan zijn pionierschap wijten dat het zonder enige twijfel het slechtste boek over deze materie is, dat ooit verscheen. Later ging hij onder meer een tijdschrift Eros uitgeven, waarvoor hij de prospektussen verzond uit plaatjes als Blue Ball, Intercourse en Middlesex, een nogal kinderlijk vermaak. Hij is ten slotte
| |
| |
gegrepen, niet voor het verspreiden van pornografie, men heeft zijn waren althans niet zo gekwalificeerd, maar voor ‘pandering’, zoiets als appelleren aan de lagere hartstochten (ha!) maar ook wel koppelen - min of meer te vergelijken met het stuntje van Candy waarbij je Jacquelientje een weekendje mocht ‘bezitten’ als je de pot won. Hij is ook gegrepen, dit alles volgens Rembar, voor een al heel zonderling begrip in het amerikaanse recht, dat ‘estopel’ heet - belemmering, maar volgens Rembar blijkbaar ook: je bent verantwoordelijk voor wat je zegt. In een van zijn minder gelukkige ogenblikken heeft Ginsburg zelf zijn waren blijkbaar ‘obsceen’ genoemd en het hooggerechtshof heeft toen gesteld dat het hem daaraan zou houden. Zou je op de elektrische stoel komen als je in een dronken bui zou zeggen dat je president Kennedy had vermoord? Met een bordje op het houten hoofd met ‘estopel’ er op? Hoe ook, de arme Ginsburg kreeg zijn straf van vijf jaar bevestigd, de voorzichtige Rembar, die met die rechters natuurlijk ook wel vaker uit rechtspreken zal moeten gaan, heeft het bedeesd over ‘grotesk’, maar hij zegt ook dat een deel van het publiek deze straf ‘schandalig’ heeft genoemd. Ginsburg zal ook in de rechtszaal wel dwars gedreven hebben, hij zal hoogstwaarschijnlijk ook niet dat berouw hebben betoond, die ootmoed en nederigheid hebben betracht, die in de rechtszalen der wereld met zoveel goedkeuring wordt aanschouwd en doorgaans beloond met een aantal maanden minder. Caryl Chessman had er zijn leven mee kunnen redden. Hij stierf liever.
Vijf jaar! Ja, ik houd het toch maar op ‘onwillig wijken’.
Jacques den Haan werd in 1908 te Rotterdam geboren; hij werkte tot 1950 in de boekhandel en de uitgeverij en is sindsdien als ‘free lance’ medewerker aan allerlei kranten en tijdschriften, zoals Litterair Paspoort, Het Vaderland, Het Parool. Hij kreeg in 1963 de Pierre-Bayleprijs van de stad Rotterdam. Hij publiceerde Talking shop (1946), Boeken en publiek (1947), Joyce, mythe van Erin (1948), Het eiland der sirenen (1952), Rapport aan Jan Friso (1953), tekstschrijver van De nederlandse letterkunde in 100
| |
| |
schrijvers (1953), Het gevaarlijke boek (1954), tekstschrijver van 100 schrijvers van onze eeuw (1954), Bevindelijk reisboek (1958), Still talking shop (1958), De lagere hartstochten. Meditaties over pornografie (1962), Staart uit het raam (1962), Milleriana (1963), Onderweg. Vallen en opstaan in de cultuurgeschiedenis. 3 delen (1966), James Joyce (1967), Monnikje Lederzak en andere driestheden (1968), Een leven als een oordeel (1968) en De buste van Beets wordt U persoonlijk aangeboden... (niet in de handel, 1968). Van hem verschenen de volgende vertalingen: Henry Miller, The Universe of Death (1944), Henry Miller, The Waters Reglitterized (1952), Albert Harkness, Historical Sketch of American Culture (1954), Marcus Cunliffe, The Literature of the United States (1956), Hendrik de Leeuw, Woman, the Dominant Sex (1957) en Drs. Eberhard and Phyllis Kronhausen, Pornography and the law (1961).
|
|