| |
| |
| |
ida g.m. gerhardt
marie h. van der zeyde
‘proeve’ van een nieuwe psalmvertaling
In het novembernummer 1967 van Maatstaf publiceerden wij de eerste proeve van onze in bewerking zijnde psalmvertaling. Wij laten daarop thans een zestal vertalingen volgen, met een enkele toelichting waar dat nodig is.
Onze opzet is, de oorspronkelijke tekst zo getrouw mogelijk weer te geven. Dit betekent allerminst dat wij ieder hebreeuws woord door het gangbare nederlandse aequivalent vervangen, en verder niets. Hierdoor zou een taal ontstaan die geen taal is - en die dùs de tekst ontoegankelijk maakt voor de lezer. Evenmin zoeken wij het in een zogenaamde vrije vertaling, waarbij men de tekst onvoldoende respecteert en meer of minder gaat parafraseren.
Wij trachten de oorspronkelijke tekst weer te geven naar zijn betekenis, zijn innerlijke beweging en vooral ook: naar zijn poëtisch gehalte. Wij zijn er tevens op gericht, zoveel mogelijk van de grondbetekenis van het hebreeuwse woord uit te gaan. Het leek ons verhelderend, naast enkele van onze vertalingen die van het Nederlands Bijbel Genootschap te plaatsen, die de gangbare is in de protestante kerken.
copyright van de auteurs: gebruik van deze vertaling - van welke aard dan ook - voor andere vertalingen is niet toegestaan.
| |
| |
| |
psalm 88
2 Heer, God die mijn heil zijt, u roep ik bij dag,
bij nacht zoek ik uw nabijheid;
3 laat dan toe mijn gebed tot uw aanschijn,
neig tot mijn roepen uw oor
4 Want mijn ziel is van rampen verzadigd,
aan de grens van het dodenrijk ben ik,
5 ik hoor bij wie daalden in de groeve,
ik werd tot een man zonder kracht.
6 Mijn leger is bij de doden,
de verslagenen - zij zijn begraven
en gij gedenkt hen niet meer:
zij zijn weggerukt uit uw hand.
7 Naar een afgrond, hebt gij mij verwezen,
naar duisternissen onpeilbaar
8 en zwaar rust op mij uw gramschap:
al uw brandingen stapelt gij op.
9 Gij vervreemdde van mij die mij kenden,
hebt mij hun tot een gruwel gemaakt.
Gevangen ben ik, zonder uitweg.
10 Mijn ogen zijn blind van ellende -
ù roep ik, Heer, de dag lang,
mijn handen strek ik naar u uit.
11 - Wilt gij wonderen doen aan gestorvenen,
moeten schimmen opstaan tot uw lof?
12 Verluidt in het gràf uw genade,
in die troosteloosheid uw trouw?:
13 wie zou merken in dat duister uw wonderen?
Heeft één in dat land van vergeten
van uw gerechtigheid weet?
| |
| |
14 - Ik blijf tot u roepen, o Heer,
als het daagt zoekt ù mijn gebed:
15 Waarom, Heer, verwerpt ge mijn leven,
verbergt ge uw aanschijn voor mij?:
16 van mijn jeugd af rampzalig ten dode
draag uw dreigingen k, zonder troost,
17 Uw gramschap gaat over mij heen,
uw verschrikkingen - zij slaan mij stom,
18 heel de dag mij omringend: als water
sluiten zij zich rondom mij dicht.
19 En hèn hebt gij van mij vervreemd
die mijn vrienden waren, mijn naasten:
die mij kenden zijn duister voor mij.
| |
| |
| |
psalm 98
1 Zingt voor de Heer een nieuw lied,
want wonderen heeft hij gedaan;
triomf heeft zijn hand hem gebracht,
overwinning zijn heilige arm.
2 De Heer openbaarde zijn heil;
hij heeft voor de ogen der volken
onthuld zijn gerechtigheid,
3 zijn goedheid bleef hij, zijn trouw
jegens het huis Israël indachtig:
alle einden der aarde aanschouwen
het heil van hem, onze God.
4 Juicht, aarde alom, voor de Heer,
zet de zang in, speelt op de snaren,
5 psalmzingt de Heer bij de cither,
bij de cither, bij tokkelmuziek;
6 met trompetten, met helle bazuin
schalt triomf voor de koning, de Heer.
7 De zee en haar rijkdom verheffe de stem,
de wereld en wie daarop wonen;
8 laat de stromen klappen in de handen,
alle bergen ruisen tesamen:
9 voor het aangezicht van de Heer,
want hij komt om het aardrijk te richten.
In gerechtigheid richt hij de wereld,
de volken naar ongekromd recht.
| |
| |
| |
vertaling nederlands bijbel genootschap
psalm 101
Van goedertierenheid en recht wil ik zingen,
U, o Here, wil ik psalmzingen.
2 Ik wil acht geven op een onberispelijken wandel.
Wanneer zult Gij tot mij komen?
Ik wandel in oprechtheid mijns harten
3 ik stel geen schandelijke dingen
ik haat het doen der afvalligen,
4 Een verkeerd hart wijke verre van mij,
den boze wil ik niet kennen.
5 Wie zijn naaste heimelijk lastert,
wie hoog van ogen en trots van hart is,
6 Mijn ogen zijn op de getrouwen in den lande
wie onberispelijk wandelt
7 In mijn huis zal geen bedrieger wonen;
de leugenspreker zal niet bestaan voor mijn ogen.
8 Elken morgen zal ik verdelgen
alle goddelozen des lands,
en uit de stad des Heren uitroeien
alle bedrijvers van ongerechtigheid.
| |
| |
| |
ida g.m. gerhardt
marie h. van der zeyde
psalm 101
1 Thans een lied van verbondstrouw en recht;
u ter ere, Heer, wil ik het zingen:
2 Ik wil trachten naar eerlijke wandel,
- wanneer zult gij komen tot mij?
Ik verkeer in oprechtheid des harten
in het binnenvertrek van mijn huis,
3 zal nimmer voor ogen gedogen
enig ding dat geen daglicht kan zien;
het doen der afvalligen haat ik,
op mij heeft het geen vat.
4 En anglist laat ik niet tot mij toe,
van laagheid wil ik niet weten;
5 een die heimelijk zijn naaste belastert,
ik zal hem doen zwijgen voorgoed.
Laatdunkende blikken, verbeelding,
ik duld het niet om mij heen.
6 Want mijn ogen blijven gericht
op de waarheidsgetrouwen in den lande,
dat zij zich zetten rondom mij:
de man die eerlijk zijn weg gaat,
hèm kies tot mijn dienaar ik uit.
7 Binnen mijn huis vindt geen verblijf
wie handelt in laffe onoprechtheid,
en iemand die leugens verkondigt
kan niet voor mijn ogen bestaan.
8 Elke morgen maak ik korte metten
met wie niet deugen in dit land:
9 dat ik delg uit de stad van Jahwe
elkeen die handelt ten kwade.
| |
| |
| |
Aantekening bij psalm 98
Het feestlied psalm 98, waarbij het o.i. geoorloofd is te denken aan een grote ommekeer in het nationale bestaan, gaat zeer duidelijk naar een climax. Het woord climax betekent oorspronkelijk ‘trap’; die trap heeft a.h.w. drie treden: eerst de blijdschap om wat gebeurd is (vers 1-3), dan de voorstelling dat wel ‘alle einden der aardfe’ in de vreugde zullen delen (vers 4-6), en ten slotte het visionaire loflied der natuur.
| |
Aantekening bij psalm 101
Wij zouden deze psalm een regeringsverklaring kunnen noemen. Een nieuwe koning bestijgt de troon. Wie zullen zijn gunstelingen zijn? Wat voor tijd gaat het land tegemoet? Wordt het slapheid of corruptie, of veeleer hardheid en geweld? Dan spreekt de koning zich uit: in zó klare taal, dat ieder kan weten waar hij aan toe is.
| |
| |
| |
psalm 114
1 Toen Israël weg uit Egypte trok,
Jacobs huis wèg van het vreemdgetaald volk,
2 is Juda geworden zijn heiligdom,
3 De zee zag het en week,
de Jordaan boog ruggelings terug,
4 de bergen sprongen als rammen,
als lammeren de heuvelrij.
5 Wat was er, zee, dat gij week,
Jordaan, dat ge ruggelings terugboog,
6 dat, bergen, ge opsprong als rammen,
als lammeren gij heuvelrij?
7 Aarde, beef voor het aanschijn uws Heren,
voor het aanschijn van Jacobs God,
8 die een watersprong schiep uit de rots,
uit een steenblok fonteinen van water!
| |
| |
| |
vertaling nederlands bijbel genootschap
psalm 122
Ik was verheugd, toen men mij reide:
Laten wij naar het huis des Heren gaan,
in uw poorten, o Jeruzalem.
3 Jeruzalem is gebouwd als een stad
4 waarheen de stammen opgaan,
Een voorschrift voor Israël is het
den naam des Heren te loven.
5 Want daar staan de zetels ten gerichte,
de zetels van het huis van David.
6 Bidt Jeruzalem vrede toe:
mogen wie u liefhebben, rust genieten;
7 vrede zij binnen uw muur,
8 Om mijn broeders en mijn vrienden
wil ik zeggen: vrede zij in u;
9 om het huis van den Here, onzen God
wil ik het goede voor u zoeken.
| |
| |
| |
ida g.m. gerhardt
marie h. van der zeyde
psalm 122
1 Hoe verblijd was ik toen zij mij zeiden:
‘wij gaan op naar het huis van de Heer’.
2 Zo staan dan nu onze voeten
in uw poorten, Jeruzalem,
3 Jeruzalems, gij, gebouwd als een stad
tot hechte eenheid gevoegd.
4 Het is daarheen dat opgaan de stammen,
de stammen van hem, van Jahwe:
voorschrift voor Israël dit,
dat zij loven de naam van de Heer.
5 Dáár zijn ook de zetels gezet
de zetels van Davids huis.
6 Vrede vraagt over Jeruzalem,
rust voor wie u beminnen;
7 er zij vrede binnen uw muur,
en in uw burchten zij rust.
8 Om mijn broeders en om wie mij na zijn,
laat mij spreken: ‘vrede over u’.
9 Om het huis van de Heer onze God
wil ik vragen dat het u wèl ga.
| |
| |
| |
vertaling nederlands bijbel genootschap
psalm 128
Welzalig ieder die den Here vreest,
die in zijn wegen wandelt,
2 want gij zult eten de opbrengst van uw handen;
welzalig gij, het zal u welgaan.
3 Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok
uw zonen als olijfscheuten
4 Zie, zo zal de man gezegend worden
5 De Here zegene u uit Sion,
opdat gij het goede van Jeruzalem moogt zien
6 en opdat gij uw kindskinderen moogt zien.
| |
| |
| |
ida g.m. gerhardt
marie h. van der zeyde
psalm 128
1 Gelukkig alwie de Heer vreest,
die wandelen wil in zijn wegen.
2 Leeft gij dan van het werk uwer handen,
welvaart en geluk zijn uw deel.
3 Uw vrouw als een vruchtbare wijnstok
in het binnenvertrek van uw huis,
als olijvenloten uw zonen
rondom uw tafel geschaard.
4 Zie, zó zal worden gezegend
de man die de vrees voor de Heer kent.
5 Hij zegene u uit Sion, de Heer.
En zie dan Jeruzalems voorspoed
6 en zie uwer kinderen kinderen.
|
|