Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
voorpagina van een speciale uitgave van vrij nederland 1944 het artikel is van h.m. van randwijk, de tekening van piet klaasse
| |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
amsterdammers, wij zijn vrij! sjoerd van vliet tijdens zijn toespraak op de dam op 9 mei 1945
| |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
onvergetelijk vrijheidsfeest op de dam
| |||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||
dhr. C. Overhoff, die het een ontroerende gedachte noemde, dat op dit historische plein voor de eerste maal sedert vijf jaar weer een ander geluid kon klinken dan dat, waaraan wij bijna gewoon waren geraakt. Namens de B.S. van Amsterdam wenste hij de stadgenoten geluk met hun bevrijding, en hij gedacht hierna met weemoed hen, die het offer van hun leven hebben gebracht. De commandant besloot met de mededeling, dat de B.S. haar taak in deze vorm grotendeels vervuld hebben, doch voorlopig blijven ingeschakeld voor het handhaven van orde en rust onder de bevolking, die hij verzocht haar medewerking hierbij te willen verlenen, zodat gezegd kan worden, dat zij zowel tijdens als na de bezetting zich waardig heeft gedragen. | |||||||||||
‘Sjoerd van Vliet’ spreektHet woord was dan aan dhr. H.M. van Randwijk, voorzitter van het Amsterdamse Werkcomité voor de illegaliteit, in de verzetsbeweging beter bekend als Sjoerd’ van Vliet. Wij zijn vrij, zei hij. Nog dezer dagen was de grond waarop wij hier staan, was deze Dam met bloed bevlekt. Maar nu bent U vrij, U hoeft geen angst meer te hebben, U hoeft niet meer bevreesd te zijn voor eigen lot of voor het lot van wie U dierbaar zijn. Wij hebben weer onze vrije Nederlandse bodem onder de voeten. Het is voorbij Amsterdammers, het is eindelijk dan voorbij. Angst en ellende en bittere nood hebben we gedeeld, nu zijn wij weer legaal, het ondergrondse ligt achter ons en met vreugde schikken wij ons in een nieuwe rechtsorde. Wij, wie zijn die wij? Het zijn de stakers van 1942, toen het stil was in de stad, toen er geen tram meer reed, omdat Amsterdam liet weten, dat het tegen de maatregelen van de onderdrukker als één man in opstand kwam, wij, dat zijn de studenten, dat zijn de professoren en de mensen van de ziekenhuizen, het zijn de onderduikers die nu hier staan en de Indonesiërs, die naast ons voor dezelfde vrijheid en voor dezelfde democratie streden. Wat was ons verzet en wat wilden wij? We wilden ons gezin, we wilden huis en haard verdedigen en we wilden behouden wat wij hadden, maar het ging niet alleen om wat wij hadden, het ging om die vrijheid en dat recht en die menselijkheid die wij ook in de toekomst moeten verwezenlijken met elkaar. Ik moet hier herdenken al diegenen die er niet bij zijn, die het zo | |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
graag hadden willen zijn, maar die in hun laatste ogenblik deze Dam en dit Wilhelmus in een visioen moeten hebben beleefd. Voor Amsterdam denk ik aan Gerrit van der Veen, aan Koen Limperg en Sjoerd Bakker en zovele, vele anderen. Laten wij voor hen, te midden van deze feestvreugde, een minuut stil zijn... Amsterdammers, wij gaan een nieuw Nederland bouwen, waarbij dezelfde hoge beginselen, die ons tijdens het verzet hebben aangevoerd, ons moeten leiden. Onder luide toejuichingen herdacht spr. wat Churchill, Stalin en Roosevelt voor de terugkeer van de vrede in Europa hadden gedaan, en wat koninging Wilhelmina, onze grijze vorstin, ver van haar land deed. ‘Wij hebben’, aldus spr., ‘jaren verloren, en wij kunnen een eeuw winnen’. Zich tot de Britse en Canadese autoriteiten, wendend, zei hij: ‘Samen hebben wij gestreden voor rechtvaardigheid, vrijheid en democratie. Die strijd zullen wij thans verder strijden en wij hopen dat U ook dan weer onze bondgenoten zult zijn’.
Het Parool, 10 Mei 1945, vijfde jaargang No 103 | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
amsterdammers, wij zijn vrij...!
| |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
massa, die hier saamgekomen is, om te betogen en te betuigen, dat haar geestkracht ongebroken is.
Herman H. Felderhof
Uit: Bevrijdingsnummer Vrij Nederland, 17 Mei 1945. | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
agenda voor een vergadering van de persraad op 6 december 1945 sinterklaas en een nieuw huis hielden van randwijk kennelijk meer bezig dan de respektieve agenda-punten
| |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
brief van de sd-agent w.g. becker van 21 augustus 1947 toen hij gevangen zat in kamp avegoor, waar hij wachtte op zijn berechting het antwoord van van randwijk volgt er achter
| |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
Den Heer W.G. Becker, Kamp ‘Avegoor’, Ellecom. | |||||||||||
12 September 1947Geachte heer, Uw brief van 21 Augustus 1947 heeft mij in verlegenheid gebracht. Hoewel ik het niet graag een man, die reeds in moeilijkheden zit, nog moeilijker wil maken, integendeel, ik graag bereid ben ieder mens, die daarom vraagt, de helpende hand toe te steken, zo is het mij nochtans onmogelijk een verklaring als U vraagt af te leggen. Ik kan niet aannemen, dat U bij mijn arrestatieGa naar voetnoot* wist, met wie U te doen had. U heeft door mij los te laten een vergissing begaan, die U te laat bemerkte. Reeds spoedig nadat ik losgelaten was, begon opnieuw de klopjacht op mij, die o.m. tot resultaat had dat mijn vrouw werd gearresteerd. Uw bezoek aan mijn vriend Jan de Groot was ongetwijfeld een poging om op deze wijze mijn adres en verblijfplaats te weten te komen, hetgeen ook geheel paste in de actie, die in die tijd tegen mij ondernomen werd. Dat het U er niet om te doen was de medewerkers van Vrij Nederland te sparen bewees ook het optreden tegenover mijn gefusilleerde kameraden Wim Speelman en Henk Hos. Wel wil ik gaarne verklaren dat tijdens mijn arrest en verhoor Uw optreden redelijk en gematigd was en dat geen enkele physieke druk op mij werd uitgeoefend. Uiteraard kan ik niet anders dan in deze zaak de waarheid spreken, ook wanneer die voor U minder prettig moge zijn. Waar ik U echter als mens tegenover mens de helpende hand kan bieden, ben ik daartoe gaarne bereid. U kracht toewensend in Uw moeilijke omstandigheden, w.g. H.M. van Randwijk | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
van randwijk en soebandrioIn de eerste dagen van 1948 toen Soebandrio uit Londen schreef aan Van Randwijk, was zijn sombere kijk op de gang van zaken beter gerechtvaardigd dan de optimistische van Van Randwijk in diens brief van 8 januari 1948. In 1947 was de poging om het akkoord van Linggadjati tot het begin van een nieuwe verhouding te maken mislukt en in juli uitgelopen op de eerste ‘police action’. De gehele herfst was men bezig, voorbereidingen te treffen voor een herstel van de schade, of liever gezegd van orde en veiligheid in de bij die aktie nieuw bezette gebieden en hervorming van het bestuur van Nederlands Indië, zoals ministerpresident Beel dat op 23 september in de Tweede Kamer in het vooruitzicht had gesteld. Doch ook de internationale wereld was bezig zich met het konflikt te bemoeien. De Veiligheidsraad van de VN had de Commissie van Goede Diensten ingesteld. De drie leden (Van Zeeland, Kirby en Graham, respektieveiijk België, Australië en de Verenigde Staten) waren eind oktober 1947 in Batavia aangekomen. Deze ‘goede diensten’ werden door Nederland slechts met tegenzin aanvaard. Daarop slaat de mededeling van Soebandrio, dat de indonesische regering weigerde met Nederland te onderhandelen zonder de kommissie van drie, d.i. die van ‘goede diensten’. Deze weigering was, gezien hetgeen geschied was in het voorjaar van 1947, ook wel te begrijpen, al is het de vraag of een voortgezet verblijf van de engelse diplomaat Lord Killearn na december 1946 de moeilijkheden, die leidden tot de militaire aktie van juli 1947 had kunnen voorkomen. De aanwezigheid van derden was misschien bevorderlijk voor het tot stand komen van een akkoord, maar de uitvoering bleek telkens onmogelijk, ook gedurende het gehele jaar 1948. Immers, het waren dezelfde moeilijkheden op welke de uitvoering van het akkoord van Linggadjati gestrand was, die ook nu nog oplossing behoefden. Het was duidelijk, dat deze door de eerste militaire aktie niet was gebracht, integendeel, de politieke problemen waren dezelfde als in januari 1947 en de militaire waren, ondanks de eenzijdige vaststelling van de z.g. Van-Mooklijn als demarkatielijn, evenmin van karakter veranderd, omdat de republikeinse guerilla-akties niet ophielden. | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
In december 1947 begonnen de onderhandelingen aan boord van het door de USA in Tandjong Priok ter beschikking gestelde schip de Renville. De problemen waren voor de overgangsperiode nog altijd:
Over deze vragen kwam opnieuw een overeenkomst tot stand ten overstaan nu van de kommissie van drie, over welke Soebandrio in zijn brief van 13 Januari schrijft. Gaat men dit z.g. Renville-akkoord van 17 januari 1948 na, dan is er eer minder dan meer in vastgelegd dan in het akkoord van Longgadjati een jaar eerder. Daarom heeft een beschrijving van het vage antwoord, dat in deze overeenkomst op de vijf bovengenoemde vragen wordt gegeven, weinig betekenis voor de tekening van de situatie vanuit welke Soebandrio op 13 januari 1948 schrijft. Men kan slechts uit zijn brieven lezen hoe weinig vertrouwen hij had in de politieke bedoelingen van Nederland. Dat wantrouwen was kennelijk wederzijds. Belangrijk is echter, dat dit voortvloeit uit de historische ontwikkeling uit het verleden, waarin allerlei eenzijdige handelingen van beide partijen het vrijwel onmogelijk maakten, elkaars bedoelingen zuiver te beoordelen (de rol van Nieuw Guinea in het akkoord van Linggadjati, vaststelling Van-Mooklijn, vorming van deelstaten zonder volksstemming tegenover militaire frustraties door de republiek, enz.). Soebandrio's brieven aan Van Randwijk tonen duidelijk de twijfel aan de mogelijkheid tot welslagen van de pogingen tot samenwerking, niet allereerst op grond van de koloniale geschiedenis, maar tengevolge van de reaktie van de Indonesiër op zijn eigen innerlijke tweestrijd tussen de kulturen van Indonesia en het Westen. Daarnaast en misschien mede | |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
tengevolge daarvan, ziet men in zijn brief van 25 mei 1948 die reaktie uitgedrukt op een wijze, die ook ondergetekende meer dan eens vóór de eerste militaire aktie en ook na 1950 in het debat over Nieuw Guinea waarnam: ‘Het is echter niet de moeite waard om zich druk hierover (d.w.z. Nieuw Guinea, de uitoefening van de souvereine rechten, het intrigeren met deelstaten, enz.) te maken, alles zal toch zijn beloop hebben’. Inderdaad, dat is geschied, helaas met meer bloed en tranen aan beide zijden, dan indien de rede meer kans zou hebben gekregen tegenover allerlei menselijke instinkten bij de beoordeling van de zedelijke waarde van doel en middelen in deze fatale diskussie.
W. Schermerhorn
Dr. Soebandrio, 16, Rutland Court, Knightsbridge. London. | |||||||||||
8 Januari 1948Beste Ban,
In de nacht van Oud- op Nieuwjaar hadden wij plan je op te bellen, maar wij waren thuis en je telefoonnummer was alleen op het kantoor te vinden. Dus kwam er niks van. In de eerste weken van nieuwjaar zijn de Europeanen altijd bezield van vele goede voornemens en aangezien ik ook een Europeaan ben is een van mijn goede voornemens dit jaar wat de correspondentie betreft, ietwat sneller te werken dan in 1947. Vandaar dan ook deze brief. Laat ik beginnen met jou en Tien van ganser harte het beste te wensen voor 1948. Ik hoop dat dit jaar voor jullie en voor ons de vrede zal brengen, een eervolle vrede voor jullie, waarnaar wij allemaal zo reikhalzend uitzien. 1947 is een moeilijk en een slecht jaar geweest, al zal ik het altijd dankbaar gedenken als het jaar waarin wij vriendschap sloten. Merkwaardig! Het jaar, waarin de wapenen begonnen te spreken tussen twee volken | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
knoopten wij als individuen een blijvende vriendschap aan. Ik hoop, datwij elkaar spoedig nog eens kunnen zien, in ieder geval voor ik naar Java vertrek.
Gisteravond is Beel uit Indonesie teruggekeerd. Het Collegiale Orgaan met v. Vredenburg, van Mook en Neher schijnt er thans door te komen, en de federatieve opbouw van onderop verloopt ook niet geheel zonder succes. Beel was dan ook optimistisch en ook in het Nederlandse volk, voorzover zij zich nog interesseren voor Indonesie, gaat een vleugje van nieuwe moed, dat de zaken ginds eindelijk voor elkaar komen. Het ziet er naar uit, dat ook de republiek enigszins van koers verandert, althans men heeft te kennen gegeven zich niet langer te verzetten tegen de vorming van een federatie en van federale organen. Het is thans echter duidelijk waar nog de moeilijke punten liggen, namelijk in een omschrijving van de macht van deze federatie en federatieve regering en zijn samenstelling. De verschillen tussen de republiek en de Nederlandse regering schijnen thans deze te zijn: de republiek wenst 5 van de 9 of 7 van de 11 zetels; en in de tweede plaats: Nederland wenst afzonderlijke personen in de interim-regering, terwijl de republiek er de officiele afgevaardigden van de verschillende negarahs in wenst. De bedoeling is duidelijk: de republiek wenst bewaard te worden voor een regering van stromannen. Hoopgevend voor de republiek is de steeds groeiende kracht van de nationalistische beweging in Indonesia Timoer. Indonesia Timoer schijnt tot geen prijs zich van de republiek te willen vervreemden en heeft in ieder geval te kennen gegeven niets voor een interim-regering te voelen, indien de republiek daaraan niet meedoet. Dinsdag a.s. is er een regeringsverklaring in de Kamer en dan weten wij weer wat meer.
Ziezo, oue jongen, het is geen lange brief, maar het is in ieder geval weer iets. Laat wat van je horen. De hartelijkste groeten voor Tien, groeten voor de familie Atkinson en zelf een stevige hand van,
je w.g. Henk | |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
Londen, 13 januari, 1948.Beste Henk, lieve Ada,
Je brief van 8 Januari heb ik in goede orde ontvangen. Jammer genoeg ben ik sinds mijn terugkomst uit Nederland ziek geworden, en er was zelfs sprake van een operatie. Een heftige sinusitis, namelijk het resultaat van een verwaarloosde verkoudheid. Dank zij de goede behandeling van specialisten hier echter, ben ik er wonder goed van af gekomen. Het is mogelijk, dat zodra de ontsteking helemaal over is, er over drie weken toch een operatie plaats zal hebben om eventuele recidief te voorkomen. Over de situatie in Indonesia, hoe langer hoe minder hoop heb ik, dat wij ooit tot een vergelijk zullen komen met de Nederlandse regering. Ik heb met mijn eigen oren en ogen waargenomen, hoe de stemming is in Holland, en mijn conclusie is, dat er geen grijntje tegemoetkomendheid is ten opzichte van de vrijheidsverlangens van de Indonesiërs als geheel. Ik beschouw het probleem niet alleen vanuit het standpunt Nederlands-Republikeins geschil, maar de zaak zit dieper, en wel, dat de doorsnee Hollander, zeker de leidende politici, de Indonesiërs niet als werkelijk onafhankelijk volk kunnen erkennen. Zit er hier alleen belangenspel achter? Neen, er zitten ook nog andere factoren in, die een oplossing zo moeilijk maken. Waar de doorsnee Hollander misschien het onafhankelijkheidsstreven van India, Burma, IndoChina, de Filippijnen als zodanig erkent, is hij in principe er maar nog niet van overtuigd, dat de goede ‘inlanders’ van voor de oorlog ooit om vrijheid zullen geven, omdat de samenwerking toch altijd zo goed is geweest. Ik moet eerlijk zeggen, Henk, dat dit de grondgedachte is van iederen Hollander, de een misschien meer dan de ander, en zeker van mensen, die voor de oorlog in Indonesië zijn geweest. Deze gevoelens worden nu goed uitgebuit door zo iemand als Romme, en dit is een van de voornaamste redenen, waarom, de progressieven nooit er in zullen slagen hun politiek er door te krijgen, ook al omdat deze progressieven op een paar individuen uitgezonderd, geen bezwaar hebben om de vooroorlogse verhoudingen terug te krijgen, misschien op een ietwat andere | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
leest geschoeid. Het is alleen jammer, dat onze mensen dit nooit hebben geanaliseerd, en dat ze te veel vertrouwen hebben in de Nederlandse politiek, baserende hun eigen strijd op recht, en dat ze tengevolge daarvan hun eisen ook baseren op het menselijk recht van de vrijheid. Anders zouden wij met allerlei manoeuvres misschien de slachting kunnen voorkomen, en zouden wij met wat minder als begin sneller ons doel bereiken. Je hebt immers ook verslagen gelezen omtrent de police-action, die door niemand op Republikeins gebied ooit au serieux werd genomen, omdat men nooit had verwacht, dat de Hollanders als vriend ooit een oorlog zouden beginnen. Je hebt ook met eigen ogen kunnen aanschouwen, hoe de Indonesiërs zoveel mogelijk hun prestaties laten zien, met de hoop, dat wanneer de Hollanders dit weten, zij meer geneigd zullen zijn om aan de wensen van de Indonesiërs tegemoet te komen. Het is naief, maar ik geloof, dat dat de waarheid is. Zij beseffen niet, dat betere organisatie, meer intacte ondernemingen, grotere autoriteit van de Republiek, de Nederlandse politiekmakers nog meer er van doen overtuigen, dat de Republiek van buiten uit vernietigd moet worden, omdat ze van binnenuit niet vanzelf ten onder zal gaan. Rapport Koets, rapport van journalisten, heeft onze mensen blij gemaakt, maar aan de andere kant de Nederlandse koers vastbeslotener gemaakt. Vooral de ondernemers, die tevoren geen illusie meer koesterden omtrent hun bezittingen in de Republiek, en er zelfs sprake van was om Java en Sumatra te verlaten omdat alles zo goed als vernietigd was, begonnen met nieuwe moed hun wil door te drijven, toen ze hoorden, dat ongeveer 80% van hun bezittingen in Republikeins gebied nog intact was. Daarvoor was een militair avontuur zeker de moeite waard. Je merkt nu ook, dat successievelijk de mensen buiten de Republiek beginnen te voelen, dat de Nederlanders nooit serieus van plan zijn om de Indonesiërs de vrijheid te geven. Alleen deze mensen hebben dat nooit kunnen voorzien, omdat zij ook nooit in de politiek zijn geweest, en merken pas de waarheid, als zij zelve de koloniale politiek aan den lijve ondervinden. Zo beschouw ik ook het standpunt van de leiders van de nieuwe staten. Hun algemene mening is, dat de Nederlanders ons de vrijheid zullen schenken, als we onze prestaties maar laten zien. Evenzo denken de non-politici in Republikeins gebied voor de militaire actie. Ik | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
vind het erg naar voor je, Henkie, dat ik sinds mijn bezoek aan Nederland hoe langer hoe meer er van overtuigd raak, dat een goede samenwerking met het tegenwoordige Nederland alleen bij een illusie zal blijven. Het tegenwoordige Nederland accepteert geen of erkent geen vrij Indonesië, met een eigen taal, cultuur enz. Ik heb het gevoel, dat men van ons halve Nederlanders wil maken. Dit is ook de reden, waarom ondanks je enthousiasme, ik mijzelf nog niet kan overtuigen van het goede werk, dat de culturele commissie eventueel kan verrichten, zonder de Indonesische cultuur te verkrachten, zonder ons langzaam maar zeker de Nederlandse taal en cultuur op te leggen. Tot nu toe is er nog geen bewijs van, dat de Nederlandse Regering pogingen in het werk stelt om goede en knappe Indonesiërs te kweken, en een Indonesische cultuur te propageren. Ik heb je reeds verteld, hoe vreselijk het voor een mens is, om zo half Indonesisch en Hollands te zijn. Dit geldt nog meer in de toekomst, natuurlijk, tussen al die onafhankelijke volkeren met hun eigen cultuur en taal. De samenstelling van de commissie en de geldtoewijzing, het lijkt te mooi om waar te zijn, maar je moet toegeven, het klopt niet met het tegenwoordige Nederlandse beleid. Het verwondert me, dat er alleen progressieven in het bestuur komen, en dat zoals je zei, er geen politieke verantwoording in het Parlement afgelegd dient te worden. Je ziet, Henk, zulke dingen kunnen alleen, gebeuren in de Republiek, waar iedere minister soms op zijn eigen houtje iets kan beslissen zonder verantwoording af te leggen, maar in Nederland kan het nooit gebeuren. De tegenwoordige meerderheid is niet voor een culturele politiek zoals je die gedacht hebt, nl. erkennen van de Indonesische cultuur en taal en het bevorderen van het gebruik en de verspreiding er van, waardoor vanzelf de Indonesiërs meer toenadering tot de Hollanders zullen zoeken, omdat ze nooit zullen vergeten, zoals je me verteld hebt van Oude Heer Salim, van wie men het lezen en schrijven heeft geleerd. Ik ben bang, dat de kolonialen Indonesië binnentreden, geflankeerd door kanonnen aan de ene kant, en door progressieven aan de andere kant, en al naar gelang de noodzaak zou men deze twee afwisselend gebruiken. Ik hoop, dat je niet al te veel goede voorspiegelingen geeft omtrent de commisie, als | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
je in Indonesië komt, anders zullen onze mensen zich teleurgesteld voelen over je, mocht het anders uitkomen in de toekomst. En je weet, de fout van onze mensen is, dat ze te veel vertrouwen stellen in de Nederlandse progressieven (wat nu aanmerkelijk is verminderd), omtrent de mogelijkheden, waartoe ze zouden kunnen komen. Ik weet, dat het dan niet je bedoeling zou zijn, om onze mensen te misleiden, maar bedenk, dat de Nederlandse politiek is niet van Randwijk's wil of mening, en het zal nog lange tijd duren, voordat deze politiek een andere wending neemt. Omtrent de politieke situatie, je weet reeds, hoe ik er over denk, en dat hebben onze mensen ook in overweging genomen bij hun besluit, dat ik gisteren ontving, en dat je misschien reeds in de kranten zult hebben gelezen, als je deze brief ontvangt. De beslissing is zeer gedecideerd, en wel het verwerpen van de Nederlandse voorstellen, om zonder de commissie van Drie de zaken te beslissen en uit te voeren. Sjahrir en Hatta zijn ook bijtijds aanwezig geweest voor deze besprekingen, en ik heb het volste vertrouwen, dat de beslissing weloverwogen is. Voor de Republiek is het alternatief: aanvaarden betekent vernietiging van de Republiek zodra buitenlands toezicht weg is, evenals vroeger met de Engelsen geschiedde ten aanzien van de Linggadjati-overeenkomst. Het weigeren heeft hetzelfde resultaat. Een aanleiding kan men altijd maken tot militair ingrijpen, als men militaire overmacht bezit, dat is een klein kunstje. Volgens de Nederlandse termen mag de Republiek zelfs in Midden-Java en de rest van Sumatra niet bestaan, niet alleen vanwege de ‘dislaw and disorder’ maar hoofdzakelijk omdat ondanks allerlei gebreken de Republiek gebaseerd is op de beginselen van een echte vrije democratische staat, met al de rechten daarvan, wat de Nederlanders nooit zouden tolereren in hun bezet gebied. Je merkt bijvoorbeeld in Nederlands bezet gebied, dat het eerst wat de Nederlanders doen, is de Republikeinse scholen sluiten, en zoveel mogelijk vervangen door vooroorlogse scholen met Hollands als voertaal. In Djakarta (ik ben erg aan die naam gehecht, Henk, omdat ik er een goed deel van mijn leven aan heb opgeofferd) is alleen de TamanSiswa mogen bestaan, omdat men wist, dat deze school uit zichzelf zou uitsterven. Ook in Indonesia Timur waar de Nederlanders volop gelegenheid krijgen om | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
vrijheid te schenken aan de Indonesiërs, valt weinig te bespeuren van de erkenning van de Indonesische cultuur en taal als onderdeel van de erkenning van het Indonesische volk als zelfstandig geheel. Republikeins gebied, hoe klein ook, zou aanstekelijk werken op andere delen van Indonesia, zodra zou blijken, dat de Nederlandse beloften alleen bij woorden blijken. Daarom vind ik van Nederlands standpunt uit bezien, het vanzelfsprekend en natuurlijk, dat de Republiek weggeveegd moet worden. En als men ons geen andere weg geeft, om langs vreedzame wegen uit de moeilijkheden te komen, dan is het beter om de voorstellen te weigeren, omdat aanneming van die voorstellen een verzwakking van onze militaire positie betekent, terwijl er later toch gevochten wordt. Alleen dienen wij ons antwoord zo redelijk mogelijk op te stellen, niet alleen voor de buitenwereld, maar ook voor heel Indonesia. Het is nu eenmaal tragisch, Henk, maar deze Nederlanders kun je alleen iets aan het verstand brengen, door kanonnen tegenover kanonnen te plaatsen. Het is alleen vreselijk, dat wij niet genoeg wapenen hebben, zodat de slachting hoofdzakelijk van een kant zal blijven. Ik wou, dat de Hollandse politici zo'n kijk hadden op de gang van zaken als jij, zuiver nationalistisch, maar toch wijd en een goed begrip voor de tekenen des tijds en de rechten van anderen. Mocht het zover zijn, dat wij ons kantoor hier niet zouden kunnen bekostigen, of dat het niet meer nodig is om de Republiek hier te vertegenwoordigen, hebben wij het plan opgevat, of in Engeland te werken, waar ik dan intussen mijn medische kennis zal kunnen ophalen, of ik denk in Burma te werken, waar ze mij zeker kunnen gebruiken. Ook heb ik grote sympathie voor het Burmese volk opgevat. Hun aard komt met de onze overeen. Het zal mij alleen maar spijten, dat wij de vreugde van dit volk niet kunnen delen, maar ik heb wel groot vertrouwen in de toekomst, en ‘we are not the final loosers’. Ik geloof ook, dat het je onaangenaam zal treffen, dat het vuur en het elan van de Indonesische jeugd voortaan uitgeblust zal worden voor een poos. Maar als wij maar geduld hebben, dan zullen de Indonesiërs wel hun doel bereiken, het betekent alleen het einde van de droom van nauwe samenwerking tussen de volkeren. Maar afgezien hiervan, onze persoonlijke vriendschap | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
zal altijd blijven bestaan, dat beloof ik je. Nu dag, lieve mensen, ik heb altijd troost voor mijzelf, dat ik goede en waarachtige Nederlandse vrienden heb. We verwachten jullie beiden binnenkort in London te zien, in elk geval voor je vertrek naar Indonesia, waar je zoals je weet ons beiden een heel grote dienst zou kunnen bewijzen. Ook de Atkinsons, en Des laten Oom en Tante van Randwijk hartelijk groeten. Tot spoedig weerziens,
je, Dr. Soebandrio, 16, Rutland Court, Knightsbridge London, S.W. 7 | |||||||||||
London 25 Mei 1948.Beste Henk, Het is nu alweer een poos geleden dat ik in Holland ben geweest. Het wil echter niet zeggen dat er intusschen veel is veranderd, integendeel deze wereld van vandaag schijnt niet van plan te zijn om zich in constructieven zin te koersen. De frequentie van de verrassingen op politisch gebied word hoe langer hoe groter, die behalve misschien op krantenmenschen, weinig indruk meer maken. Apathy, dat is het algemeene woord voor de stemming van de doorsnee mensch. Ik maak zelf op het oogenblik een crisis mee die ik nog niet heelemaal bevredigend heb kunnen ontzenuwen. De opvatting die ik vroeger had van Europeesche beschaving, cultuur en technische ontwikkeling is nu veranderd, omdat ik telkens merk dat ze heelemaal niet klopte met de werkelijkheid die zich | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
dagelijks aan mij voordoet. Er moet dus iets niet kloppen, of mijn conceptie is fout geweest, of mijn objectieve waarnemingen van de feiten deugen niet, of een derde mogelijkheid en wel correcties op beide zijn noodzakelijk. Dit alles maakt dat ik nu meer dan ooit terug verlang naar Indonesia om daar te leven tussen de ‘primitieven’ en de minder ontwikkelde menschen, waar de vooruitgang nog niet zulke afmetingen heeft aangenomen dat het een bedreiging voor het mensdom wordt. Ik sta nu werkelijk sceptisch tegenover de ‘developments’ in Europa als model voor de heele wereld. De beschaving die elke Europeaan nu probeert in stand te houden omdat met de ondergang ervan de wereld armer zou worden. Niet dat ik de vooruitgang hier, op het gebied van techniek en cultuur verafschuw, integendeel ik heb ze wel leeren apprecieeren, en in absolute zin bestaat die vooruitgang ook, maar alleen de invloed die deze ontwikkeling heeft op de menschen is funest voor het menschdom. De menschen schijnen nu hun prestaties zoo te adoreeren, dat ze zelf slaaf worden van hun eigen uitvindingen, vooral op het gebied van de techniek. Inplaats dat ze meester zijn van de technische ontwikkeling doen ze niets anders dan als knechten dit nieuwe vernuft bedienen niet wetende waarheen het leidt. Het schijnt alsof de menschen hier hun natuurlijke waarden hoe langer hoe meer verliezen. Zooals ik je reeds gezegd heb, het lijkt voor mijzelf ook nog verward alleen weet ik wel dat wij ook hetzelfde lot zullen ondergaan als wij de zelfde weg zullen opgaan als Europa en Amerika. Onmetelijke macht in handen van de mensch, waarover hij niet het zeggenschap heeft. In dit opzicht is er niet veel verschil op te merken in vergelijking met Indonesia. Misschien herinner je 't je nog, hoe de menschen (jongelui) in Madioen zoo trotsch kunnen zijn op hun prestaties. Nu datzelfde zie ik ook in Europa, alleen op een hoger niveau met gevaarlijker consequensies voor het menschdom, zonder eenige correctie omdat zij zichzelf als het hoogst ontwikkelde wezen beschouwen op aarde. Gaarne zou ik je meening hierover willen hooren, op de verhouding Mensch, Techniek en Natuur. In de politische ontwikkeling in Indonesia valt ook niet veel verandering te bespeuren, behalve dan dat ook nu voor de non-politici hoe langer hoe duidelijker begint te worden, wat | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
Nederland bedoelt, met een ‘onafhankelijk’ Indonesia. Uitstel van de overdracht van de souvereiniteit, verbod van het Congres van het Nationale front, die komen natuurlijk op de debetzijde van het Indonesische volk te staan die eens gepresenteerd zullen worden. Het is echter niet de moeite waard om zich druk hierover te maken, alles zal toch zijn beloop hebben. Intusschen doe ik niets anders dan aardige Hollanders ontmoeten. Zooals je misschien weet, de famile Meulenhof is in London geweest, waar we samen een prettige tijd hebben doorgebracht. Verder heeft de familie Bakker, (een broer van Albert) ons gisteren opgezocht, waar wij onder aanwezigheid van een flesch Hollandsche Gin tot middernacht hebben gekletst. Ik geloof dat de knaap wat blij was in dit Engelsch milieu weer eens zichzelf te kunnen zijn. Je weet wel wat Huizinga eens over het Hollandsche volk gezegd heeft ‘de zin voor baldadigheid’, nu de familie Bakker heeft zich deze heele week moeten intomen, wil ze niet uit de toon vallen in deze Engelsche samenleving. Hetzelfde heb ik ook opgemerkt bij de familie Meulenhof. Nu oude jongen, nu wachten wij alleen nog op jouw komst om dan te kunnen zeggen dat het Hollandsche volk geen kwaad volk is. Heb je intusschen je vertrek naar Indonesia reeds vastgesteld? Persoonlijk hebben wij er natuurlijk voordeel bij als je gauw naar de Oost gaat, immers het kan misschien beteekenen dat Tien haar zoon gauwer ziet. Voor het algemeen belang echter zou ik je toch willen aanraden om toch maar eerst te wachten tot de ontwikkeling zich duidelijker vormen heeft aangenomen, waar je dan ook meer concreet werk zou kunnen verrichten. Ik heb gehoord dat je ook net in Belgie en Frankrijk bent geweest? Was het interessant? Volgende maand denken wij ook naar Parijs en Rome te gaan. Oorspronkelijk zouden wij deze maand vertrekken, maar omdat Tien volgende maand haar Examen in de Engelsche taal moet doen, moet ik het wel uitstellen. Ja het gaat bij mij niet zoo makkelijk om landen te bezoeken zonder de eeuwige hoede van de almachtige vrouw. Echter ik beloof je Henk, ik zal mijn sexe niet beschamen, en ik zal vechten tegen deze tyrannie. Kom je eens gauw, oude jongen, met Ada.
Hartelijke groeten van ons beiden, | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
Wil je Hetty vragen of zij dat boek van Ignatio Silone voor mij wil kopen. De advertentie ervan heb ik gelezen in Vrij Nederland van deze week. Dank voor de hulp. | |||||||||||
h.m. van randwijk aan mr. a.h. van namenAmsterdam, 17 Februari 1953
Beste Arie, Hierbij doe ik je alvast een tweetal concepten toekomen voor het monument op de eerebegraafplaats. Ze zijn geen van beide nog in hun definitieve vorm. Aan een derde concept ben ik nog bezig. Ik wilde er het volgende van zeggen: 1 De lange tekst in proza gaat ervan uit, dat er inderdaad een monument komt dat eenvoudig en fors van opzet is, en waarbij vier zijden beschikbaar zijn voor een vrij uitvoerige tekst. Die tekst is gebaseerd op de gedachte, dat nu al, maar in steeds sterkere mate - over vijf en tien jaar en later - de mensen die de begraafplaats bezoeken niet meer afweten van hetgeen zich in de jaren 1940-45 afspeelde; vandaar dat de tekst min of meer de vorm heeft van een bericht. Naar mijn gevoel moet die tekst nog wat compacter, maar dat komt later wel, men weet dan in ieder geval in welke richting ik het zoek. Eventueel zouden voor de vier zijden van de tekst vier verschillende kleuren kunnen worden gebruikt: het eerste gedeelte op donkere steen, het tweede op lichtere, het derde op rood, en het vierde op wit. 2 Eveneens berustend op die gedachte van vier zijden waarop tekst kan worden aangebracht, zijn een viertal korte gedichten waar ik nog aan bezig ben (4 à 5-regelig), en waarin achtereenvolgens de Dood, de geschiedenis, de toekomst en God sprekend worden ingevoegd; wat de laatste betreft gebruik ik een Bijbelvers. Mocht daarvoor interese bestaan, dan kunnen jullie dat binnenkort tegemoetzien. 3 Een heel ander geval is het versje dat hierbij gaat. Daarbij is | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
afgeweken van het concept van het monument zoals ik dat even in een glimp te zien kreeg. Dit veronderstelt een smalle gesloten gang die aan het einde een kleine ruimte geeft met licht invallend van boven, waar deze tekst op een plaat is aangebracht; er kunnen niet meer dan 2 à 3 mensen tegelijk staan. Naast de plaat zouden openingen moeten zijn die uitzicht geven over het hele duinlandschap. Ook hieraan moet nog wel worden geschaafd.
Bel je me even op om te zeggen wat je ervan vindt?
Hartelijke groet, w.g. Henk Allen, die hier tesamen zijn,
de levenden, de doden,
de handbreed, die ons scheidt, is klein,
wij zijn tesaam ontboden
voor het gericht...
Gedenk de liefste, die hier ligt,
de broeder, vrind of vader,
maar gun Uw ogen wijder zicht,
aanzie het land en alle mens tegader,
hoor dit bericht:
Wij staan tesaam voor het gericht
voor goed of kwaad te kiezen,
een volk dat voor tirannen zwicht
zal meer dan lijf en goed verliezen
dan dooft het licht.
Brief van H.H. van Randwijk aan Mr. A.H. van namen, in dat jaar sekretaris van de Stichting 1940/45. Zie voor de personalia van de geadresseerde bladzijde 89 van deze aflevering. De definitieve tekst voor het monument met schetsen in Van Randwijks handschrift staat o.a. afgedrukt in Maatstaf, april 1967, nr 1 van de 15e jaargang. | |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
reakties op In de schaduw van gisterenArnhem, 15 februari 1961
Geachte Heer Sj. van Vliet,
Naar aanleiding van Uw artikel ‘In de schaduw van gisteren’ no. 4 gepubliceerd in het Algemeen Handelsblad, wilde ik het volgende onder Uw aandacht brengen. De manier waarop U gemeend heeft wijlen de oud-minister-president Jhr. Mr. D.J. de Geer te moeten becritiseren in zijn toenmalige positie en als mens, is wel zo stotend en vulgair, dat het mij zeer verbaasd, dat het Algemeen Handelsblad gemeend heeft dit artikel te kunnen publiceren. U geeft in het artikel blijk van een gedachtengang en een critiek, die wel zo subjectief is, dat ik zeer sterk betwijfel aan Uw politieke, staatkundige en journalistieke gaven. In de journalistieke wereld is het gebruikelijk een onderwerp te publiceren dat objectief is bekeken. Uw artikel tart alle goede kanten van de journalistiek. U roert onderwerpen aan die kant noch wal raken wat betreft de handelingen en hoedanigheden van wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer. De manier waarop U de houding van wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer plaatst tegenover de onbekende onderwijzer, getuigt alleen van een bijzondere mentaliteit en daar bewijst U het Nederlandse Volk zeker geen dienst mede. Niemand zal het bestrijden dat wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer fouten, grove fouten heeft gemaakt. Die hebben wij zo objectief mogelijk kunnen lezen in de rapporten samengesteld door een commissie, onder voorzitterschap van Mr. L.A. Donker. Ook Drs. H.C. Posthumus Meijes heeft in zijn boek ‘De enquete-commissie is van oordeel’ het nodige hierover geschreven. Als het Nederlandse volk nog belangstelling toont voor deze rapporten, kan zij deze lezen. Deze rapporten, objectief het meeste de werkelijkheid benaderend, spreken in een duidelijke en fatsoenlijke taal. De manier waarop U gemeend heeft het publiek nogmaals in kennis te moeten stellen van de feiten, tart iedere mate van fatsoen. Uit Uw artikel maak ik op dat U zich er nog op voor laat staan dat U verzetstrijder zijt geweest. | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
Laat U dat alstublieft achterwege. Niemand vraagt erom, en er zijn duizenden mannen en vrouwen in Nederland, die gestreden hebben voor de vrijheid, ieder op zijn manier, maar niet om er na de oorlog nog eens over te praten en te schrijven. U heeft het over ‘geworsteld heeft deze jonkheer zeker niet, daarvoor was hij te weinig man’. Ik heb het idee, dat U niet alle betekenissen van het woord worstelen kent. Het worstelen van U zal zeker verband houden met de ring, waarin 2 mannen met elkaar worstelen. Dan kan ik volkomen met U instemmen dat wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer dit niet gedaan heeft. Het worstelen, in de betekenis zoals wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer dit bedoelde, is een worstelen met God en jezelf. Dit worstelen zal U zeker, gezien Uw artikel, onbekend zijn. Heeft U als verzetstrijder niet dit worstelen gekend? Ik weet zeker dat de onderwijzer en de oud minister-president in dit opzicht overeenkomst hebben getoond, juist in dit worstelen. U schrijft ‘In elke geschiedenis komen mensen voor, die hun taak niet aan kunnen’. Wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer heeft in vele opzichten tijdens zijn verschillende functies getoond, dat hij ook als staatsman vele capaciteiten bezat. Pas tijdens de oorlog bleek, dat hij niet opgewassen was voor de grote verantwoordelijkheid die hij te dragen had gekregen. Hij was ook een godsdienstig mens. U vergruist met Uw vulgaire opmerkingen ook nog de mens de Geer en dat zijn opmerkingen, die uit de pen van een journalist zeker niet kunnen vloeien. U denkt misschien met Uw opmerkingen de mensen nog op te zwepen tot een soort verzetstrijders. Heus doet U geen moeite, want de verzetstrijders hebben dit niet van node, zeker niet in de vorm waarin U het denkt te moeten gieten.
‘Van de doden niets dan goeds’ is een vorm, waarin het nu niet gegoten behoefde te worden, maar de manier waarop U meende dit te moeten doen, is een aanfluiting voor alle vormen van fatsoen en pieteit. Het is nu niet meer de tijd, dat U de wereld moet bekijken met de ogen van een verzetstrijder. Dan richt Uw blik zich op een vulkaan, die elk ogenblik zijn gloeiende lava kan opspuiten, en vergeet U de zo menselijke kant van alle ellende. De fam. de Geer zal zich door Uw artikel niet de goede nagedachtenis van een familielid laten ontnemen. | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
Ik zal niet de enige zijn die critiek levert op Uw ‘schaduw van gisteren’ en ik hoop dat het U zal gaan als degene die sprak ‘Had ik dit alles vooruit geweten, ik had eerst de punt van mijn, pen afgebeten’. Ik ben geen familie van wijlen Jhr. Mr. D.J. de Geer en kunt U mij niet verwijten, dat ik subjectief het geheel bekijk. Ik heb wel vele rapporten over de tijd van 1940-1945 gelezen en daardoor is mijn oordeel over het door U geschreven artikel uit de pen gevloeid. Mocht U vinden dat ik deze brief te scherp heb gesteld, dan wijs ik U op bijgaand artikel uit de Arnhemse Courant. Hoogachtend,
Arnhem
‘De mortuis nil nisi bene’ - over de doden niets dan goeds - is een beleefdheidsnorm, welke het historisch onderzoek niet mag gebruiken. En toch, nu de heer De Geer is heengegaan, lijkt ons een subjectieve en, zoals wij in het Supplement van het Algemeen Handelsblad van 4 februari j.l. aantroffen, ook nog sterk geëmotioneerde kritiek misplaatst. Wij bedoelen een artikel van Sj. van Vliet, waarin het falen van de heer De Geer wordt benaderd op een wijze die ons niet ligt, op een manier die - het moet ons van 't hart - ronduit onhebbelijk is en bovendien wel erg toegefelijk aan het beruchte wit-zwart denken van de massa die - gelijk de beschouwing van Van Vliet doet - iemand als jhr. De Geer graag en met verzekerd succes plaatst tegenover een onbekende, misschien heldhaftige, in de concentratiekampen omgekomen jongeling, een - om met J.B. Charles te spreken - ‘Ik verdom het’-zegger.
(Arnhemse Courant) | |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
Sj. van Vliet p/a Algemeen Handelsblad Amsterdam De Heer
Arnhem. | |||||||||||
23.2.1961Geachte Heer,
Ik heb in Uw brief tevergeefs gezocht naar enige steekhoudende argumenten, die zouden moeten aantonen dat ik oud-minister De Geer onjuist heb behandeld. Daarom kan ik ook niet nader op Uw schrijven ingaan.
Uw opmerking dat men over het verzet er maar het zwijgen toe moet doen vind ik vreemd. Elk mens heeft het recht om over zijn verleden te praten, of men zeeman, voetballer, dominee, planter, minister of verzetsstrijder was. Het is een merkwaardige behoefte juist dit gedeelte van onze geschiedenis te willen verdonkeremanen. Ik meen echter wel te weten waarom sommige mensen dat willen, en ik vrees dat het bij U om dezelfde reden is, maar ik zal mij niet vermoeien dat nader uiteen te zetten. Het zou te lang worden en voor U kennelijk te vervelend.
Hoogachtend, w.g. Sj. van Vliet
Het betreffende stuk over wijlen De Geer is getiteld Een jonkheer, geen man. Een man, geen jongen meer. Het is te vinden in H.M. van Randwijk / In de schaduw van gisteren, 1967, blz. 26-29. | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
Amsterdam Zuid | |||||||||||
29 Mei 1963De Heer Sjoerd van Vliet, p/a Redactie van het Algemeen Handelsblad N.Z. Voorburgwal, Amsterdam, C.
Zeer geachte Heer Van Vliet, Uw artikelen ‘in de schaduw van gisteren’ zijn voor mij de beste artikelen die over de bezetting etc. geschreven werden. Ik kan dan ook niet nalaten U te zeggen hoeveel indruk zij op mij maken, zij geven n.l. antwoord en een juiste kijk op de gebeurtenissen. Na de bevrijding en in een normale tijd komen er zoveel dingen in de gedachten, waar men geen raad mee weet. Nu is mijn vraag: zijn Uw artikelen in een boekvorm te verkrijgen, ik zou dan graag enige exemplaren kopen, ik informeerde bij mijn boekhandelaar, maar geen resultaat.
Men wordt vaak van de heldhaftige verhalen nogal wee en daarom appreciëren veel mensen, dat U de feiten niet verdoezelt. Met mijn dank, hoogachtend,
Een geheel andere reaktie op de Handelsblad-serie dan de hier aan voorafgaande. Van deze positieve bevinden zich honderden in Van Randwijks schriftelijke nalatenschap. Hij reageerde nooit of nauwelijks. | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
van randwijk over het koningshuisDe Heer
Eindhoven
7 februari 1966
Geachte Heer,
Na mijn mondelinge verontschuldiging per telefoon, thans ook schriftelijk nogmaals voor het feit dat ik nog niet op Uw stuk inzake het koningshuis inging.
Na lezing bemerk ik dat ik niet te lang behoef te zijn. Ik ben het niet met U eens en ik vind dat U niet ontsnapt bent aan het gevaar om zodra het over ons koningshuis gaat in emotionele, bijna mystieke termen te vervallen, die mij juist in dit verband zo bijzonder hinderen en die een van de voornaamste factoren zijn waardoor het koningshuis ‘uit de tijd’ raakt. Waarom leert men toch niet over deze familie en deze functie nuchter te praten!?
Een paar detail-opmerkingen. Ik geloof niet dat het huwelijk van de kroonprinses een zaak van ‘de komende generatie’ is. Erfelijk koningschap betekent o.a. traditie en het merkwaardige bij dit geval is dat, als het goed is, het verleden, heden en toekomst verbindt. Wie een of twee van die drie wegschrapt heeft het koningschap al ondermijnd.
Die golf van sympathie voor Dr. Einar heb ik niet bespeurd. Integendeel, deze () man heeft zich volkomen belachelijk gemaakt.
Haat tegen Duitsland is niet een deel van mijn wezen, en ik geloof dat het bij zeer velen, vooral intellectuelen die zich tegen dit huwelijk hebben verklaard, geen rol speelt.
Wilhelmina was ongetwijfeld een symbool van het verzet; zij was niet, zoals U schrijft, het verzet zelf. Dat is onzin, evengoed als | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
het ver overtrokken is dat wij van de Koningin moeten leren ‘wat wij mensen kunnen zijn: koningen, priesters en profeten’. Kom, kom.
Ik weet niet of het koninklijke gezin Hollands gezin Nr 1 is. Ik weet niet of het zo Hollands is, en de oorsprong en verwantschappen duiden toch meer in de richting dat het Duits van aard is. Ik heb daar niets op tegen, ik heb er alleen maar wat op tegen wanneer men het verdonkeremaant.
Een beetje beduusd ben ik van Uw zin: ‘Wie van ons heeft het recht te menen dat hij zuiverder het wezen van het verzet heeft aangevoeld of beter het lijden heeft begrepen dan juist Hollands gezin nummer één?’ Mijn antwoord kan kort zijn: ik, en al degenen die het hier bewust hebben meegemaakt, meer in ieder geval dan Juliana, die in Canada zat, en de prinsessen, die te jong waren. Dat is zo'n simpele waarheid dat hij m.i. geen adstructie behoeft en het is ook zo vanzelfsprekend dat men dat waarachtig het koninklijk gezin niet kan kwalijk nemen.
Jawel, Beatrix heeft in volle vrijheid haar beslissing genomen. Maar het erfelijke koningschap brengt met zich mee dat iemand die de dwang van het erfelijke aanvaardt daarmee ook een stuk vrijheid opgeeft. Natuurlijk is zij vrij te kiezen wie zij wil, als mens. De vraag of dit te rijmen is met de functie van kroonprinses en toekomstige koningin is een heel andere zaak.
En tenslotte, bij Uw opmerking over het feest in Amsterdam, dat gaat niet om de Amsterdamse burgers van heden, het gaat om honderdduizend vermoorde Amsterdamse joden, wier geesten ik ook op de trottoirs zie staan. En tot welke krankzinnigheden dit huwelijk in Amsterdam leidt moge ik U duidelijk maken met een klein bericht, dat mij toevallig ter ore kwam, namelijk dat de politie het Anne Frank Huis als politiepost wilde inrichten. Gelukkig heeft het bestuur zulks weten te voorkomen.
Betekent dit dat ik tegen het huwelijk ben? Nee. Van mij mag ze trouwen met wie ze wil; ik ben tegen het koningschap als een uitdetijdse zaak, en het rumoer rondom dit huwelijk bewijst | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
opnieuw dat het in onze tijd niet meer is in te passen.
Inmiddels, met beleefde groet en hoogachting, w.g. H.M. van Randwijk
Brief van H.M. van Randwijk aan X, een maand voor het huwelijk van Beatrix en ± 3 maanden voor Van Randwijks dood. | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
aantekeningen die van randwijk maakte voor een artikel over het proces-eichmann zie ook volgende bladzijde
| |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
herdenkingsartikel uit het nieuw israelitisch weekblad van 27 mei 1966
| |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
herdenkingsartikel van rabbijn dr. j. soetendorp uit levend joods geloof van juni 1966
| |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
opstel van barbarine kastein, het toen achtjarige buurmeisje van de van randwjks, dat zij in 1966, kort na van randwijks dood, schreef voor zijn vrouw
| |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
dr j.j. buskes in tijd en taak van 18 juni 1966
| |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
[binnenkant achterplat]
| |||||||||||
|