Maatstaf. Jaargang 16(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 411] [p. 411] w. hussem zinspelen 2 je kijkt op je horloge haast je maar niet ik heb de tijd jij kunt hem nemen de wilgen langs het water staan te vissen hoe licht de kijk op iets verandert hier en daar lossen de gebouwen op het schemerdonker zet verlichte vensters in de wolkenbank gisteren heb ik hem gesproken vandaag is hem het zwijgen opgelegd hij praat in mij door [pagina 412] [p. 412] het fluitspel schiet mij in de benen dansen moet ik telkens dansen al zijn mijn kousen grijs ik word niet moe de kust verschijnt in de kijker het komt bij mij op dat ik van huis ben op de zeef van het dichterschap vindt het woord zijn zin wat een tentoonstelling het uit ijdelheid geschilderde kan ik de rug toe keren maar de aan het kruis genagelde christus voor beeldende onzin gebruiken beneemt mij de adem ik vlucht de straat op achtervolgd door één gedachte jaag de wisselaars uit de tempel de roep van een vogel echoot door de nacht het hunkeren stelt zijn kompas [pagina 413] [p. 413] anders dan jij kijk ik anders dan ik zie jij anders dan jouw inzicht is het mijne in dit in dat in de één en de ander jij leert mij ik jou kennen de aarde dampt de tuin herademt het onweer heeft mijn werk gedaan mensen spiegels van wreedheid en verraad hoor ik aanhankelijkheid en trouw loven ziek in bed speelt mijn zoon vanmorgen blokfluit zou hij beter worden [pagina 414] [p. 414] voor a.m. mees het wordt kil in de kamer mijn gastheer legt de haard aan twee houten beelden van engelen bevleugelen het vuur het water loopt met witte koppen naar de wolken aan de horizon een kudde tracht de kudde te bereiken de chauffeur achter het stuur van de lijkwagen maakt een handschoen tot een zwarte baard klimmen naar de zonbeschenen top van een berg in de schaduw van een andere [pagina 415] [p. 415] slaap blijft uit de wekker maakt met elke tik dood en leven hoorbaar goudhaantjes en vuurgoudhaantjes nemen een bad het duinmeer strijkt zijn rimpels glad de loomheid van de vis vermoeit na uren turen blijft het leefnet leeg mijn ogen tranen ik zou willen slapen de nacht breekt op al ben ik koud tot op het bot de sneeuw smelt in mijn handen nog schaduwloos het land de kreten van vogels halen de wind uit de slaap tureluurs staat hij op [pagina 416] [p. 416] na al het gepraat van mijn gasten wekt de stilte in de kamer nu zij weg zijn weer gedachten de stern boven de vijver laat de woorden verboden viswater op het bordje ongelezen herfstbomen voor de kerk onder een voorjaarslucht het ene seizoen spreekt door het andere de zon gaat de hele dag op de zon gaat de hele dag onder met de koelte valt maanlicht in het dal de schaduw van de dennen drinkt uit het meer het kind dat ik was zie ik langs het weiland naar school gaan bedremmeld staan voor de klas een rilling loopt over mijn rug de duiven trekkebekken al heel de morgen de dichter in vervoering weet met zijn mond geen raad [pagina 417] [p. 417] de weerspiegeling van de bomen onthult het sleutelgat van de hemel in het water de worstkoning tevens de haringprins rijdt in zijn vrachtauto voorbij die dichter gaat een eigen weg waar je spreekt wat je zegt altijd tegenspraak het donker licht om de maan het oog opent een hemel als je wat te zeggen hebt spreek soms wordt zwijgen met stomheid gestraft zal de vis het aas verschalken of voelt hij de toeleg aan een beweging in het water [pagina 418] [p. 418] gewekt door stralen van de zon dacht ik het is ochtend maar aan het licht merk ik de dag is om Vorige Volgende