sándor weöres
wolken
In de spiegel van een open raam zwemt de wolk een spiegelwolk tegemoet. Aan haar rand smelten de cupido'tjes, in haar donkere midden draaien monsters met hun onbevallige lichamen, en het blauw, gevangen tussen de tanden van opengesperde dierenhoofden, wordt kleiner en breder. Een paarse koets maakt zich los en verdwijnt snel in het blauw; maar je kan weten dat ze onzichtbaar verder draaft; goden zitten erop of doden op wie wij de aardkluiten hebben horen vallen en van wie wij nadien niets meer hebben vernomen.
De wolken zwemmen en tegenover hen zwemmen de spiegelwolken; en wie dit aanschouwt: in zijn schedel naderen elkaar natuur en denken.