| |
| |
| |
fred koning
50 en 5
‘Wil je nog wat, Freek?’
De keiner had Freeks lege glas en limonadeflesje op het dienblad gezet en wachtte op antwoord. Hij zag dat de portefeuille die op het tafeltje lag oud en kapot was. ‘Da's een tiet met geld!’ zei hij.
De manager van de beatband keek verbaasd op, sloeg de portefeuille dicht en verborg het ding vlug onder z'n blauwige rechterhand, breeduit er op. ‘Graag limonade, Jan. Graag, geef maar limonade’, zei hij.
‘Hand?’ vroeg de kelner.
‘Ja, die hand.’
‘Pees hè?’ zei de kelner.
‘Tot m'n elleboog’, zei de man; ‘dat jongetje had scherpe tanden’.
‘Dan was het ook wel goed raak zeker.’
‘Dat wel’, zei de manager, ‘want ik heb het knulletje niet meer bij kennis gezien’.
‘Ja’, zei de kelner, ‘de baas heeft het verteld’, en met één hand op het tafeltje steunend, vooroverbuigend over de plasticbloemen heen dichter bij Freek, vroeg hij voorzichtig: ‘Zeg, ik zie je vrouw hier nooit meer, Freek’.
‘Nee’, zei de manager, ‘dat klopt’ en zweeg verder, de kelner aankijkend, zwijgend over de rest, breeduit zittend in z'n slobberpak met z'n armen over elkaar als een schoolmeester voor de klas, zo ver mogelijk weg van de jongelui, de pestherrie en de muziek.
‘Ah!’ zei de kelner. ‘Sorry, dat ik het vroeg... Hoe is het met je kleine jongen?... Ja, je hebt een kleine jongen. Dat heb je verteld. Je hebt Sjakie eens een foto laten zien, daar stond
| |
| |
ik bij toen.’
‘Hier!’ zei de manager, hij had de portefeuille opengeslagen en schoof het ding naar de kelner toe. ‘Moet je eens kijken wat je er van vindt’ De kelner keek voorovergebogen starend naar de foto. ‘Dat is je zoontje toch niet? Ben jij dat?’ zei hij. ‘Of jij en je zoontje. Nee?’
‘Dat is nou m'n vader. En zijn zoontje’, zei de manager; hij keek de kelner aan voor een antwoord, maar die zei niets of wilde niets zeggen en de manager begon te hoesten.’ 't Is benauwd hier’, zei de kelner, ‘ik ga weer eens verder’.
‘Doe dat’, zei de manager.
Op het oude polshorloge van z'n vader was het al twee minuten voor tien en even later, om tien uur precies, zweeg de versterker van de beatband achter in het propvolle zaaltje. De manager stond op en wenkte naar ze. Terwijl de zanger met een mouw van z'n pimpelpaarse jasje de laatste woorden van z'n mond veegde, hadden de andere drie al haastig hun gitaren weggezet en verdwenen met de zanger als laatste van het podium voor een korte pauze. De manager was weer gaan zitten en even later kwam de zanger aan z'n tafeltje en pakte een stoel. Er was een klein en mooi meisje bij hem met een klamme kleine hand, dat meteen weer opstond om met een verlegen ‘dag’ te verdwijnen.
‘Vertel eens, Sjakie!’ zei de manager, met z'n grote brede lichaam omgedraaid in de stoel het meisje nakijkend. Ze had lange zachte haren, een en al heerlijk been ook, zag hij. Een jonge rug in een strak jurkje van stoel naar stoel wringend tussen tientallen lichamen door - Freek keek haar na tot de wc. ‘Wat zei je, Sjakie, sorry, ik verstond je niet.’ De zanger grijnsde breed. ‘Wat vroeg je dan? Word je niet een beetje maf of zo?’
‘O ja, dat wou ik van je weten’, zei de manager, ‘hoe was het in Duitsland?’
‘Leuk’, zei Sjakie, ‘alleen jammer dat ik een druiper kreeg’. De zanger stak een sigaret in z'n vervuilde gezicht en keek onderuit naar Freek.
‘Ik zal es naar een dokter gaan’, zei hij.
| |
| |
‘Wat zeg je me nou toch, Sjakie?’
‘Leuke meisjes daar, jammer van die druiper, maar we hebben goed verdiend, hoor’, herhaalde Sjakie en grijnsde breed.
‘Vang ik daar ook wat van?’ vroeg de manager.
‘Ja, van die druiper kun je wat krijgen’, zei Sjakie, ‘kom nou’. ‘Van wat jullie verdiend hebben in Duitsland’, zei Freek.
‘Praten we nog wel eens over, later’ zei Sjakie. ‘Hoe vind je d'r, m'n nieuwe aanwinst?’
‘Een beetje jong. Maar wel mooi!’
‘Wat wil je, Freek, vijftien jaar. Die valt ook voor jou, Freek, weet ze veel, ze wil zingen, geloof ik. Hoe is het met je zoontje? Hij had de pokken of zo, zei je.’
‘Waterpokken’, zei de manager. ‘Waterpokken.’
‘Zeg Freek’, zei Sjakie, ‘vin je ook niet dat je de laatste tijd niet zoveel meer voor ons doet, of vergis ik me nou?’
‘Nee’, zei Freek, ‘dat is zo en ik denk dat ik er mee uitschei’.
‘Waarom dan?’
‘Nou, het is niks meer, hè?’
‘Met ons gaat het anders prima.’
‘Met jullie. Ik moet voortaan vroeger naar huis. Voor de kleine jongen is dat. Die zit overdag te slapen... Weet je, dat Nonni hem tot tien uur naar de tv laat kijken?!’
‘Ik dacht al’, zei de zanger.
‘Hij is te moe om te trainen, overdag’, zei de manager. ‘En dat is het. Ik wil juist zo graag dat ie leert boksen. Eerst boksen en dan judo, begrijp je.’ ‘Hoe oud is ie dan’, vroeg de zanger.
‘Vijf’, zei de man. ‘Hij is vijf nou en ik ben al vijftig.’
‘We vinden wel een ander’, zei de zanger. Hij gooide z'n sigaret in het vaasje met plasticbloemen en stond op. ‘Ze willen ons graag hebben, weet je - ‘Grüss Gott!’ ‘Ik heb een kantoorbaan nu, overdag..’, zei de manager, maar de jongen hoorde hem al niet meer en de manager nam haastig het bosje plasticbloemen uit het vaasje en stampte op de sigaret tot de rook ophield.
De kelner kwam terug en zette verse limonade op het tafeltje. ‘Hoesten zonder roken, hè?’ zei hij.
‘Ze verpesten je lucht’, zei de manager. ‘In mijn tijd deed je aan sport op die leeftijd.’
| |
| |
‘Boks je zelf nog?’ vroeg de kelner.
‘O Ja’, zei de man. ‘Zo nu en dan.’ De kelner knikte.
‘Die snotapen zitten me tot hier.’
‘Zeker’, zei de kelner, ‘maar ze zijn goed van betalen. Want van jou zal ik niet rijk worden, Freek!’
‘Maar jezus, Jan, jij zou je zoon hier toch ook bij z'n haren uitslepen?’
‘Kon ik het maar!’ antwoordde de kelner. ‘Dan zat ie hier niet.’ Hij wees met z'n vrije hand naar een tafeltje vlakbij. ‘Daar zit ie, bij die lellebel met die zwarte haren.’
‘Jezus, wat leuk, zeg!’ zei de man, ‘ik had je zoon nog nooit gezien’.
‘Hij doet aan waterpolo’, zei de kelner, ‘zolang het duurt tenminste’. Hij verdween met een grimas naar een tafeltje met lege glazen. En de man bleef naar de grote zoon van de kelner kijken en z'n kapotte rechterhand rekte en strekte stijf, steun zoekend op de tafel, open en dicht. Een grote brede hand was het: open-hand en dicht-vuist, open en dicht, vuist-hand. De laatste keer, dacht de man, dat was zondagavond in z'n kamertje, heb ik een mooie direkte op m'n zak gehad. Wat wil je, dacht de man. Met die armpjes! Hij kan nog niet hoger. Met die kleine armpjes van hem. Daarom. Niet ekspres natuurlijk! Dat hoopte hij tenminste. Hij had in ieder geval niets laten merken. Of misschien had Nonni hem iets verteld. Als dat zo was! Hij zou er op letten de volgende keer. Misschien als ie naar z'n ogen keek. Ik wou dat ie vanavond tenminste niet naar de tv keek, dacht de man, één avond vroeg naar bed scheelde al zoveel, misschien ligt ie al lang en breed in z'n bedje als ik straks thuiskom. Zo meteen. En de waanzin om tegen hem te zeggen: ‘Wat moet zo'n kindje bij een man alleen als u’. ‘Gelooft u mij’, zei ze, ‘het kind kan beter bij z'n moeder blijven. Wij hebben daar ervaring mee’, zei dat wijf meester zus of zo. Welke moeder laat haar kind tot elf uur naar de tv kijken? En dan zeggen van ‘ik begrijp u wel’, op zo'n hoog en lullig toontje. De man begon in z'n vaders oude portefeuille te rommelen. Vol papiertjes zat dat ding. Bij z'n vader was dat ding nooit zo vol geweest. Die zette alles op de bank. Die wel. De man
| |
| |
keek de papiertjes door en schiftte ze. Apart wat weg kon. Die brief? Die brief niet. Die brief was om te bewaren. Hij viste de inhoud uit de opengescheurde envelop en begon te lezen: ‘Ik ben 43 jaar jong en heb een zacht karakter, ik houd ook veel van reizen, ik geloof dat wij zeer goed bij elkaar zouden passen’. De man grijnsde en las het gedeelte verderop nog eens door: ‘O, ik ken Noorwegen zo goed. We overnachten dan in een van die houten hotelletjes in het langgerekte middengebergte ter hoogte van het witte stadje aan de oever van het langste meer van Europa, dat 's avonds als een stille spiegel tussen de bergen ingesloten ligt en o dan, u en ik, op een rendiervacht voor een knetterend houtvuur gezeten, leren elkander beter kennen! 's Morgens vroeg zullen we gaan wandelen in een slaperig bos over een dik tapijt van dennenaalden. Wij baden ons dan als Adam en Eva (heus, het is niet koud) in het heldere water van een klaterende bergbeek terwijl een ree roerloos tussen de bomen staat en toekijkt naar die twee spelende mensenkinderen. Edoch, wij zullen zijn rust niet langer verstoren en reppen ons terug’. De rest kende hij uit z'n hoofd - ‘Ik leef onder zeer behoeftige omstandigheden sinds de dood van mijn man. Alles wat ik bezit heb ik moeten lenen. Mag ik spoedig eens iets van u horen?’
Meteen al na die laatste regel begon hij te lachen.
Met zijn auto.
Van zijn geld.
En ze had niet eens een foto gestuurd.
Dat had hij gevraagd. Een foto.
Hij lachte hardop.
Hij lachte eigenlijk veel te weinig, hij lachte niet vaak, wel graag, maar niet vaak genoeg. De man vouwde de brief weer op en deed hem terug in de envelop. Waarom liet Nonni die jongen zo lang kijken? En waarom zo laat? Die tv. 't Was een oud toestel. Oude toestellen hebben röntgenstraling.
Hoe dicht liet ze die jongen bij de tv zitten? Van röntgen-straling had ze immers geen flikker verstand. Een vrouw, dacht de man, of een vrouwtje. Het is zo verdomd gemakkelijk. Hij grijnsde. Vijftien jaar pas, zei Sjakie, ja weet ze veel.
| |
| |
Ze valt ook voor jou, Freek.
‘Dag Freek.’
‘Leo!’
‘Hallo Freek. Lol?’
‘Ga zitten, ga zitten.’
Een kleine man keurig in blauw pak ging achter z'n buikje op het puntje van een stoel zitten. ‘Het wordt tijd, Freek’, zei hij rustig, ‘dat je jongens hier oplazeren!’ De manager gaf geen antwoord en kleine Leo bekeek de manager op z'n gemak, z'n hand, de rusteloze ogen, die zwijgend naar hem keken. ‘Waar lachte je om, Freek?’ vroeg de kleine man rustig. ‘Ik zag je lachen zoëven.’ De kleine dikke hand van Leo ging snel en rustig zonder waarschuwing over de tafel heen en pakte Freeks portefeuille naar zich toe. ‘Brief?’ vroeg hij. En onder de brief onder mica de foto ziend: ‘Jij? Of je vader?’
‘Vader’, zei Freek ‘en ik er naast, vijf jaar’.
‘Je lijkt op je vader’, zei Leo.
‘Ja, ingenieur’, zei Freek.
‘Jij bent toch ook gestudeerd?’
‘Ja, Leo, ik ben ook gestudeerd’.
‘Nou wat klets Je dan. Lezen?’ Hij hield de brief van de vrouw in z'n hand.
‘Ik zoek een vrouw’, zei Freek.
‘Ja’, zei Leo ‘en lukt dat?’
‘Lees zelf maar hoe dat lukt, lees maar’.
Kleine Leo haalde de brief uit de envelop, keek er naar, draaide hem om, en weer om, bekeek de andere kant weer, las een stukje, en keek Freek aan en Freek wachtte op het lachen, maar Leo moest niet lachen. ‘Helemaal pares!’ zei hij en gaf de brief terug. ‘Van wie krijg je die shit?’ Freek haalde z'n schouders op. ‘Uit de betere kringen, hè?’ zei Leo. ‘Luister, Freek. Ik zal je wel helpen. Ik heb twee niecertjes voor je. Uit de provincie. Voor 2000 ballen zijn ze van jou’. Freek knikte. ‘Een vriende-prijsje!’ zei Leo.
‘Ja’, zei Freek.
‘Moet je ze of moet je ze niet!’ Freek schudde van nee.
‘Nee’, zei hij, ‘bedankt’.
| |
| |
‘Stronteigenwijs!’
‘Altijd geweest Leo’.
‘Moet je niet kijken?’
‘Nee’.
‘Man je bent al vijftig, jij hebt iets rustigs nodig, die band is niks voor je’. Hij zweeg even. ‘En je kleine jongen moet toch ook studeren later?’ De kleine man vingerde een lucifer uit het asbakje op tafel en begon op z'n gemak z'n nagels schoon te maken. ‘Nietwaar, Freek?’ zei hij, opkijkend naar de manager. Freek zei niets. Hij pakte over de tafel heen z'n portefeuille en deed hem terug in de kapotte binnenzak van z'n slobberig jasje. ‘Met die rotband wordt het toch niks’, zei Leo. ‘Nietwaar? Een wijf van mij verdient al meer op een dag dan jij met je muziek in een week. En hier...’ Leo wees om zich heen. ‘Alles van mij’. ‘Dat is het niet’, zei de manager, ‘ik zoek een vrouw voor m'n kleine jongen’.
‘Is Nonni niet goed voor hem?!’
‘Nee’, zei Freek. ‘Sinds de scheiding niet’.
‘Nonni is altijd een schat van een meid geweest’.
‘Ze laat die jongen van mij tot tien uur naar de tv kijken!’
‘Jouw jongen?’ Leo grijnsde. ‘Enfin, je doet maar’.
‘Verleden week zondag, Leo’, begon Freek over z'n verlegenheid heen pratend, ‘ben ik op bezoek geweest bij een griet die een man zocht voor haar overgevoelige vriendin’. Hij zag dat Leo de zaal inkeek en niet meer luisterde. ‘Nou, Leo, die vriendin was zo heet als de nacht! Die giechelde als een schoolmeid en ze wou maar vrijen. Ze wou van alles. Tot ik haar in bed had, Allejezus, daar had je bij moeten zijn. Ze begon te gillen en te schreeuwen van angst. En huilen, meneer! Ze was zo bang voor me, zei ze en ze kon het niet en ze wou het zo graag. 40 jaar was ze, Leo. Ik wist niet hoe vlug ik weg moest komen’.
‘Ja’, zei Leo, die was opgestaan. ‘Tot ziens’, en hij liep weg, bedacht zich en kwam weer terug. ‘Zeg, Freek’, zei hij, ‘als Nonni werk zoekt, weet je dat ze bij mij terecht kan. En nog iets, Freek, doe me een lol en zoek gauw iets anders voor die band van je. Doe je het?’
Ik heb een kontrakt voor de hele zomer, dacht de manager, en
| |
| |
die is nog lang niet voorbij. Hij stond op van z'n stoel, dronk de limonade op waar de prik allang uit was en schuifelde tussen de jongens en meisjes en stoeltjes en tafeltjes door naar de uitgang, tegen de voorkant van een binnenkomend meisje botsend, met een verlegen sorry, naar de god zij dank frisse lucht buiten, en wandelde tussen de gewone mensen en in de zomeravond naar de plek waar z'n autootje stond en reed weg uit de binnenstad naar de straat waar z'n vrouw woonde en z'n zoontje sliep. Hij deed de deur open en liep zonder licht te maken naar z'n bed in het kamertje van de kleine jongen, waar hij sliep. Op z'n bed zittend begon hij zich langzaam uit te kleden en z'n ogen wenden aan het donker en hij begon het bed van z'n zoontje te zien en z'n zoontje, in z'n kleertjes half opgericht onder de dekens met wijd open ogen starend naar pappa.
‘Bobby?’
‘Dag Paps’.
‘Ben je zelf naar bed gegaan?’ (Het waren altijd dezelfde vragen.) ‘Ik heb op je gewacht, pap, maar je kwam zeker nog niet’.
‘Heeft mamma niets gezegd?’
‘Wat dan, pap?’
‘Ga maar lekker slapen, jongen’.
‘Ga jij dan ook slapen?’
Hij ging op z'n bed liggen, ook in zijn kleren, blij dat hij lag en lang kon blijven liggen. Liggen en niet bewegen. Liever nooit meer bewegen en wakker worden. Hij begon te wachten... Hoeveel later het was wist hij niet. Misschien erg laat al. Het was misschien zelfs al behoorlijk laat. Hij werd wakker van Nonni's plotseling hartverscheurend gekrijs uit de gang.
En nu opeens (hij stond op het zeil in de keuken) merkte hij, dat z'n blote voeten nat waren van het gras in de tuin. In z'n hand was een schep. Hij had de kolenschep uit de tuin gehaald. In zijn slaap, want dit was al vaker gebeurd.
In het felle licht in de gang was een kleine donkere man met Nonni onder zich, die beet in de arm, die haar vasthield. De man met de schep in z'n hand zag dat de vrouw wilde gaan staan en dat de kleine donkere haar terugduwde naar de grond en tegelijk onderuit naar hem keek. En de schep voor zich uit houdend ging
| |
| |
hij verder de gang in, plat op z'n blote voeten schuifelend, zodat de donkere z'n vrouw losliet en alleen nog op hem lette en de vrouw de wc inglipte en de knip er op deed en Freek alleen met het mannetje in de gang overbleef.
‘Weggaan!’ zei Freek zo rustig mogelijk, ‘opdonderen!’
De kleine man zweeg en schuifelde behoedzaam achteruit naar het eind van de gang, licht doorgezakt in z'n heupen als een worstelaar, handjes losjes uit elkaar en één hand was achter. Freek keek naar die hand en wachtte, maar er kwam geen geluid en geen beweging. Tot de kleine man opeens, zuidelijk vriendelijk, ontspannen lachend met uitgestoken hand op Freek afkwam.
‘Niet meer boos met ui’ Hij was al vlakbij.
‘Okay’, zei Freek. ‘Ga dan weg’.
De uitgestoken hand kwam langzaam, langzaam onder de schep en Freek werd plotseling doodsbang voor die hand en ging iets achteruit.
‘Hand cheve’.
‘Nee’, zei Freek. ‘Ik wil dat u weggaat’.
‘Niet hand cheve?’
‘Nee!’ Het moest. De schep schoot uit. De man waggelde achteruit, de meshand bij de kapotte keel, waar de ijzeren schep bloed gehaald had. Grote zwarte ogen uitpuilend, vol tranen van pijn. Rochelend achteruit tegen en langs de glazen tochtdeur verdween de man achter de terugzwiepende tochtdeur. Zo praat je nou na een spetter met een schep op je keel, dacht Freek. Ik dacht wel dat er een mes was.
Hij was stokstijf blijven staan als een op k.o. winnende bokser diie op de beslissing van de scheidsrechter wacht en keek naar het mes voor hem op de grond en dan naar de tochtdeur en wachtte het geluid van de buitendeur af voor hij ging kijken. Hij luisterde, maar hoorde niets en gaan kijken deedie niet. Al moest hij wel nodig pissen. Vervelend. Van al die rotlimonade van vanavond. Straks, hij zou wel in de tuin pissen zo meteen. Lekker rustig in het donker op de bloemen van Nonni...
De buitendeur! Kon niet missen. De vestibule was leeg. Bloed op de tegelvloer, dat op de mat kon hij niet zien.
| |
| |
Freek grooide de schep neer op de grond. Nonni, die van uit de WC ‘istieweg?’ riep, kreeg geen antwoord. En hij liep terug naar het kamertje van het jongetje, dat rechtop in bed zat en op hem wachtte.
‘Heb je de leeuwen doodgemaakt, pap?’
Freek ging voorzichtig op bed zitten en bewoog zich niet.
‘Ja hè, pap?’
‘Ja’, zei hij. Z'n rechterhand deed gemeen pijn.
‘Tijgers zijn veel groter dan leeuwen’.
‘Ja.’ Hij begon nu toch wel verdomd veel last van die hand te krijgen.
‘Ben je bang voor tijgers, pap?’
‘Nee.’ Z'n rechterhand deed vooral bij de vingers pijn.
‘Er waren leeuwen op de televisie, en ik was niet bang.’
Wat hij niet kon zien was dat z'n hand wel opgezet zou zijn. ‘Het is de bedoeling dat ik ga slapen hè?’ zei het jongetje, ergens ver weg in het donker liggend.
‘Ja, Bob’, zei de manager. Met de blauwige en opgezette rechterhand. Met een noorse vrouw in z'n binnenzak. En een rokerige café-avond in z'n hoofd. En z'n vader, z'n selfmade-ingenieurvader met hem er naast, vijf jaar in z'n vaders portefeuille, in het donker op een bed naast het bed van z'n zoon vijf jaar, in een rokerige kroeg met limonade voor hem, en kleine Leo en Nonni Nonna Mani ook. Een meisje van vijftien jaar met Sjakies druiper op weg naar de wc.
Hij moest ook. Hij ging pissen. Met blote poten in het natte gras pissen zonder pijn. Dat was tenminste iets.
|
|