| |
| |
| |
a.w.h. docters van leeuwen
het gedicht
geschreven voor tineke / 13 juni 1967
De met sigarenas en vetvlekken overdtekte dokumenten, die te vinden zijn in de kast PIPr 1927 in het archief van de een of andere Provinciale Dienst, gevestigd in een welhaast onvindbare buitenwijk, nog slechts bewoond door twee ambtenaren, gelegen aan een totaal onbekende straat, geven in met bruine inkt getrokken lijnen weer wat geen inwoner, voorbijganger, autoriteit ooit van deze stad heeft gezien.
Het is een geschenk van een tachtigjarige die, sinds de uitvinding van de elektromotor brodeloos, zijn tijd en leven had volgemaakt op papieren, die, mits men ze uitspreidt in een zaal van 14 bij 8 meter, iedere belangstellende de mogelijkheid verschaffen een totaalindruk te krijgen van deze woonplaats. Een luchtfoto is nooit gemaakt. Gelukkig niet. Velen zouden pijnlijk getroffen worden en mogelijk voor de rest van hun leven opstandig worden als zij van bovenaf onweerlegbaar zagen hoeveel buurten er zijn als de hunne. Het is zomer, de kinderen spelen er in ondergoed op straat.
Ach, waarom alleen het slechte getoond? Mogelijk is het gehalte van de oogmerken van een idealist even hoog als dat van de zaken die hem ter harte gaan. Niet voor niets slaan toeristen, die uit de bossen komen gereden, hun goedkeurende blik op de dertien lanen, de heuvels met elkaar verbindend, die onze stad rijk is. Aan de hagen en bloeiende borders is toch te zien dat hier de leden van de- gemeenteraad gerekruteerd worden. Golven van tevredenheid en goede wil spoelen uit de landhuizen. Men heeft het beste met de mensen voor. De kinderen zijn thuis of liften in Frankrijk. Op zijn minst bezoeken zij het zwembad.
| |
| |
Het lyceum is dicht. Sommigen hockeyen reeds, anderen zijn van plan paard te gaan rijden. Er zijn maar enkele leerlingen verplicht om in deze hitte hun moeder te helpen in de zaak, als er veel klanten zijn. Zo heeft iedereen zijn hobbies. Letterkunde mag zeker wel tot de zomersporten gerekend worden: op een zomermiddag is Nederland vol met zwetende dichters. Een schoon wit vel, een van begeestering bevende hand en ziedaar:
reden rode wezens van doem
Nu heeft de revolutie geelzucht
machines en slaven verliezen hun vuisten
er zal een licht vuur komen
niemand zal weten dat hij gestorven is
Heil! een vrouw heeft ons gezien
de tijd staat vol met madelieven
zij kust onze brede schouders
Versaag niet, al hebben ouders zwepen
Oefen mond, spier, oog en oor,
Het tij keert, men sterft, onze slag is geslagen.
Andreas Turner, gymnasiast, is voorlopig weer van zijn moeilijkheden bevrijd. Kon hij alles ook maar zo waardig tegen zijn vader zeggen! Zijn boekbespreking van Berthold Brecht was ook een sukses geweest. Durfde hij zichzelf al te bekennen dat hij talent had?
De hitte onder het rieten dak dreigde hem op te lossen, gelijk een, oud en onmeedogend zuur de lichamen der overwonnenen; het laatste beeld boeide hem zo, dat hij bijna aan een nieuw vers begonnen was. Hij werd echter weerhouden door de herinnering aan het feit dat hij deze dag op bezoek zou gaan bij Hella Hinde.
| |
| |
Dit meisje vertoefde pas een jaar op zijn school en kwam uit de Bergen. Dat had hij althans gehoord. Het had hem een half jaar gekost om deze gelegenheid te scheppen, want hoewel hij nogal eens in haar buurt ging zitten, richtte ze nimmer het woord tot hem. Sigaretten nam ze gewillig aan.
De jonge Turner begon zich aan te kleden. Hij had halfnaakt zitten schrijven. De kleren die hij ten slotte aantrok waren de duurste die hij bezat. Hij was blij dat ze nog niet gestoomd waren. Het waren gelukkig niet degene die hij droeg op het laatste schoolfeest. Ze was daar verschenen met een totaal onbekende jongeman, vermoedelijk een student. Het toeval wilde dat haar mantel over de zijne had gehangen. Toen ze vlak na hem vertrok, zag hij dat de jongeman haar jas opraapte. Hij zag een flits van het merk. Het was zwitsers.
Ten slotte stak hij het vers in zijn zak en daalde de trappen af. Voor hij de hall verliet, wierp hij een blik in de spiegel. Hoewel hij het niet wist, had hij hetzelfde bruingeruite jasje aangeschaft als zijn vriend Matthew. Deze had het meegebracht na een bezoek aan zijn grootouders te Londen. De onderhavige boezemvriend had het verder gebracht dan hij. Ze waren een keer aangetroffen in een café. Ook had hij haar een keer onder water geduwd, was zelf ook onder het groene oppervlak verdwenen, en de hele middag erg zwijgzaam geweest. Beiden waren goed in planimetrie en deden, vijf minuten voor dat er een proefwerk begon, elkaar aanvullende kryptische uitspraken. Matthew droeg zijn tweed colbert voornamelijk bij open hemden.
De aanblik van de lanen met linden, beuken en chevrolets gaven Andreas altijd een gevoel van macht. Hij prentte zich de eerste regel van het gedicht nogmaals in: ‘op een witte zomermorgen reden de rode paarden van doem’. Dat was niet geheel juist. Hij haalde het gedicht uit zijn zak. Opeens besefte hij dat hij nimmer de moed zou hebben het gedicht nog deze avond te voorschijn te halen om het voor te lezen. Op zijn kamer had hij het nog uit zijn hoofd geweten. Hij las het snel enige malen door en stak het weer weg.
| |
| |
Een klein meisje met een vuile pleister op de kruin geplakt, zag zijn lippen bewegen. Daar in haar straat alleen de redelijk ongevaarlijke ouden van dagen zo hun mond bewogen, schreeuwde ze hem toe: ‘vette bul’,sprong over een plas van ondefinieerbare herkomst en verschool zich in een privaat. ‘Je mag niet bij me komen hoor’, riep ze nog, ‘ik heb mijn broek uitgetrokken’.
Hij had, nu de Burchtweg bereikt. In de folders stond onder meer: er zijn heus nog gezellige winkelstraten in deze kontreien. Rijd eens langs de leuke hoofdstraat van M..., waar middeleeuwse romantiek zich moeiteloos vermengt met het twintigste eeuwse zakenleven. Mevrouwtje, kijk niet alleen naar de dure japonnetjes, maar wijs uw kind ook eens op de authentieke geveltjes.
Maar het Uitbreidingsplan lag allang klaar. Niet ten onrechte, want hoeveel schade was er niet aangericht, toen vorige week vrijdag een hengst, die door de ongelukkige eigenaar net was aangeschaft op de viermaandelijkse veemarkt, krankzinnig was geworden van al het provinciale verkeer. Het dier was een heel eind tussen de auto's meegerend. Totdat een van de andere kant naderende truck de dolle herbivoor verbrijzelde. Nog één ongeluk en het plan is gepiept, had de direktiesekretaris tegen het hoofd! Dagelijkse Dienst van het Bureau Stadsontwikkeling gezegd.
Er scheen een haarscherp licht over de rijen kopers. Men wierp veel stof op, dat enige tijd rondvloog, en zich dan in de huid groef. Hoe iedereen ook transpireerde, het zou pas laat in de avond verdwijnen, na veelvuldig gebruik van alkalivrije zeep. Voor het eerst dit jaar waren de vrouwen goed zichtbaar. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat de verschillende geslachten dichter in elkaars nabijheid verbleven dan in verband met de beschikbare ruimte noodzakelijk was.
Tegenover het gemeentehuis nam de hoeveelheid menselijk vlees per kubieke decimeter opeens met een sprong toe. Oorzaak daarvan was een video-apparaat van franse makelij dat de eigenaar van de Zilveren Discus in zijn etalage had doen plaatsen. Een nieuwtje, al kon men het op Sicilië in
| |
| |
elke kroeg tegenkomen. Beeld en geluid waren afkomstig van de Alt zonder Naam, een in Joegoslavië getrainde zangeres. Andreas, die tijdig wenste te arriveren, begaf zich op het alleen voor rijvervoer opengestelde weggedeelte.
De mensen die de oploop vermeden hielden de liggende jongeman voor een onduidelijk soort betoger. Totdat er een de rode das, die Andreas een half uur tevoren uitgekozen had, voor vers bloed aanzag en luidop dacht: godver, die vent is aangereden. Heel goed. Al had de Harley Turner maar even geschampt, Andreas was toch met zijn hoofd tegen de trottoirrand geslagen en lag voorlopig stil. Toen de boezem van de zangeres uit het beeld verdween, stelden enkelen uit de groep kijkers zich om Andreas op. Anderen gingen naar binnen om de plaat te kopen. Na enkele minuten bemerkte de eigenaar van de grammofoonplatenzaak, een alerte middenstander, dat de aandacht van de menigte niet meer voor zijn vitrine bestemd was. Hij greep onmiddellijk in.
De tweede verkoopster bracht op zijn kommando een kom water naar buiten, sloeg het straatvuil van Turners blonde schedel, legde hem op haar dijen en begon zijn slapen te betten. Dat had weinig resultaat. Ze verdween naar binnen om de instrukties uit het medicijnkastje in het magazijn na te lezen.
Ze was nog niet binnen of Andreas richtte zich suffig op. Omdat hij niet kreunde of gilde en er ook geen uitwendige verwondingen zichtbaar waren, dachten de omstanders met een simulant van doen te hebben.
Begrijpelijk dat zij dachten dat Turners gedrag met een grap uitstaande had, want de schok had hem voor korte tijd een heel guitig gezicht bezorgd. Niemand keek nog naar hem toen hij werkelijk bij zijn positieven kwam. De kamera reed juist weer op de gedekolleteerde alt in.
Turner kon slechts vragen wat er met hem gebeurd kon zijn. Zoiets krijgt men te horen. Bovendien was hij niet gekwetst. Hoogstens in zijn tijdbesef, want het was tien minuten later dan hij dacht. De motorrijder kon hem ook niet helpen, want die zat acht kilometer verder achter een koel glas chocolademelk. Hij had het warm gekregen in zijn leren pak. Vooral de
| |
| |
nierbeschermer zat benauwd.
Andreas had zijn val nog gebroken. Dat was goed te zien want de voering van zijn jasje was tot en met zijn binnenzak gescheurd. Geen ramp want er zat niets van waarde in. Wel was er een wat verfomfaaid stuk papier uitgevallen. Turner raapte het op en streek het glad. Het vel was gevuld met een paar uitmuntend weergegeven borsten, enige oksels, twee dijen en de uitloper van een genitaal.
Juist die kant was echter vuil geworden en hij wierp het voorwerp gehinderd weg. Het papier gezien de welgelukte voorstelling bewaren was niet nodig, want zijn vaardigheid in deze was groot.
Al met al was het reisdoel niet vergeten en Turner vervolgde zijn weg. Al overwoog hij een cola te gaan gebruiken, want hij was tot het gemeentehuis goed opgeschoten. Een blik op zijn horloge leerde hem anders.
De straten stegen weer. Hij haastte zich hijgend omhoog. Op de top van een heuvel aangekomen, verliet zijn intuïtie hem.
Hij keek rond. Er was geen mens op straat. Plotseling, voordat hij het verwachtte, zag hij voorbij een hoek drie witte bloembakken. Ze stonden vol met felblauwe planten. Het beeld op zijn retina stemde overeen met de wijze waarop Hella haar woning beschreven had. Toen hij ook nog wingerd tegen het huis op zag groeien, werd hij in zijn mening gesterkt. Ze had tijdens het herfstfeest enige bladeren in haar kapsel verwerkt.
De tuin was leeg, op een vervallen babybox na, die toch ook leeg was. Op de deur was een briefje bevestigd: ‘komt toch binnen’. De deur was niet gesloten.
Hij ging binnen. Het huis was als even weinig onderhouden als de tuin. Toch durfde hij het geen verwaarlozing te noemen.
Hij klopte. Een stem riep. De deur die hij ontsloot bleek die van een kast te zijn. Na ook nog een kelder geopend te hebben, vond hij de zitkamer.
Er zat een man in van middelbare leeftijd, die een enorme foliant doorbladerde. Hij keek op en sprak op vriendelijke toon: aha, daar hebben we Willem zeker. Andreas schrok op en antwoordde: neen, mijn naam is Turner. Turner... Turner?’
| |
| |
zei de man, de naam proevend. Hij herhaalde: Turner? O wacht eens, bent u van een verzekering, dan moet ik u verzoeken. Nee nee, repliceerde Andreas, ik ben ook gymnasiast. De man begreep het niet. Andreas was al bang het verkeerde huis binnen gestapt te zijn. Ook al omdat het meubilair niet van die kwaliteit was die hij verwacht had. Er waren wat oude leunstoelen, jaren geleden met vurenhouten plankjes hersteld. Ik zit bij Hella in de klas. Is ze misschien...
Ga eens zitten jongeman - Rook je bijgeval?, zei de man. Er stond een zilveren doos shag op tafel. Turner nam wat tabak en een vloeitje. En vertel me eens, wat zijn je interesses.
Turner reageerde niet erg snel. Hij rookte zelden shag en om de een of andere reden kreeg hij het vloeitje niet erg goed om het rolletje tabak heen. Daarenboven verkeerde hij nog steeds in onzekerheid over de aanwezigheid van Hella. Bespeel je soms een instrument? Er staat hier een van de eerste harmonia - huisorgels noemt men ze ook wel - die in Nederland vervaardigd zijn, hield de man aan.
Andreas liet de shag de shag en zette zich achter het toetsenbord. De man stelde zich achter hem op en trok achteloos enige registers uit. Hella was nog niet in zicht. Andreas sloeg enige septiemakkoordten aan en begon moeizaam trappend aan de St. Louis Blues. Het vlotte niet best. Toch klonk zijn spel 's nachts, als zijn ouders afwezig waren, altijd opvallend naar moerassen en katoenvelden. De man sprak dromerig: dat is een onsterfelijke melodie! Ik hoorde hem voor het eerst in 1929. Je had, het toen eens moeten horen. Big Cornet at the Savoy. Men leeft te laat. Zó hoort niemand het nu nog. Toen richtte hij zich weer tot Andreas: speel je nog veel?’ vroeg hij. Het antwoord had nee kunnen luiden als Hella niet binnen was getreden.
Ze begroette hem gereserveerd, maar nodigde hem onmiddellijk uit voor het eten. Ze spraken even over de sinds kort genoten vrije tijd en over het volgende leerjaar. De vader die geïnteresseerd bleef in de nieuweling, hamerde door over het hebben van kretatieve bezigheden. Hijzelf was jaren Aquinist geweest. Hij vertelde dat hij nu bezig was met een studie over
| |
| |
Paracelsus. Hij meende dat deze grote figuur veel meer humor had dan andere illusteren uit die periode. Turger gaf half te verstaan dat hij aktief aan letterkunde deed. Vooral epiek boeide hem. Hij herinnerde zich bij toverslag opnieuw een regel uit zijn vers. De paarden rijden naar een witte doem. Dat was niet helemaal korrekt. Zo had hij het nooit bedoeld. Zijn talent was groter, meende hij wanhopig. Paniek beving hem.
Op het toilet doorzocht hij zijn zakken. Een gongslag annonceerde de maaltijd. Hij bracht zijn kleren in orde en begaf zich aan tafel.
Er was soep, brood en kaas. Af en toe sneed Hella nog wat groente stuk en wierp deze in die pan. Men at zwijgend, Een moment raakte zijn knie die hare. Er scheen licht via het raam door het haar van de beide bewoners.
De vader waste af. Hella wendde zich tot Andreas: zeg, die bespreking in de schoolkrant was aardig. Ironisch weerde hij het kompliment af. Hij was bezig zijn hand in de ruststand te brengen toen deze plots bleef hangen omdat ze zei: ik las trouwens al iets dergelijks in Maandschrift. Ze glimlachte naar hem.
Nu schoot de regel in goede volgorde door zijn hoofd: Een witte morgen schijnt over rennende wezens van doem. Hij wist dat hij het gesprek moest brengen op de aktuele strijd en het leed in Middenazië. Hij wist alleen niet hoe. Hij hield zich voor te blijven wachten op een kans. Intussen had Hella gezegd: ik zag je vanmiddag al, je liep door de stad en oja, ik zag dat je iets wegwierp. Het was toevallig het enige papier dat op straat lag. Zoiets stoort erg, vind je niet? In de stad eigenlijk niet. Maar in ons bos vind ik ook telkens rommel. Onderwijl had ze in haar tas gezocht. Ik heb het weggegooid natuurlijk, ging ze verder. Andreas knikte. Zijn kansen keerden. O, en dit vond ik in de Steenstraat, (ze was spraakzamer dan ooit). De straat die ze noemde was berucht. Het verhaal ging vroeger dat er een paar hoeren zaten. Ik koop er altijd kippelevertjes, heb je ze niet geproefd? Hij maakte haar een kompliment over haar soep, al had ze vreemd gesmaakt. Ze knikte mat. Opeens ontdekte ze dat ze nog met het andere papier in haar handen zat. Ze vroeg
| |
| |
op zachte toon: gooi het even weg, wil je, de prullebak staat in de hoek. Ze overhandigde hem het papier, tegelijk met een pepermuntje. Onnadenkend bekeek hij het vuile papier. Het rook. Er stond een kleine blote voetafdruk op.
Opeens herkende hij zijn schets. Het woord torso was duidelijk te lezen. Nù moest hij het onopvallend weggooien. Hij zou dan Godzijdank nooit weten of zij wist dat hij de maker was. Zijn verlangens moesten alle geheim blijven.
Toen hij het vuil in afschuw omdraaide zag hij zijn sonnet terug. Hij schrok tezeer, om in staat te zijn zijn gedicht, voor hij het papier wegwierp, nog te lezen.
De man kwam terug. Hij stevende direkt op Turner af en drukte hem omstandig de hand. Leuk dat je geweest bent, zei hij, de deur blijft voor je open hoor; maar ja, je weet: het is aan Helia's ziekte te wijten dat ik een zo vredig samenzijn moet verstoren. Jammer. Hij meende het. Hella?, herhaalde hij teder. Toen draaide hij het licht aan. Hella bleek nu een heel wat witter gelaat te hebben dan overdag. Haar lippen waren ver weggetrokken. Ze gehoorzaamde met een glimlach. Na in het voorbijgaan haar vader en Andreas een kushand toegeworpen te hebben verdween ze.
Toen Andreas eenmaal buiten liep, versuft, zonder dat hij het wist in tranen, keek Hella hem na. Ze dacht aan een student, die haar hartstochtelijk liefhad.
|
|