Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
annie salomons
| |
[pagina 796]
| |
annie salomons. foto edith visser
| |
[pagina 797]
| |
langzaam in je te laten groeien, totdat je zijn stem weer hoort, zijn blik op je voelt rusten en zijn lijfelijke aanwezigheid ervaart, al kun je hem niet zien. Zo heb ik mogen omgaan met de vele gestorvenen, die ik nog eens tot leven mocht brengen in het woord. Het begon, geloof ik, in 1953. Ik was op De Pauwhof in Wassenaar gelogeerd, dat onvolprezen tijdelijk tehuis voor kunstenaars en wetenschapsmensen, en, terwijl wij een ochtend, op het terras, voor een kopje koffie verzameld waren, zei een van de jonge mannen, die de ochtendcourant al gelezen had: ‘Top Naeff is dood’. Hij zei het onverschillig en passagèrement en niemand vond het nodig het gesprek ervoor te onderbreken of een opmerking van verdriet of schrik te maken. Ik voelde me plotseling vereenzaamd. Top Naeff, de trouwe, moedige vriendin, de geestige correspondente, de talentvolle romancière, die nog pas haar 75ste verjaardag had gevierd, gehuldigd door het Dordtse stadsbestuur, tot ereburgeres benoemd en die zo onvergelijkelijk brillant bij die gelegenheid had gesproken; - nu gestorven, zonder dat haar Kunstbroeders er zich iets van aantrokken; zonder dat ze beseften, dat er een lege plaats kwam, die niet meer gevuld zou worden. Ik besefte de pijnlijke afstand tussen hun belangstellingen en de mijne, een niet te overbruggen generatieverschil. Toen kwam vagelijk de gedachte bij mij op, dat ik tegen deze arrogante nonchalance zou moeten getuigen voor de kunstenaars, die mij gevormd hadden. Ik begon, tegenover hun enthousiasme over hun bentgenoten, de vriendschappen, de anecdotes, de strubbles van mijn jeugd te vertellen en tot mijn verrassing luisterden ze aandachtig naar mijn verhalen over die helden omstreeks de wisseling van deze eeuw. Toen ik weer eens over Couperus had verteld, zei de dichter Marja: ‘Dat moest U opschrijven’. Maar omdat ik traag ben en me altijd verbeeld, dat ik het druk heb, zou er zeker niets van gekomen zijn, als Bert Bakker me niet had opgebeld en me op zijn speciale, enthousiaste manier had aangezet om aan het werk te beginnen. Eigenlijk was het een gekke combinatie: het hypermoderne | |
[pagina 798]
| |
Maatstaf met zijn schare avantgarde-medewerkers en ik, een oude vrouw van tegen de zeventig, die, zoals Van Duinkerken in een artikel ter ere van mijn 75ste verjaardag (Maatstaf gaf bij die gelegenheid een geheel aan mij gewijd nummer uit, met een lange rij hartelijke beschouwingen) decreteerde, altijd ‘oprecht conformist’ was geweest. En misschien was ik, nu mijn man er niet meer was om me nieuwe ideeën bij te brengen, wel zwart behoudend geworden. Maar Bert was niet ‘bekrompen’ modern. Hij kon een andere levenshouding, een religieuze overtuiging; best waarderen. Hij liet me volkomen vrij en hij heeft nooit een woord in mijn artikelen veranderd. Bert was een inspirerende redacteur. ‘Il me faut un premier mot’ om op gang te komen en dat wist hij me altijd te geven door waarderend te reageren, als ik hem iets gestuurd had; door op een speciale manier te vragen, aan te dringen, en te verzekeren, dat ik er vast iets goeds van zou maken. Ik weet nog precies, hoe het met mijn artikel over Geerten Gossaert is gegaan. Bert hechtte daar grote waarde aan, omdat ik Gossaert lang en goed heb gekend. Maar juist door de veelheid van mijn herinneringen aan deze gecompliceerde en bijzondere figuur kon ik geen vorm vinden om ze te ordenen, en ik liet de questie slepen. Gossaert werd ernstig ziek; we wisten, dat er geen beterschap meer mogelijk zou zijn en Bert belde dringender dan tevoren op om het artikel, dat een necrologie zou worden. ‘Ik kan niet’, zei ik. ‘Ik zie het niet.’ Ontmoedigd legde ik de hoorn neer. Ik ging aan m'n bureau zitten en schreef den eersten zin: ‘Hij was mijn oudste vriend’. En toen ging het zonder enige moeite achter elkaar door, een lang artikel, dát zelfs de B.P.M. zo trof, dat ze er onmiddellijk dertig exemplaren van bestelden. Een succes, dat me tot op het huidige ogenblik verbaast! Trouwens, ook het succes in minder singuliere kring is me al deze jaren blijven verwonderen. Na de stormloop op mijn debuut Een meisjestudentje en de langduriger belangstelling voor mijn Herinneringen van een onafhankelijke vrouw tussen mijn twintigste en dertigste jaar, na het genoeglijke contact met een | |
[pagina 799]
| |
groot lezerspubliek door mijn vaste rubrieken in de beide Groenes, dat tot ongeveer mijn vijftigste jaar duurde, was een lange periode van anonym, particulier leven gevolgd, waarin ik eigenlijk zelf vergat, dat ik ooit schrijfster was geweest. Hoe zelden gebeurt het, dat nog eens de tuin in vollen bloei gaat, een gouden herfst met vol St. Jansloof! In het groot ben ik dankbaar voor het lange, goede leven, dat God mij gaf. Maar nu Maatstaf bij Bert Bakker gaat verdwijnen, dank ik in het klein hem, die, ondanks alle verschil in levenshouding, zijn kolommen zo gul voor me heeft opengesteld, mij een nieuw perspectief heeft geopend en mijn laatste jaren met zo'n rijpen inhoud heeft gevuld.
A.M.F. van Wageningen-Salomons werd geboren in 1885 te Rotterdam, Feijenoord. Haar eerste publikatie was een aantal amoereuze, levensmoede sonnetten in het tijdschrift Jong Holland. Op instigatie van Johan de Meester, die gedichten van haar overnam in de Nieuwe Rotterdammer, schreef zij haar eerste roman, die ten rechte door haar ouders in beslag werd genomen. Toen zij tien jaar later het manuskript nog eens in handen kreeg, dankte zij de hemel dat het nooit werd gepubliceerd. De eerste roman die wèl werd uitgegeven en die een groot sukses bleek te zijn, was Een meisjestudentje. Ook Herinneringen van een onafhankelijke vrouw werd geïnspireerd door kwesties waar het grote publiek zich mee bezig hield. Zij schreef jaren lang iedere week in de Groene Amsterdammer, was redaktrice van Leven en werken, gaf lezingen en publiceerde vele gedichtenbundels, novellen en romans. In 1957 verscheen haar eerste bundel Herinneringen uit de oude tijd, waarvan een paar maanden later al een herdruk nodig bleek; in mei 1960 verscheen een tweede deel. Annie Salomons woont tans in Den Haag. |