voorafging. Dat laatste, zijn richtlijnen en zijn kriteria, was dat het niet dat ons, die duizenden, zo in zijn greep bracht?
Maar wat waren dan zijn richtlijnen en zijn kriteria? Wanneer ik nu zeg: Van Randwijk is voor mij door niets zo gekarakteriseerd als door het motto dat hij zijn Celdroom heeft meegegeven, het ‘nondum’ - nog niet, nog niet... - zal dat dan niet velen van de duizenden te metafysisch klinken en zullen zij niet daartegen bezwaar aantekenen? Laat ik dus alleen maar zeggen: het heeft in ieder geval ook zijn mens-zijn bepaald, deze uitroep, die er ten slotte zowel een is van hoop als van vertwijfeling en ook een van ongeduld. Want zo was Van Randwijk: een man van groot ongeduld en zeker in gelijke mate een optimist en een pessimist.
Ik kan er nu niet omheen, dat ik hem eens, in de donkerste oorlogsjaren, heb horen zeggen: als we ooit een socialistische heilstaat zullen bereiken, dan zal die toch vrijwel evenver van het Koninkrijk Gods verwijderd zijn als de chaos waarin we nu leven!
Overbodige moeite dus, dat streven naar die heilstaat? Beslist niet, maar toch niet meer dan een minimum-eis. Ik ben daar altijd aan blijven denken als ik naar hem luisterde en hoorde, niet alleen dàt hij, maar vooral hoezéér, in welke mate, hij de wereld waarin wij leven ‘onzindelijk’ vond, huichelachtig, verraderlijk. En hoe weinig hij onder de indruk was van de sociale verworvenheden van onze tijd. Dat ik hem dat heb horen uitroepen, heeft toen veel indruk op me gemaakt, evenzeer als ik er van onder de indruk was dat ik hem er ín later jaren om zo te zeggen over heb hóren zwijgen. Omdat ik een van die duizenden gelovigen, niet-gelovigen en ongelovigen ben, heb ik nooit enige gevolgtrekking gemaakt, die ik niet uit zijn eigen woorden had mogen afleiden. Wat ik daar wel bij voorbeeld uit heb gelezen was dat hij in de loop der jaren veel schroomvalliger t.a.v. het taalgebruik was geworden en dat hij derhalve zichzelf (en anderen) de eis van een grotere bescheidenheid stelde en een groter besef van de wezenlijke ontoereikendheid van de taal met betrekking tot de zekerheden