| |
| |
| |
bibeb
11 vraaggesprekken
mr. a.h. van namen |
dr. j.a.h.j.s. bruins slot |
mr. j. cramer |
hetty van klaveren |
gerben wagenaar |
a. wellensiek |
mr. j.l. le poole |
professor ir. w. schermerhorn |
bert bakker |
professor mr. w.f. de gaay fortman |
a.m. van randwijk-henstra |
de portretten bij deze vraaggesprekken zijn alle van eddy de jongh
| |
| |
mr. a.h. van namen
| |
| |
| |
mr. a.h. van namen
geboren te Amsterdam in 1913, HBS B, staatseksamen, Rechten VU, 1938 advokaat te Amsterdam, tijdens de oorlog lid van de centrale leiding van Vrij Nederland, 1945/46 direkteur van het weekblad Vrij Nederland, 1946 opnieuw advokaat te Amsterdam, 1959 tot heden rechter in de Arrondissements Rechtbank te Amsterdam. Sekretaris van de Stichting 1940/45 vanaf de oprichting tot 1965, daarna voorzitter. Na de oorlog lid, later voorzitter van de Landelijke Ereraad voor de Illegaliteit geweest en lid van de Perszuiveringskommissie.
‘Ik was advokaat in Amsterdam en opgevoed in het gereformeerde “gezagsgetrouwe” milieu’. De heer van Namen lijkt even gereserveerd als korrekt. We hebben afgesproken in het Kurhaus, in een ruimte waar de gasten hun korrespondentie kunnen afdoen en met uitzicht op zee. Mr. van Namen vertelt dat Jan Kassies hem in oktober '40 vroeg mee te helpen aan een illegaal blad, Vrij Nederland. Wat hij deed en bleef doen tot mei '41. Toen werd de groep gearresteerd. Ik was op kantoor. Moeder belde mij van huis uit op. Moeder voelde nattigheid, hoewel ze niets van mijn aktiviteiten af wist. Ik ontsnapte aan arrestatie. Daarna ben ik in aanraking gekomen met mensen, die ik helemaal niet kende. Met o.a. mr. Okma uit Amsterdam en met Ed de Neve, en ik hoorde dat een studentengroep van de Vrije Universiteit ook bezig was met Vrij Nederland. Door gemeenschappelijke aktiviteiten kon het blad in juni verschijnen, zodat het zou lijken of de mensen, die gearresteerd waren, er niets mee te maken hadden. In augustus '41 was ik bij zeer betrouwbare boeren in Groningen. Via zijn meisje kwam ik daar
| |
| |
in kontakt met een verbindingsman van de studentengroep, Wim Speelman. Hij zei: ik heb een vent, die wordt later vast minister - dat was Van Randwijk -, ik zal zorgen dat je daarmee in kontakt komt. Dat gebeurde en de kennismaking lag bij ons onmiddellijk goed. Ik kende zijn boeken Burgers in nood, dat in christelijke kring was ingeslagen als een bom, en Een zoon begraaft z'n vader. Ik voelde voor zijn gedachtengang. In oktober '41 was de historische vergadering waar dr. Van der Molen, Wim Speelman, Henk Hos, Jan H. de Groot en anderen bij waren, en toen heeft Van Randwijk de konceptie gegeven van wat wij met Vrij Nederland moesten doen. De christelijke en humanistische waarden verdedigen, samen en op gelijk niveau met andersdenkenden. Daarom moeten wij, zei hij, het geen christelijk blad noemen. En hij zei ook: onze strijd tegen de Duitsers moet positief zijn, gedragen door de demokratische gedachtengang. Hij was in zijn ideeën altijd de mensen een stap vooruit, wat natuurlijk ook zijn bezwaren meebracht.
Tussen ons werd het een grote vriendschap. Ik was heel anders, een veel sekundairder natuur. Voor mij was in onze samenwerking duidelijk de tweede rol weggelegd, en die aksepteerde ik meteen. Iedereen deed dat in onze omgeving. We maakten Vrij Nederland, en we hadden relaties met de Vonk-groep en met de ‘Lunterse kring’ van o.m. teologen. De eerste brochure, die Van Randwijk samen met Buskes en mr. Okma schreef (Ons kind In gevaar). ging over de houding, die schoolbestuur en onderwijzend personeel aan moesten nemen. Hij was in '41 nog onderwijzer in de Jordaan. Zijn vrouw was van al zijn aktiviteiten op de hoogte. Maart '42 werd hij gearresteerd. Hij heeft toen zes weken gezeten, maar zich ondanks de zware verdenking er uit weten te kletsen. Hij was niet bang voor leugens, gelukkig.
Ik was het toen nog wel. Dat was nog een probleem in '41 voor de oude kalvinistische wereld: mocht je liegen als je gearresteerd werd? Als ik in '41 gepakt was, zou ik niet weten of ik dat toen al had kunnen opbrengen... liegen. Toen Van Randwijk vrij kwam had dat tot gevolg dat we ons over dat liegen hebben
| |
| |
beraden. Toen is juffrouw Kohlbrugge naar Zwitserland gegaan, ook om van Karl Barth antwoord te krijgen op de vraag of we mochten liegen. De brochure die tot doel had dit probleem van de protestantse volksgroep op te lossen, is toen door ons in tienduizend eksemplaren verspreid.’
Vertelt, steeds met iets gereserveerds in houding en stem, dat Van Randwijk, na de ervaring opgedaan met de S.D., begon met de mentale voorbereiding, training en veiligheidsmaatregelen. ‘Drie maanden later dook hij met zijn vrouw onder in Den Haag en verdikkeme, nauwelijks waren ze daar of de tweede arrestatie volgde. Dat ging zo. In die tijd schreef ik de buitenlandse overzichten in Vrij Nederland’, ik luisterde dagelijks naar de engelse zender. We waren door de engelse tweede-front-pagina nogal optimistisch. In die zomer van '42 was er een weekend-konferentie in Noordwijk, in het buitenhuis van mevrouw Van der Molen. Onderwerp: wat we met Vrij Nederland na de oorlog zouden doen...
Zondag zou ook Jan de Groot komen met Wim Speelman en Henk Hos. Maar later bleek dat er een overval in Amsterdam was geweest, en Hos en Speelman waren onvindbaar. Zaterdag zeg ik: ik ga morgen om half acht weg. Ik ga naar de kerk in Scheveningen. Terwijl ik in die kerk zit, is er een overval in het huis in Noordwijk. De Duitsers waren Jan de Groot gevolgd. Ze werden allemaal gearresteerd, maar ze waren allemaal nog zogenaamde legale burgers. Ik was de enige, die bekend was bij de S.D. en gezocht werd. Ik kom om half drie in Noordwijk terug, keurig gekleed, de Deutsche Zeitung onder de arm en ik zie Ada voor het raam. Ze plukt aan het gordijn en wrijft over haar buik. Ik denk: wat doet Ada gek. Henk stond naast haar en reageerde ook vreemd. De S.D. zat achter ze in de kamer! Ik ben gewoon doorgelopen... Ik had een gevaarlijk vodje papier in m'n zak. In miljoenen stukjes. Ik dacht wel, toen ik doorliep: als ik nou een revolver had, schoot ik de heleboel overhoop. Ja, wat denk je op zo'n moment. Ze zijn allemaal naar Arnhem gebracht. De volgende dag was Ada vrij, na drie dagen Jan de Groot en Van Randwijk. En een maand later dr. Van der Molen en dr. Nolte. De hele klub. De mannen, die
| |
| |
de Duitsers zochten, Hos, Speelman en ik hadden ze niet gevonden. Toen zijn Henk en Ada definitief ondergedoken en Gé van der Molen ook. Toen is in Amsterdam een drukker opgepakt, en er volgden nog meer arrestaties.
Dat was het krisisjaar van het verzet. Het was ook het jaar van de geestelijke krisis. De veiligheidsmaatregelen waren onvoldoende. Van Randwijk heeft toen instrukties opgesteld, die ook restrikties van het werk inhielden. Speelman en Hos wilden daar niet aan. Ze wilden naar gewapend verzet, ze droegen revolvers. Wij waren voor houden wat je hebt, konsolideren. Dat was een: duidelijk meningsverschil.’ Stilte. ‘Het tragische dieptepunt kwam toen Hos en Speelman werden opgepakt met anderen en behalve Speelman, die wist te ontsnappen, doodgeschoten. Ze zijn verraden door een man, die een belangrijke positie in de O.D. bekleedde. Ik heb, daarvan nog onwetend, een gesprek met die verrader gehaa, Padje werd hij genoemd. Het was 6 januari 1943. Hij deed een beetje gereserveerd. De volgende dag hadden we weer afgesproken, maar hij verscheen niet, daarna weer niet.
Kort daarop hoorde ik dat hij gelikwideerd was. Ik weet niet wie het gedaan heeft en wie er bij geweest is. Hij was met een joods meisje verloofd. Ze waren samen met Goedhart bij een poging om naar Engeland te gaan gepakt. De Duitsers hebben hem gechanteerd: anders schieten we je meisje dood. Ik heb in de gevangenis voor hetzelfde probleem gestaan, toen ze dreigden met mijn ouders en zieke broer. Maar ik kon er tegen, dank zij de mentale training. Dat is een van de grootste verdiensten van Van Randwijk geweest, dat hij die mentale training voorop heeft gesteld.’ Zwijgt.
‘Ik ben nu op de gebeurtenissen vooruitgelopen. Er was dus een meningsverschil bij Vrij Nederland. Wim Speelman was gearresteerd, maar in de donkere winter van 1942 op 1943 ontsnapte hij uit de gevangenis. Hij begon met Trouw. Kijk, in 1942 had. Van Randwijk in juni een gesprek met Bruins Slot gehad. Bruins Slot had bezwaren tegen Vrij Nederland, omdat het te weinig christelijk was. Er was, zei hij, behoefte aan een christelijk blad. Zo kwam Trouw in 1943.
| |
| |
Van Randwijk was een krachtige figuur, geestelijk waren maar weinig mensen tegen hem opgewassen. Zijn metode van redeneren was één zoeken naar de waarheid met het gevolg dat hij het ene ogenblik naar links, het andere naar rechts ging. Als je nou maar voldoende in de gaten had, dat het hem te doen was om de waarheid... Hij zei gisteren de dingen wel eens anders dan eergisteren, maar hij mocht het! Dat heeft natuurlijk spanningen opgeroepen in het kontakt met zijn vrienden. Dat wil niet zeggen, dat hij in praktische zaken zo deed. Daarin had hij het vermogen, vooruitte denken. Ook dat veroorzaakte wel spanning. Hij had iets diktatoriaals. Dat wil zeggen, hij kon van vrienden wel wat hebben maar als hij hun opmerkingen niet waardeerde, dan gingen ze onder de tafel. Tjonge, dan vlogen de vlammen er af. En dat betrof vooral... Zwijgt.
‘In het verzet van 1943 had Van Randwijk de “image” gekregen van: in Vrij Nederland is een vent die is kommunist. Ik kan wel begrijpen hoe dat is ontstaan; door de spanningsvelden.
Hij trad nogal fors op. Tegenwoordig zou je zeggen: als een christen-radikaal. Maar in christelijke kring kon men dat niet pruimen. Hij was twintig jaar vooruit.
Het gevolg van Trouw was, dat we een groot deel van het verspreidingsapparaat aan Trouw verloren. Dus moesten we voor aanvulling zorgen, en dat is gebeurd. Mr. J. Cramer werd onze ‘reizende ambassadeur’.
De volgende jaren zijn niet meer zo markant. Je kreeg de onderduikers, distributie-overvallen, er kwamen illegale bladen bij. Met al die groepen (vooral met Het Parool) hadden we de beste samenwerking. Van Randwijk ontwikkelde zich tot een geestelijke leidsman van het verzet met Van Heuven Goedhart en Frans Goedhart. We kregen veel steun van intellektuelen uit allerlei kringen om te schrijven; De Gaay Fortman voorzag ons ook van kopij.’
Vertelt, steeds uiterlijk zeer gesloten, dat Van Randwijk en zijn vrouw in 1943 op de Prinsengracht gingen wonen in het huis van Ds. Oorthuys. Dat Ada van Randwijk werd gearresteerd.
‘Toen heeft Henk het zwaar gehad. Hij wist dat Ada werd
| |
| |
vastgehouden om hem. De Duitsers gingen via Ada zoete broodjes bakken. De leiding moest beloven de krant stop te zetten. Wij stelden als tegeneis dat alle gevangenen, ook uit Duitsland, zouden worden vrijgelaten; dat aksepteerden ze niet. Toch is Ada ten slotte vrij gekomen. Ze speelde het fantastisch, ze heeft de hersens goed bij elkaar gehouden. 't Was wel een heel mooie tijd, je leerde elkaar op leven en dood kennen. De laatste twee jaar hebben we het hardst gewerkt. De oprichting van de Stichting '40-'45 speelde een rol, en het dagelijks bulletin na Dolle Dinsdag. Van Randwijk was een veeleisend man, ook voor zichzelf.’
Vertelt, nadat ik hierop aangedrongen heb, van zijn eigen arrestatie... ‘Twaalf januari 1945... We hadden vergadering van de (toen) Stichting '40-'44. Toen zijn we verraden. We vluchtten de tuin in, lieten onze tassen op tafel liggen. Zes tassen, de mijne lag bovenop en er zaten tien nummers van Vrij Nederland in, die ik had willen uitdelen. Ik werd gekoppeld aan Smallenbroek. Bij mijn eerste verhoor hield een kommandant van het doodskoppenregiment uit Italië de loop van een tommiegun op me gericht, en vroeg welke tas van mij was. Ik zei: ‘Die is er niet bij’. Dat was de training. Het was het begin van het spel dat ik gelukkig heb kunnen volhouden in de gevangenis. Ik heb alles ontkend. Een keer werd ik gehaald. Ze drukten me tegen de deur van een cel, zodat ik door het ‘oog’ naar binnen kon kijken. Ze zeiden: ‘Wie is dat?’ Ik zei: ‘Ik ken hem niet’. Het was Wim Speelman. Hij lag de bijbel te lezen. Ik ben misschien wel de laatste geweest die hem gezien heeft. Diezelfde avond is hij gefusilleerd. Ik was natuurlijk bang. Goeie morgen, elke dag was het: vanavond om half zes is het Jouw beurt, maar als je bekent... De laatste tijd was het: we hebben je moeder en je zieke broer gevangen. Ik kon er goddank tegen. Alweer die training! In die tijd heeft Van Randwijk het heel moeilijk gehad. Ik was zijn naaste medewerker. Niettemin heeft hij toen prachtige artikelen geschreven. Ik ben in Amsterdam blijven zitten, want Van Randwijk had kans gezien met Lages te spreken. Ik zou uitgewisseld worden tegen een door de B.S. gevangen genomen
| |
| |
N.S.B.-burgemeester. Toen zijn Ada en Henk daar naar toe gegaan, maar die burgemeester was al dood...
Ik zat in de afdeling ter dood gedoemden, de hemelbestormers noemde men ze daar, en ik ben daar blijven zitten tot het eind van de oorlog. Aan een ‘proces’ deed men toen niet meer. Zes mei, tien uur 's avonds, ben ik vrij gelaten. Ik was de persoonlijke gijzelaar van Lages. Lages heeft dat in zijn proces ontkend, maar ik weet het zeker. Van Randwijk heeft hem opgebeld en gezegd: ‘Als Van Namen om 10 uur niet vrij gelaten is, schieten we je op de Apollolaan overhoop’. Van Randwijk had de macht. Hij had toen met Overhoff eigenlijk de leiding van het verzet in Amsterdam. En om 10 uur werd ik uit mijn cel gehaald. ‘Gratuliere, Sie sind frei’.
De volgende dag ben ik in de auto van Bert Bakker, met de vlag voorop, naar de Watergraafsmeer gereden. Ik was de eerste van de oude in 1941 gevangen genomen groep uit Watergraafsmeer die terug was. En dinsdag 8 mei gingen we aan het werk. Van Randwijk had een prachtig pand op de Keizersgracht laten bezetten, en daar zijn we op 17 mei met ons weekblad uitgekomen. Toen hebben we samen ontzaggelijk hard gewerkt, dag en nacht. Er zijn ook harde woorden gevallen, want het waren voor ons heel andere ervaringen met veel problemen. Aan het eind van 1946 ben ik weer advokaat geworden. Het abonnementen-aantal was bijna honderdduizend. Toen zijn Elsevier en De Groene teruggekomen, en toen kwam in 1947 de grote klap: de politiele akties. Van Randwijk schreef zulke duidelijke artikelen tegen het beleid van de regering, we verloren duizend abonnees per dag.
Hij was mijlenver vooruit, ook met de bijbelbenadering. Geloven, zei hij, is hopen. Hij kon niet met mensen praten die van alles zo zeker waren. Hij verafschuwde de Colijn-rechtlijnigheid en waardeerde een man als Buskes, wiens harnas van ander staal was, en mensen die blijk gaven van twijfel in het geloof aan de vroegere zekerheden. Hij durfde het woord geloven niet tegen een ander uit te spreken, omdat hij het niet wilde identificeren met ‘zeker weten’. Hij is met Geelkerken meegegaan. Mijn vader
| |
| |
liep toen de kerk van Geelkerken uit onder het bidden.. Ik was 13 jaar. Vader zei tegen zijn jonge zoon: ‘Ga mee de kerk uit’. Toen ik student was, zei ik: ‘Ik ga naar de bioskoop’. Vader zei, en hij meende het oprecht: ‘Kan je daar sterven, jongen?’ Kijk, daar heeft Van Randwijk tegen gevochten.
Hij wou geen minister worden. Hij vond dat hij vrij moest zijn. Hij zei: ‘Ik wil morgen tegenspreken, wat ik vandaag gezegd heb’. Niet iedereen zou dat kunnen zeggen. Stel je voor, dat ik het zei. Ik ben na de oorlog sekretaris van het hoofdbestuur van de Stichting '40-'45 geworden, die ook de zorg had voor de erebegraafplaats.
Vijftien jaar geleden besloten we tot het oprichten van een monument op de erebegraafplaats met tekst. Ik heb Henk gevraagd die te schrijven. Het was de tijd van de oorlog in Algerije, men sprak over franse mishandelingen, en hij zat toen al in over de spanningen in Afrika. Hij zei: ‘Ik denk er niet aan’. Een jaar later vroeg ik het nog steeds. Weer niet. Toen zei ik: ‘Henk, we nemen een ander’. Diezelfde avond ging hij ervoor zitten en kwam het er ineens uit.
Kommunisten en antirevolutionairen waardeerde hij het meest. De P.v.d.A. vond hij een kompromis. Zijn uitgeverij Djambatan heeft geleefd bij de gratie van Van Randwijk. Hij wás Djambatan. Hij leidde alles. Het leek wel een beetje overheerserig soms... maar men aksepteerde het graag, omdat hij het niet voor zichzelf deed. De laatste tijd was hij minder... was hij bedachtzamer. Z'n energie was toen al een beetje aan het opbranden. Hij is verbrand door verterend vuur, en dat is in de oorlog aangestoken. Hij is zeker door miljoenen mensen gelezen en heeft een groot stuk geestelijke verantwoordelijkheid gedragen. Daar heb ik altijd diep respekt voor gehad. De gesprekken met b.v. Van Heuven Goedhart waren op hoog niveau. Dat was nationale politiek van belang in de huiskamer. En dat manifest van Het Parool en Vrij Nederland, het politieke manifest over de problematiek van de ontwikkeling na de oorlog...
Zijn sociaal-politieke konceptie getuigde van vaart en visie. En twee jaar daarvoor stond hij als onderwijzer voor de klas!
| |
| |
Dat is geen verdienste, maar genade. Het is een calvinistische uitspraak, die ook voor Van Randwijk een diepe waarheid had. Geen enkele daad die je doet, is verdienste. Daarom, Van Randwijk was zeer begenadigd.
Ik heb van de oorlog gelukkig niets overgehouden. Soms moet ik wel es denken aan - ach, laat ik maar geen namen noemen, ze zijn allemaal dood - van wie ik de laatste woorden heb opgevangen. Ik bemoei me niet met politieke zaken. Ik ben rechter, ik zie, luister en denk. Politiek interesseerde me, maar praktisch deed ik er weinig aan. Dat is misschien één van de redenen, dat ik zo goed met Van Randwijk kon opschieten. Tussen ons was achting, waardering, echte vriendschap, ook al zagen we elkaar de laatste jaren minder.
| |
| |
dr. j.a.h.j.s. bruins slot
| |
| |
| |
dr. j.a.h.j.s. bruins slot
geboren 8 januari 1906 te Drachten, studeerde rechten aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, redakteur en medeoprichter van Trouw tijdens de oorlog, lid van de Contact Commissie der G.A.C., na de oorlog hoofdredakteur van Trouw en tot 1963 lid van de Tweede Kamer.
|
Dr. J.A.H.J.S. Bruins Slot in zijn kamer, in het gebouw van Trouw. |
Ik: |
‘Er is me gevraagd figuren uit het verzet te laten
vertellen over Henk van Randwijk. Maar zo, dat hij zo
reëel mogelijk uit de verf komt. Niet als een heilige’. |
B.S.: |
(glimlachend): ‘Een heilige was ie zeker niet’. |
Ik: |
‘U hebt hem niet lang voor zijn dood gevraagd om in
Trouw te schrijven’. |
B.S.: |
‘Op de laatste bijeenkomst van de Stichting 40-45,
Smallenbroek was toen nog voorzitter. Hij zei: ‘Graag’.
Dat vond ik leuk. Ik zou dat namelijk een aardige
syntese hebben gevonden’. |
Ik: |
‘Hij voelde het meest voor de A.R., zei de heer
Smallenbroek tegen mij’. |
B.S.: |
(glimlacht): ‘A.R. voor een bepaald soort A.R.’. |
Ik: |
‘Wanneer sprak U hem voor het eerst?’ |
B.S.: |
‘Tijdens de oorlog, toen was Trouw nog niet gesticht, heb
ik een gesprek met hem gehad. Dat liep op niks uit.
Ik begrijp achteraf best, dat het op niets uit moest lopen.
Zijn vroegere loopbaan lag ver van de mijne, hij was
hoofd van een school in de Jordaan, ik burgemeester.
Ik zat helemaal aan de kant van de establishment en dat
klopte niet helemaal. Hoezeer we ook over de Duitsers |
| |
| |
|
gelijk dachten, we waren mensen uit twee verschillende
richtingen. Nee, we waren niet boos op elkaar. In de
radikaliteit van het verzet waren we het goed eens’. |
Ik: |
‘U vond Vrij Nederland niet christelijk genoeg’. |
B.S.: |
‘Niet christelijk genoeg? Nee... Ten aanzien van de
waarden van het verleden was Van Randwijk veel
radikaler dan ik. Ik was het politiek niet eens met
Vrij Nederland. Ik vond dat ze te veel in
doorbraak richting dachten. En dát meningsverschil is
altijd gebleven’. (Zegt dit laatste zacht). ‘Ik geloof dat
het goed was, dat wij een eigen krant maakten. Het was
een krant die een grote groep aansprak, dat is wel
gebleken uit de oplage’. |
Ik: |
‘Er was een konflikt bij Vrij Nederland. Een belangrijk
deel van de verspreiders ging met Wim Speelman
naar Trouw’. |
B.S.: |
‘Jan Schouten, mevrouw Van der Molen en ik vonden dat
we een eigen krant moesten hebben. Toen was er in
Vrij Nederland een breuk ontstaan en heeft
mevrouw Van der Molen het kontakt gelegd. Dat was
met Wim Speelman, daar heb ik mee gepraat’. |
Ik: |
‘Wim Speelman en zijn vrienden wilden gewapend verzet.
Ze droegen revolvers. Van Randwijk was daar op tegen’. |
B.S.: |
‘Ik denk dat Van Randwijk vond dat ze wat te wild
waren’. |
Ik: |
‘Was dat ook uw ervaring?’ |
B.S.: |
‘Nee, in tegendeel maar ik heb Wim Speelman
meegemaakt nadat hij uit de gevangenis was ontvlucht.
Toen zijn we met mekaar met Trouw begonnen. En toen
hij later gepakt werd, was dat in de drukkerij van
Paul Bakker. Dat had de mensen van Vrij Nederland ook
kunnen overkomen’.
Stilte. ‘Ik heb met Van Randwijk in de oorlog praktisch
nooit kontakt gehad, maar hij heeft een hele massa
mensen zeer geïmponeerd. Een man als Van Namen,
die uit mijn geestelijk milieu komt bij voorbeeld. Dat kan
ik me voorstellen. Hij was wel een bijzondere man. |
| |
| |
|
Toen ik die inleiding moest maken voor zijn boek
In de schaduw van gisteren, toen ik die verhalen las,
hoe hij de bezetting onderging. Hij heeft het goed gezien.
Ik vond het erg leuk als hoofdredakteur van Trouw die
inleiding te kunnen schrijven. Ik heb er wel een
kritische noot in laten horen. Ik vind, dat hij over Colijn
te hard geoordeeld heeft. Je kan wel kritiek hebben,
maar je moet de man als kind van zijn tijd zien.
Ik begrijp het wel... Van Randwijk zag de ellende waar
ze toen niet genoeg aan deden. Dat hebben ze ook niet
goed gezien’. |
Ik: |
‘Er is naar Van Randwijk ook niet best geluisterd’. |
B.S.: |
‘Ach, het heeft toch wel gefunktioneerd hoor, wat hij
gedaan heeft. Ik behoor niet tot de mensen, die zeggen:
ze luisterden niet. In die periode waar in we toen leefden,
was het van belang dat er mensen waren, die reageerden
zoals hij. Ik ben niet geneigd het zo tragisch te zien.
Een profeet is geen parlementariër. Hij was geen man
voor een rustig leven. Dat lag hem niet. Hij was tegen
de draad, dat was zijn manier van bestaan. Gelukkig was
er een aantal dingen waarbij het goed was, dat hij
dwars was’. |
Ik: |
‘Wat Indonesi e betreft was U zijn felste kritikus’. |
B.S.: |
‘We dachten toen helemaal anders. Hij kon het met z'n
eigen partij ook niet vinden’. Zwijgt. Lippen in
tegenstelling tot daarvoor krimpend en tegen elkaar,
gedurende enkele sekonden. |
Ik: |
‘U bent erg veranderd. Heeft Van Randwijk daar ook
invloed op gehad?’ |
B.S.: |
‘Ik ben natuurlijk zeer sterk beïnvloed door de historie
van de laatste twintig jaar, meer dan door bepaalde
figuren. Maar (aarzelt) professor Rutgers heeft mij
sterk beïnvloed. Van Randwijk niet. Nee, ik kan niet
zeggen dat hij mij speciaal beïnvloed heeft’. |
Ik: |
‘Wat vond U zijn belangrijkste eigenschappen?’ |
B.S.: |
(zwijgt, lippen opeen, samentrekkend): ‘Zijn sterk gevoel
voor recht en zijn in wezen grote barmhartigheid. Hij heeft |
| |
| |
|
es geschreven: ‘Het fijnste van de bevrijding vind ik, dat
joodse kinderen weer op straat kunnen speien’. Dat...
ja...’ |
Ik: |
‘Geloofde hij in God?’ |
B.S.: |
‘Ik dacht van wel, ja, maar niet helemaal volgens
bepaalde sjablones’. |
Ik: |
‘U was op hem gesteld?’ |
B.S.: |
‘Zoals ik U zei, ik ontmoette hem op de bijeenkomsten
van de Stichting 40-45. Ik vond hem een aardige kerel
om mee te praten’. |
Ik: |
‘En een borrel mee te drinken?’ |
B.S.: |
(lacht): ‘Dat bedoelde ik’. |
Ik: |
‘Hij was geen fatsoenrakker’. |
B.S.: |
‘Maar hij hield helemaal niet van die overdreven
seksverhalen. Ze doen net of ze nu pas ontdekt hebben
dat ze beneden de navel wat hebben, heeft hij es
geschreven. Dat irriteert mij ook wel, dat overdreven
seks-gedoe. Ze doen alsof ze er van Adam af nooit wat
van geweten hebben’. |
Ik: |
‘Vond U hem ijdel?’ |
B.S.: |
‘Wie is dat niet? Ik kom uit Friesland. Voor Friezen is
ijdelheid wel, eigenlijk wel een beetje een deugd.
Als je schrijft, bedoel je toch dat je ook gelezen wilt
worden, je wilt geappreciëerd worden. Te zeggen dat
Van Randwijk niet ijdel was, hoort bij de heiligverklaring’. |
Ik: |
‘Vond U hem triest?’ |
B.S.: |
‘Nee, ik dacht hat hij zeer genoten heeft van het leven.
Men moet hem niet als een soort martelaar voorstellen.
Hij is wel miskend, maar daarom nog geen martelaar.
Hij groeide er in, denk ik’. |
Ik: |
‘Vond U het moeilijk om te liegen in de bezetting?’ |
B.S.: |
‘Nee, ik vond het een plicht. Daar heb ik Karl Barth niet
voor nodig gehad. Ik vond het een veel erger zonde als
je de waarheid zei. Schouten loog niet, maar hij zei
ook niets’. |
Ik: |
‘U hebt zich net als Van Randwijk tegen de
Vertrouwensmannen verzet, U was tegen het |
| |
| |
|
onderhandelen met de Duitsers over de voedselpakketten,
die door de geallieerden gedropt werden aan het eind
van de oorlog. De Duitsers hadden gedreigd dat ze, als er
niet overlegd werd, zouden schieten op degenen die ze
opraapten. Bert Bakker zei, dat hij, nu hij het achteraf
bekijkt, het standpunt van de Vertrouwensmannen beter
kan aanvoelen. Wij hadden te eten, zei hij, maar de massa
krepeerde van de honger’. |
B.S.: |
‘Je hebt zo weinig aan een oordeel achteraf’. Stilte.
‘Neemt U als voorbeeld het ultimatum van de Duitsers
over het stopzetten van Trouw. Ze zouden een groep
van veertig mensen, onder wie Speelman, niet
neerschieten als we daarop ingingen. Er is een beraad
geweest, en toen heb ik een stuk geschreven voor Trouw
om de mensen onze beslissing, het afwijzen van het
ultimatum, uit te leggen. Als ik dat nu lees, denk ik:
heb ik dat kunnen schrijven? Maar ik zeg toch, het was
goed. Toen had je eelt op je ziel, dat had je nodig.
Het was een levenskwestie, dat eelt op je ziel. Het was
in '44’. Stilte. ‘Ze hadden een verklaring geëist,
de Duitsers, van Speelman, het hoofd van de
verspreidersgroep van “Trouw”, dat het blad niet meer zou
verschijnen. Speelman heeft geweigerd’. Stilte. |
Ik: |
‘U hebt als burgemeester van Adorp direkt ontslag
genomen. Burgemeester Boot zei me, dat hij aanbleef,
omdat hij dan meer kon doen. Van de februari-staking
zei hij: ‘Wat schoot je er mee op?’ |
B.S.: |
‘Dat zeggen ze altijd. Wat schiet je er mee op? Je moet
je geest overeind houden. Het punt was: als de
bevrijders komen, ontmoeten ze dan een verknoeid volk
van knoeiers of wat anders? Dàt is het punt. Dàt is het
punt. De zin van illegale krantjes was, de mensen naar
het geestelijk front te drijven. Dáár ging het om.
De moffen waren er op uit ons murw te maken, daarom
kon je er niet mee ophouden. Ook niet als er
veertig mensen moeten worden neergeschoten. Maar
daarom was het wel moeilijk’. |
| |
| |
Ik: |
‘Door wie bent U tot het inzicht gekomen dat de hele
aanpak in Indonesië funest was?’ |
B.S.: |
‘Dat is geleidelijk gegaan. Ik zag in, dat de zaak niet
haalbaar was. In de Nieuw-Guineakwestie heb ik gezegd:
‘Daar doe ik niet aan mee. Ik wil geen herhaling’. |
Ik: |
‘Had U veel illusies voor na de bevrijding?’ |
B.S.: |
‘Nee. Ik heb me altijd heel goed gerealiseerd hoe de
meerderheid van het nederlandse volk was. Je had als
kleine groep verwachtingen, maar je wist: de anderen,
die zich gedekt gehouden hadden, komen als duvels uit
het doosje te voorschijn, na de oorlog. Daar moet je
nuchter in wezen. Je kan niet verwachten dat een
heel volk zich zal gedragen zoals tien percent. Maar dat
betekent niet dat je niet je best moet doen zoveel mogelijk
de goede richting aan te wijzen. De toestand is nu snel
aan het verslechteren door het sterke aangroeien van
fascistische elementen. Ik zie het herleven in
W. Duitsland, in de politiek van De Gaulle, in Z. Afrika.
En het is toch maar een rare zaak dat alle
westerse volken slikken wat er in Griekenland
gebeurd is. Verder, dat we de aansluiting met de
onderontwikkelde landen missen, dat is een droevige zaak.
Daarom ben ik niet gedesillusioneerd. Je kon verwachten
dat de massa zich zelf niet gaat verloochenen. Maar je
moet ze wel vertellen dat ze het zouden moeten.
En je moet het onrecht en de ellende die er gebeuren
in de wereld vertellen... Het ging in de oorlog er om,
dat je je ruggegraat niet moest laten breken.
Daar gaat het om. Als Boot zegt: wat had het voor zin,
dat verzet, dan snapt hij niets van het verzet’. |
Ik: |
‘U zei: Van Randwijk is in het verzet gebleven na de
bevrijding, U bent het sinds Nieuw-Guinea ook. Als men
uw houding ten opzichte van Vietnam bij voorbeeld
vergelijkt met wat je leest in andere kranten...’ |
B.S.: |
‘Dat zijn kranten die niet zo open zijn. Ik druk me
voorzichtig uit’. |
Ik: |
‘En als je de hoofdartikelen leest in Het Parool...’. |
| |
| |
B.S.: |
‘Het Parool is behept met het anti-kommunisme van
De Kadt en Frans Goedhart. Ik ben ook anti het
kommunisme, maar ik vind dat je wel eerlijk moet
vertellen wat er te zien is. Je zult er toch van uit moeten
gaan, dat je samen moet leven. Dat brengt het
christelijk geloof met zich mee. Ik vind het een
krankzinnige zaak dat je een stel stakkerds, die er niets
mee te maken hebben, met napalm, kunt doodgooien;
dat moet je kunnen vertellen.’ |
Ik: |
‘Wat vindt U van minister Luns?’ |
B.S.: |
‘Die moet zo gauw mogelijk weg’. Stilte. ‘Hij (glimlacht)
denkt niet aardig over mij. Ik heb es gezegd: Er zijn
voor sommige protestanten twee heiligen, St. Nicolaas en
St. Luns. Weet U, in de parijse trein herkent hij de
kondukteurs. Hij kent hen bij naam. Die mensen zijn
het slachtoffer van hun uniform, maar Luns herkent ze.
Begrijpelijk dat ze met hem weglopen. Het is ook aardig
als je je medemens opmerkt’. |
| |
| |
mr. j. cramer
| |
| |
| |
mr. j. cramer
Mr. J. Cramer, geboren 25 februari 1899 te Heukelum, studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, was direkteur van de Stichting Opbouw Drenthe, van 1946-1964 curator van de Rijksuniversiteit te Groningen, van 1951-1964 commissaris der Koningin van de provincie Drente, gedurende de bezetting van 1942-1945 lid van de C(entrale) L(eiding) van Vrij Nederland, hield zich bezig met de zogenaamde Zwitserse weg, was aan het eind van de bezetting tot kort na de bevrijding lid van het College van Vertrouwensmannen, is thans voorzitter van de Stichting Nederlands Asthma Fonds, voorzitter van het C(entraal) O(verlegorgaan) in zake Z(wakzinnigenzorg), voorzitter van de Raad voor de Kinderbescherming.
|
Mr. J. Cramer (oud-kommissaris van de Koningin in Drente,
tijdens de bezetting bij de buitendienst van het illegale
Vrij Nederland) memoreert, dat hij in de winter van
1944-1945 tegen professor Pompe, die een grote eerbied
voor Van Randwijk had, zei: hij kan ieder departement
aan. Na de oorlog vroeg mijn vriend Pompe mij:
denk je er nog zo over? Ik antwoordde: het was
honderd percent juist en honderd percent onjuist.
Kijk, Henk was uitzonderlijk begaafd. De kernvraag is:
had de samenleving niet meer van hem kunnen profiteren?
Dan zeg ik, en dat is een stuk tragiek, dat had wel gekund.
Als kamerlid was hij er bij doodgegaan, en als
partijbestuurder niet tot zijn recht gekomen. Ik neem het
de P.v.d.A. niet kwalijk, dat hij geen kamerlid werd,
maar ze hadden z'n speciale begaafdheid kunnen benutten |
| |
| |
|
in de kulturele, planologische en sociale sektor, bij de
Wiarda-Beckmanstichting. Dat ze dat niet gedaan hebben,
vind ik een fout; dat neem ik de P.v.d.A. wèl kwalijk.
Ik heb er met Tans over gesproken, ongeveer een half jaar
voor Henk's dood. Tans begreep volkomen wat ik
voorstelde en wou het ook wel. Ik ben er van overtuigd,
dat het in orde was gekomen, gezien de figuur van
Tans...’ |
Ik: |
‘Waarom ging het dan niet door?’ |
J.C.: |
‘Tans had het in die tijd te druk’. |
Ik: |
‘Wat vindt U van deze opmerking, die ik in Den Haag
hoorde: Van Randwijk heeft als politiek journalist niet
waar gemaakt wat er na de oorlog van hem, verwacht
werd?’ |
J.C.: |
‘Hij is nooit een politiek Journalist in de enge zin van
het woord geweest. Z'n artikelen waren visionair.
Hij was bovenal profetisch visionair. Dat wordt bewezen
door z'n leven vóór, in en na de oorlog. Voor de oorlog
heeft hij als jonge man - onderwijzer in Werkendam en bij
‘Heil des volks’ in Amsterdam - door zijn romans en
gedichten èn door zijn sociale aktiviteiten een
belangrijke rol in de protestants-christelijke kring
gespeeld. Zijn boeken hadden meer Anklang dan hij
eigenlijk dacht. Ook in de vooroorlogse periode was
Henk de non-konformistische socialist, die de
maatschappelijke en politieke patronen van de
‘Mannenbroeders’ doorbrak. In de bezettingsjaren groeide
hij uit tot een figuur van nationaal formaat. Hij kon zich
toen voluit met het beste deel van ons volk identificeren.
In die tijd was hij, nu citeer ik Churchills ‘they (het engelse
volk) are the lions I am the roar’, was hij de trompet.
Naar mijn idee meer dan de anderen, omdat ik hem
geestelijk de interessantste en belangrijkste figuur van
het verzet vind. Dat was voor hem een heel gelukkige
periode. Toen kwam de derde periode, daarin is hij ook
zichzelf gebleven, maar toen kreeg je de vereenzaming,
omdat naar Henk's eigen woorden ‘soldaten marcheren, |
| |
| |
|
maar de mensheid strompelt’. Maar altijd was hij de
begaafde, de ziener... Of, zoals hij het zelf zei:
dwazen hebben visioenen. In z'n huis in Ilpendam hangt
dat schilderij van die verdwaasde jongen(zonnepitten
in de hand, bloemen en blauwe lucht op de achtergrond).
Hij had het visionaire van de dwaas in dostojevskiaanse
zin. En primair was zijn evangelische barmhartigheid.’ |
Ik: |
‘Geen heilige van hem maken. Ada moet daar ook niets
van hebben’. |
J.C.: |
(lachend): Ada zei laatst: ik word misselijk van die love-in.
Natuurlijk doe je Henk onrecht als je een heilige van
hem maakt. Hij had als iedereen z'n limitations’. |
Ik: |
‘Welke?’ |
J.C.: |
(na vrij lange stilte): ‘Hij had misschien te weinig begrip
voor de mensen, die werken in het stof van alle dag.
En hij verwachtte te véél, gezien de weerbarstige, harde,
slechte werkelijkheid. Maar daar zitten tegelijkertijd
ingeweven z'n grote kwaliteiten. Na de oorlog was
z'n grote angst voor wat je met Rathenau zou kunnen
omschreven het Paradies der Seelenlosen. Hij heeft
tijdens en vooral na de oorlog ingezien, dat in onze
verhouding tot de volken van Afrika, Azië en Zuid-Amerika
de sociaal-ekonomische struktuur moet veranderen
ten nadele van de haves. Ook op dit gebied was hij de
trompet, die niet alleen profetisch, maar óók terzake
kundig ons volk de spiegel voorhield’. |
Ik: |
‘Mijn zegsman had het over Van Randwijk's vlucht
in Djambatan’. |
J.C.: |
‘Vlucht?’ (wordt kwaad) ‘Wat bedoelt men daarmee?
Hij moest iets doen na Vrij Nederland... als ze dat
een vlucht willen noemen. Je kan zeggen, het was beter
geweest als hij journalist en letterkundige sec was
gebleven, maar zijn werk voor Djambatan was gewoon
het doortrekken van de lijn van vóór de oorlog. Je kunt
er over strijden, of hij dat had moeten doen, maar het was
zijn visie, het was ten bate van de afrikaanse en
aziatische volken. Sociale bewogenheid was kenmerkend |
| |
| |
|
voor hem, aan al z'n artikelen, verzen, boeken ligt een
zich innerlijk betrokken weten met de mens, zoals hij
reilt en zeilt, ten grondslag’. |
Ik: |
‘Hij was tijdens de bezetting cfe onbetwiste leider. Had U
er moeite mee, dat hij, zoals de heer Wellensiek het zei,
altijd de eerste viool speelde?’ |
J.C.: |
‘Nee, hij was onze generalissimus, ik vond dat heel
makkelijk te aksepteren. Hij was een uiterst begaafd mens
net als m'n grote vriend Nico Stufkens, als Henk
afkomstig uit Gorkum. Ja, men zou kunnen stellen, dat
Henk op zijn wijze de voetsporen van Stufkens, die het
geestelijke leven tussen de beide wereldoorlogen zo sterk
heeft beïnvloed, heeft gevolgd. Ik heb Henk in 1941
bij Stufkens voor het eerst ontmoet, we zijn altijd vrienden
gebleven. Dat wil niet zeggen, dat we nooit van mening
verschilden... Nou (lacht) bij hem tuis met Buskes, dat
was vuurwerk, hoor. Dan zei hij: jij ouwe regent,
jij weet er geen bliksem van. Ja, onder een borrel, maar
allemaal met plezier.
In de kwestie Indonesië... Dat wil ik eerlijk erkennen...
De P.v.d.A. was de partij, die hierin het verst ging,
maar ik zeg achteraf tóch niet ver genoeg. Daar had
Van Randwijk gelijk in. De P.v.d.A. heeft toen bij de
verkiezingen wegens zijn houding in de indonesische
kwestie twee zetels verloren, en nu staan alle werkgevers
op recepties van de indonesische ambassade vooraan’. |
Ik: |
‘Diezelfde zegsman beweerde, dat Van Randwijk het
met Vrij Nederland toch niet gehaald had’, dus dat het
échec niet alleen aan z'n woede over de politiële akties
te wijten was’. |
J.C.: |
‘Dat kan best waar zijn, degeen die na hem kwam, kon
het ook niet runnen. Maar het is wel zo, dat wie dacht en
schreef als hij over Indonesië, die werd eenvoudig
verpulverd. Hij heeft het toen juist gezien. Hij had iets
profetisch, maar het is zeker niet zo, dat hij alleen profeet
was. Hij kon ook verantwoordelijkheid dragen. Dat heeft
hij in de oorlog bewezen, ook in zakelijke zin’. Stilte. |
| |
| |
|
‘In de trein naar Den Haag bedacht ik, dat hij gezegd
heeft: de dwazen alleen hebben visioenen. Als de
kleine burgerman dat hoort, dan zegt die: oh, dus 't was
eigenlijk een dwaas... Maar dat was hij niet, althans niet
in die zin. Wel in de betekenis van visionair, met een
sterke betrokkenheid op de wereld van nu en straks.
En hij heeft daarnaar geleefd, daarom zie ik z'n leven
niet als tragisch. En door z'n mildheid ook voor de mensjes
die strompelen, was hij geen verbitterd man’. |
Ik: |
Vond U hem de laatste jaren veranderd?
Hetty van Klaveren had het over menerig worden... |
J.C.: |
(glimlachend): ‘Hij had iets van de grand seigneur.
Ten slotte stonden alle deuren voor hem open. Ja, als je
z'n leven vergelijkt met dat van voor de oorlog...
Als ik foto's zie uit die tijd, de jonge man zonder
rimpels... uit eenvoudig milieu, de onderwijzer die van
een klein maandsalaris moest leven... Stilte. ‘Ik geloof,
dat hij z'n originaliteit had van z'n vader. Ik heb hem
nooit gekend, maar dat was ook 'n dromer. Als je Henk
over hem hoorde vertellen, en de manier waarop hij,
zittend op een boomstronk, kon filosoferen...
Op dat punt was hij geen humanist. Nee, hij was geen
Baron von Münchhausen, die zich aan z'n eigen haren
uit het moeras trok. Dat kon hij niet. Hij wist, dat de mens
dat niet kon. Ja, ik geloof dat zijn vader bepaalde
kwaliteiten, eigenschappen had, die bij Henk heel andere
proporties kregen’. |
Ik: |
‘Vond U niet, zoals de heer Le Poole, dat hij door toe
te geven aan z'n demagogisch talent kon verschralen?’ |
J.C.: |
(met opwinding): ‘Ik heb z'n rede gehoord, die hij
gehouden heeft voor Politeia, ik vond het eenzijdig,
maar de studenten waren laaiend entousiast. Van hem
kon je zeggen, dat hij inderdaad bij machte was de
volksconsciëntie te bespelen, maar ik heb nooit
meegemaakt, dat hij hierdoor verschraalde, wel kon hij
soms in zijn vervoering los van de werkelijkheid komen
te staan’. |
| |
| |
Ik: |
‘Toch verschilde U wel van mening’. |
J.C.: |
‘Natuurlijk. (lachend) Ik heb gelukkig veel met hem mogen
botsen’. |
Ik: |
‘Waarover bij voorbeeld?’ |
J.C.: |
‘Dat kan ik zo niet opnoemen. In onze gesprekken -
hoe talrijk zijn zij geweest! - spatten dikwijls de vonken
er af. Maar het was gewoon de vriendschap, het aan elkaar
verpulveren. Het is altijd studentikoos geweest’.
‘Nee (op mijn aandringen), nee ik durf niette zeggen
of dat zijn mening was, het ging tegen mij.
Als je vrienden bent, kun je niet meer precies weten
of dat zijn standpunt was... omdat dat verpulveren aan
elkaar erin zit... Hij was (emotie) een gevoelsmens,
een dichter. Hij kon het voor ons verwoorden.
Die spreuk van Roland Holst op het monument op de Dam,
al lees je die honderd keer dan snap je het nog niet,
maar als ik denk wat Henk geschreven heeft voor het
gedenkteken in de duinen, dat is eenvoudig, ècht. Dat is
een van de tragische dingen (emotie), ik heb erg
gestreden voor een joods monument in Westerbork.
Het is niet doorgegaan. Nu komt er een stootblok,
alleen een stootblok. Ik had gewild, dat Henk daar een
regel voor zou maken...
Ik heb, als ik spreek aan een graf, als ik mensen herdenk,
altijd het gevoel, dat je voor een mysterie blijft staan.
Als Henk mij hoorde, zou die...
Ik kan niet veel meer zeggen, een persoonlijkheid is een
mysterie, dat heb je te handhaven’. |
| |
| |
| |
hetty van klaveren
Hetty van Klaveren, geboren 1916 te Utrecht, gymnasium, frans M.O.-A, leidster Coördinatie-centrum studielektuur voor blinden.
Hetty van Klaveren in haar kamer, in het huis waar Vrij Nederland in de bezetting vergaderde en werkte. Uit haar kamer kijkt ze uit op de bomen in de grote tuin, en de duiventil buiten aan het raam. Ze is spontaan hartelijk, vertelt met vaak hevige emotie.
‘Ik werkte bij het Cement Kartel. Arie van Namen kwam daar bij m'n baas, Arie was vol van Vrij Nederland; dat werd bij ons gestencild. Ik heb toen gezegd dat ik wel mee zou willen doen en toen Chrisje Kohlbrugge naar Zwitserland was, ben ik koerierster geworden. Eerst kreeg ik kleinwerk, maar toen de geallieerden in Italië waren geland, wilden ze een ekstra Vrij Nederland uitgeven. Ik heb toen, op één dag, een donderdag was het, het zetten en drukken verzorgd; 's avonds kwam ik met al die pakken op de fiets in het donker naar de Reguliersgracht. Na die avond hebben ze mij geaksepteerd. Ik hoorde meteen tot de kerngroep. Dat was (lacht) mijn meesterstuk, zie je. In die tijd heb ik Henk voor het eerst gezien. Hij deed me niks. Ik vond dat hij geen aardige ogen had, hij loenste. Nee, ik vond hem gewoon niet aardig kijken. Maar hij was zo overrompelend wat zijn persoonlijkheid betrof, dat je dat na een paar dagen vergat. Dat is eigenlijk het enige wat ik me herinner. Dat hij in de voorkamer zat en dat kijken. Ja, ik hoorde bij de kerngroep van toen af. Ik wist alle adressen. Zelfs die Arie van Henk en die Henk van Arie niet wist. Ik was typisch wat nu een
| |
| |
direktie-sekretaresse is. Dat gaan naar de drukkerij om de spullen te laten zetten en ook het korrigeren heeft maar een half jaar geduurd. Het was geen vrouwenwerk en hondsgevaarlijk. In zo'n zetterij kon je niet weg.
Nou ja, op Henk werd je natuurlijk verliefd. Hij charmeerde, was zeker van zichzelf, was een veroveraar. Misschien meer van menselijke gevoelens dan van iets anders.’ Stilte.
‘Hij kon over alles praten en z'n kennis etaleren met hele grote zekerheid. Ik geloof wel dat hij clairvoyant was in bepaalde dingen. Hij kon gauw een definitie geven van iemand. Ik had in de oorlog de mentaliteit van iemand van zestien. Ik was al 25. Ik kon niet meedoen aan het sociale kontakt. Ik bedoel, die V.N.-groep was een vriendenklub. Ze waren erg op elkaar gesteld. Langzamerhand ben ik er wel wat meer bij gaan horen. 't Is wel zo... we hadden een heel bepaalde manier van praten, dat hebben we nog als we bij elkaar zijn. Ja hoe, altijd in understatements. Anderen kunnen dat niet plaatsen. Een vriendin van me, die dat es meemaakte, zei vol afschuw: ‘Wat praten jullie raar. Ik dacht dat Jullie aldoor ruzie maakten.’ Stilte.
‘Ik ben na de bevrijding Henks sekretaresse geweest tot '51. Toen ben ik naar Frankrijk gegaan. Ik heb mijn M.O. frans gedaan in '58. In '60 vroeg Henk of ik bij Djambatan terug wou komen. Ik zei: ‘Niet als ik altijd de tweede viool moet spelen’. We hebben het toen weer geprobeerd, dat is mislukt. Ik zei: ‘Ik krijg geen kans bij je’. Hij vond dat ik me niet voldoende inspande. Hij duldde moeilijk iemand naast zich. Als er mensen uit Libanon kwamen, die spraken frans, aksepteerde hij me, vond hij het wel makkelijk dat ik er was. Hij was niet gemakkelijk. Niet voor Ada en niet voor mij.’ Stilte.
‘Hij heeft me wel es verteld hoe Ada toen ze op de kweekschool voor straf naar de direkteur was gestuurd, trots en ongenaakbaar de klas binnenkwam. Henk bewonderde die ongenaakbaarheid. Ik zou wel iets ongenaakbaars willen hebben, Ik heb het helemaal niet.
Hij was een groot man, die hebben altijd iets uitzonderlijks, een man, waar in gezelschap alles om hemzelf moest draaien.
| |
| |
hetty van klaveren
| |
| |
Dat was in vergaderingen wel es een bezwaar. Tijdens stafbesprekingen dikteerde hij gewoon, een weerwoord was er nauwelijks. Ik hoefde nooit kranten te lezen. Als ik iets vroeg over politiek, kreeg ik een kollege van drie kwartier.
Weetje, die teevee-uitzendingen... daar was hij enorm enthousiast voor. Hij had het eerzuchtige verlangen het goed te spelen ook. Hij was zich bewust van het show-element, dat bij televisie nu eenmaal altijd mee moet spelen, en hij kon warm lopen voor de vele nieuwe mogelijkheden die televisie hem bood om bepaalde problemen onder de aandacht van de mensen te brengen. Na een bespreking met de regisseur maakte hij gewoon een heel nieuw draaiboek met al zijn aanwijzingen, ook voor de muziek. Hij wou graag de eerste zijn voor iedereen. Hij sprak met mij niet veel meer over zichzelf de laatste jaren. Wel over het bedrijf. Dat lag hem zwaar op de maag, het bedrijf. De internationale kontakten brokkelden af. Als er in een land in het Midden Oosten een andere regering kwam, gingen de orders gewoon niet door. Zijn atlassen waren heel bijzonder, en droegen typisch het stempel van zijn didaktische opvattingen. Elke pagina, van iedere atlas, ging door zijn handen, werd door hem met aandacht bekeken en getoetst. Voor alles had hij oog, op alles lette hij. Hij leek onuitputtelijk in het vinden van tema's die in kaartvorm konden worden uitgedrukt; één van de projekten van de laatste jaren, jammer genoeg niet verwerkelijkt, was een agrarische atlas, bij voorbeeld. Veel lagere-schoolatlassen werden gemaakt voor Ceylon, Afrika, Irak, Burma, enz. enz. Henk ging praten met de ministers van onderwijs in die landen en dan werden er 300 000, 200 000 atlassen besteld. Grote orders in eens. Maar als ze niet doorgingen en als er niet betaald werd, wat dat een ramp; het bedrijf moest toch draaien... Dat heeft hem veel zorgen gekost. 't Kan best zijn, dat een heleboel geforceerd was in zijn omgang met mensen. Dat hij een bepaalde figuur wilde zijn die boven een heleboel dingen stond, waar hij in wezen helemaal niet boven stond.
Weet je, met mensen uit het Midden Oosten, daar had hij ook veel kontakt mee; een Irakees kwam gewoon bij hem met
| |
| |
z'n huiselijke zorgen. Dat kwam door Henks benadering. Ook iemand, die politiek helemaal anders dacht, kwam onder indruk van zijn charme, warmte. Toch, toen ik hem in '61 terugzag, vond ik hem wel veranderd. Hij droeg een nette jas en hoed, en dat paste niet bij hem. Hij was meneer geworden. Hij gedroeg zich als een man van de wereld. Ergens schoot hij daar in tekort. Hij was arrivé, nee dat is het woord niet, maar daar ging het een beetje heen. Hij had een aktetas, maar die droeg hij goddank aan het hengsel. Dat vond ik nogal leuk. Hij sjouwde altijd alles met zich mee. En als hij praatte, daarin is hij altijd dezelfde gebleven, kwam je er niet aan te pas.
Hij hield het gesprek aan de gang, kon wel es erg doorslaan. Depressies? Nee, hij had wel es pijn, maar dat gaf hij nooit toe. Hij was enorm hard tegenover zichzelf. De dood, daar was hij erg bang voor. Een keer zei hij: ‘Ik weet niet of een stuk van mezelf zal roepen naar het andere, als ik dood ben’.
Hij wou nooit wat laten doen aan die gal-geschiedenis, maar kon toch niet meer ten slotte, door die galaanvallen.
Wil je de kamer zien waar de Vrij-Nederlandkerngroep vergaderde? Die is hiernaast. Kijk, de buurman hield altijd het raam open, dan konden we door de goot bij hem op zolder komen. Als het weer gebeurde, zou ik liever dood willen. Ik geloof niet, dat ik de moed zou hebben voor nog es vijf jaar... En het echt moeilijke werk heb ik niet eens gedurfd. Welnee. Ik ben zelf half joods. Het had op mijn weg gelegen Joden te helpen. Dat heb ik niet gedaan. Ik had met mijn achtergrond het andere moeten doen.’
Ik: ‘Hoe vond je Henks stukken over de bezetting?’
H.v.K.: ‘Ik las z'n artikelen niet. Ik had gewoon geen zin. Geen zin om hem te bewonderen. Ik was natuurlijk altijd in verzet tegen hem’.
| |
| |
gerben wagenaar
| |
| |
| |
gerben wagenaar
Gerben Wagenaar, geboren in Amsterdam op 27 September 1912, opleiding Ambachts- en Nijverheidsonderwijs, funkties: tijdens de bezetting lid van de Raad van Verzet, in 1943 lid van de illegale leiding van de Communistische Partij, maakte deel uit van de linker sektor van de G.A.C. (Grote Advies Commissie van de illegaliteit), lid van het militair apparaat Delta C., na de bevrijding: lid van het Nood-parlement, lid van de gemeenteraad van Amsterdam, en lid van de Tweede Kamer (gedurende vijftien jaar).
Gerben Wagenaar, in een amsterdams kafé, nadat hij gezegd heeft: ‘interviews geef ik niet, maar als het om Sjoerd gaat ben ik altijd, wanneer je ook opbelt, bereid’.
Een van de eerste dingen die ik noteer: ‘Sjoerd was van afkomst een andere figuur’. Waarna hij na mijn vraag en aandringen vertelt over zijn vader, sociaal-demokraat ‘echt van de oude stempel, een zeer strijdbaar mens’. Kwam uit Friesland naar Amsterdam, omdat het op het land zo slecht was, en ging daar bij de gemeente werken. Deed aan alle protestakties mee en ‘liep zaterdags de kroegen af om te proberen de mensen naar huis te krijgen’.
Wagenaar: ‘Ik werd lid van de A.J.C. In 1932 zei Coen van der Linden van het N.V.V. tijdens een bijeenkomst van de vakbondsjeugd: ‘De jeugd komt in een opgemaakt bed’. Toen heb ik het woord gevoerd en gewezen op de grote gevaren, die zich aan de hemel aftekenden. Ik ben bij de A.J.C. gebleven tot m'n zestiende. Bij de zevende loonsverlaging van Colijn zegt Leo Staal, sekretaris van het N.V.V., dat hij alles had gedaan om er uit te halen wat er in zat en we ons gelukkig
| |
| |
moesten prijzen, dat de loonsverlaging minder was dan werd gepland. Door mijn protesten tegen de loonsverlaging werd ik er uit gegooid. Ik ben bij de C.P.N. gegaan tijdens het Dimitrov-proces. Ik heb me opgegeven, omdat ik voor één front was tegen de nazi's. Ik kwam uit een gezin waar de vader een strijdbare figuur was in de arbeidersbeweging S.D.A.P.’. Zwijgt. Zegt langzaam en met iets onzekers: ‘'t Is zo moeilijk als je zegt: Van Randwijk was toch een burgerjongen... maar zijn achtergrond was nu eenmaal anders. Dáár ligt het botsen van onze meningen en de aantrekkingskracht op elkaar. We hadden felle diskussies. Maar ten opzichte van de Sovjet Unie stond hij positief. De Sovjet Unie heeft hij altijd zeer positief benaderd. Hij vond dat men zich na de oorlog te negatief heeft opgesteld. Terecht zei hij, dat de mensen zo gauw vergeten hebben de enorme offers, die de Sovjet Unie gebracht had. Hij hekelde die negatieve opstelling...
Wat niet betekent dat hij het met wat daar gebeurde eens was, met name de persoonlijke vrijheid (glimlacht een sekonde) was een van de kwade kanten. De Stalin-periode is niet zo'n gelukkige periode geweest... Maar Van Randwijk vond nooit dat we de Nato zo dringend nodig hadden omdat anders de Sovjet Unie ons zou overvallen’. Stilte. ‘Kijk, ik kan ook niet zeggen dat hij een vriend van het kommunisme was, maar met veel argumenten was hij het eens. Ik ben ervan overtuigd, dat het hem geïnspireerd heeft bij sommige artikelen. Als ik die lees denk ik, dat is hem toch wel duidelijk geworden. En in zijn boek, in dat stuk over de februaristaking, laat hij duidelijk merken, dat hij voor de arbeiders nog meer respekt heeft omdat zij degenen zijn, die vóór de oorlog al werden neergeknuppeld door de agenten in hun verzet tegen de nazi's, en die nu toch weer de moed hadden. Ik heb in de bezetting ongelofelijk veel met hem gesproken over de technieken van de illegaliteit. Hoe je groepen afschermde, daar was hij een kind in. Ik had een illegaal verleden. Kijk, ik ben lid van de illegale kommunistische partij geweest voor de oorlog. Ik was gemeentearbeider, en voor die was de kommunistische partij verboden. De N.S.B. niet, dat is nu eenmaal de geest in Nederland.
| |
| |
Ik vond dat Sjoerd na de bevrijding op een verschrikkelijke manier in de steek gelaten is. Steketee van Het Handelsblad heeft hem ten slotte gevraagd om voor hem te schrijven over het verzet. Nu is er dat boek In de schaduw van gisteren. Het is geen boek over het verzet. Het is een verzameling stemmingsverhalen uit die krant. Ik prijs het boek wel aan. Ik heb liever dat de mensen het wel lezen dan niet... Maar hij wist tot welke mensen hij het woord richtte. Hij kon wel diplomatiek zijn. Hij had zoveel facetten. En toch, als iemand z'n eigen leven geleefd heeft, was hij het. Geen image-man, hij had een natuurlijke image. En toch kon hij ook reklame maken, daarin was hij ook weer zo gekompliceerd. Ik geloof dat alleen Ada hem ten volle heeft gekend. Een interview met haar was voldoende geweest. Hij is het meest teleurgesteld na de bevrijding. Daarom was hij zo vatbaar voor de aantrekkelijkheid van kinderen, omdat hij daar de nog niet verkochte mens in zag. Weet je wat hij zei als er weer es in gezelschap op kommunisten werd gescholden? ‘Kom niet aan Freek, hoor. Jullie hebt zo'n hekel aan kommunisten, maar dat is niet de maatstaf.’ 't Is mijn bescheidenheid geweest dat ik hem niet vaker ging opzoeken. Een verschrikkelijke bescheidenheid. Na de breuk met de C.P.N. hebben we uren zitten praten. Ik ben toen uitgetreden om het ontbreken van de demokratie in de C.P.N., om de grote ellende als mensen het voor het zeggen hebben, die in feite diktator zijn en anderen denken de mond te kunnen snoeren. De Groot, die een sneer dacht te kunnen geven aan mensen, die in de oorlog gevallen zijn. Die over Sneevliet zei, dat hij verraad zou hebben gepleegd. Sneevliet is als held gestorven. En laat Seegers zwijgen, die kakkerlak, die heeft zich gewillig laten arresteren in de bezetting. En na de breuk zei hij: ‘Oh, het zal mijn tijd wel uitdienen’. Dat vind ik zielig.
Natuurlijk was Van Randwijk een gelovig mens, onherroepelijk gelovig. Maar niet in de zin dat hij overal God bij moest roepen. Dat heeft hij zelfs niet in de grote rede op de dag van de bevrijding op de Dam gedaan. Dat was de meest indrukwekkende rede, die hij ooit heeft gehouden. Alleen al die ene zin:
| |
| |
Amsterdammers, wij zijn vrij.
Het was een kerel uit één stuk, gedreven door de grote faktor dat hij overal de menselijkheid in trachtte te herkennen. Maar hij was daarbij veel gekompliceerder dan velen denken.
De P.v.d.A. heeft hem slecht behandeld - Nieuw Links was er nog niet! -, maar wie heeft hem in politiek opzicht wèl goed behandeld? Daarom is hij Sjoerd van Vliet gebleven. De moed om tegen heilige huisjes op te tornen heeft hem nooit ontbroken. Hij dorst te reageren op publieke gebeurtenissen en kon dat met scherpte doen, en dat valt niet bij iedereen zo goed. Hij zag in dat het monopolistische gedoe, het gemier dat enkele machten het voor het zeggen hebben afgelopen moest zijn. Hij bestreed dit systeem, maar anders dan de arbeiders die daar wel politieke aktie tegen voerden. Zijn stelling steunde niet op ideologische opvattingen. Hij was de waakzame herder, het enfant terrible. We hebben heel veel gediskussiëerd, vaak keihard’. Stilte.
‘Ja, we hadden bepaald wel iets gemeen. Ik heb ook geen angst om te zeggen hoe ik over de dingen denk. Het oordeel van de mensen interesseert me niet. Hem ook niet, terwijl hij toch niet vrij was van ijdelheid. Ach, wat is een mens. Van Randwijk was het. Hij had een hekel aan de sfeer, dat alleen intellektuelen visie op de maatschappij zouden hebben. Hij erkende ook de niet-gestudeerden.
Ik heb hem leren kennen tijdens het geschil over de koördinatie van het verzet. Wij vonden de indeling te veel gebaseerd op het oude stramien. We wilden gemeenschappelijk overleg.
We moesten bonkaarten kraken en wisten op dat moment niet hoeveel er nodig waren. Overleg was noodzakelijk. Maar Van Randwijk was er in de aanvang tegen. Hij was er tegen, omdat de samenstelling van een leiding te willekeurig zou zijn.’ Stilte. ‘Het vervelende is dat ik niet over de bezetting wil praten. Ik heb er nooit wat over gepubliceerd. Het vreemde is dat Van Randwijk er ook moeilijk over praten kon, en toch heeft hij er over geschreven. De koördinatie van het verzet... dat is wat ik in het boek mis. Ik wil daar nu niet verder op ingaan, maar dat mis ik. Kijk, dat er zo'n grote politieke eenheid
| |
| |
was, dat is larie. En daarom heeft men Gerben Wagenaar het liefst uit die tijd weggezien. Maar je kunt niet, zoals Lou de Jong, de geschiedenis van het verzet schrijven zonder de kommunisten te noemen. Lou de Jong zat in Engeland, en als je zijn Bezetting leest dan proef je dat hij hier niet geweest is. Maar als Van Randwijk schrijft, dat het eigenlijke verzet zo klein was, dan zeg ik: is dat billijk? Hij zegt zelf, dat het zo'n enorme rottijd was, kon je dat dan van de mensen verlangen? Ja, verlangen wel... maar ja, ik heb het verzet wel groot gevonden. Het zogenaamde passieve verzet speelt voor mij zo'n grote rol. Mensen die joden en onderduikers in huis namen, zie ik ook als verzetsmensen. En ik vind dat het aanbod toch niet zo klein is geweest. Ik heb nooit de illusie gehad dat na deze vooroorlogse maatschappij het mogelijk zou zijn, dat het verzet sneller om zich heen zou grijpen.’ Stilte.
‘Van Randwijk schrijft in zijn boek over onze aanslag op de trein, aan de Rotte in Rotterdam, die mislukte en waarvoor gijzelaars zijn doodgeschoten: Was dat nodig? Ik vraag me wel af of hij wist, dat het om een trein ging met duitse officieren. Goed, het is mislukt... Maar als je op die manier de zaak gaat benaderen, had al het verzet achterwege moeten blijven. Ja, hij was voorzichtig. Een keer zei hij: ‘Oh Freek, ik ben zo bang als de pest’. Was dat nou waar? Misschien was hij wel angstig, moest hij z'n vrees overwinnen, er mee leren leven. Hij was een groot verzetsman, die buitengewoon Vrij Nederland heeft geleid.’ Stilte.
‘We hebben na de bezetting geen kans gehad. Daar hebben we zelf toe bijgedragen. De verzetsbeweging heeft opgehouden te bestaan. Achteraf zeg ik, dat is toch niet zo verstandig geweest. We zijn belazerd geworden. De verkiezingen zijn uitgesteld, het noodparlement waar aan Van Randwijk heeft meegewerkt tegen zijn zin - we dachten dat is nog de enige mogelijkheid - dat noodparlement was niks. Dat de P.v.d.A. het nooit heeft kunnen opbrengen om hem in de fraktie op te nemen, is een grote fout. Nu kunnen ze wel zeggen: hij paste niet in de politiek, maar in de politiek heb je juist behoefte aan figuren zoals Van Randwijk. Figuren die zich niet hoeven
| |
| |
af te vragen:, welk monopolie schaad ik ermee.
Dat de oorlog in Indonesië een vuile rotstreek was, dorst hij te zeggen tegen alle opvattingen in en hij heeft zich tot het laatst toe ingespannen voor Soebandrio.
Ik kon in het parlement veel beter opschieten met de mannen van de A.R. dan met de afgevaardigden van de P.v.d.A. Ik heb wel es gedacht: Sjoerd had het nooit gered in die fraktie. De A.R., toen die in het verzet op gang kwamen, toen ze verlost waren van de invloed van Colijn, waren ze het best van allemaal. Nee, Van Randwijk had het nooit gered in de P.v.d.A.-fraktie. Ik ben de enige (lacht) die door de politie uit het parlement is gezet. Dat was bij de aanneming van het Nato-verdrag. Ik heb zes uur gesproken. Vier agenten hebben me de zaal uit gedragen, een draaide m'n voet om, vuile rotstreek, die gaf ik een trap. Een draaide m'n pols om. Ik heb me los getrokken, en ben door een andere deur weer naar binnen gegaan. Ik naar de publieke tribune. Er werd niet gestemd, maar ik heb geroepen: ‘Tégen, tégen!’ Weer hetzelfde: eruit en in een politieauto. Ik zeg: als je de moed hebt me in Loosduinen af te zetten, breng me maar naar het station. Ze hebben me netjes naar het station gereden.’ Stilte.
‘Sjoerd is tekort gedaan. Maar ik weet het niet... Hij had zich er niet tuis gevoeld.’
‘Wat ik nu doe? Ik werk niet meer. Ik moet een beetje uitkijken. Ik heb wat te veel van mezelf geëist.’
| |
| |
| |
a. wellensiek
Alexander Wellensiek, geboren 1887 te Amsterdam, kommissionair in effekten, kommisaris N.V., was bestuurslid o.a. van Nederlandsch Bijbelgenootschap en Hilversums Diaconessenhuis, is sinds 1915 bestuurslid van enige verenigingen voor christelijk onderwijs.
‘Zijn kantoor was langzamerhand’ het hoofdkwartier van een uitgebreide landelijke verzetsorganisatie geworden... Leden van Vrij Nederland, Het Parool en De Waarheid, O.D.-ers en spionnen, linecrossers uit Genève, een man, die met geheime zenders opereerde, de leiding van een gewapend commando, het schoolverzet en ondersteuningsorganisaties kwamen er aan huis, wisten zijn adres en wie het kende at mee, sliep er als het nodig was of luisterde snel naar de laatste berichten van de Engelse zender.’ Dit schreef Van Randwijk in Portret van een vaderlander, opgenomen in In de schaduw van gisteren.
Die vaderlander typeerde hij met diens vragen en opmerkingen tijdens de eerste ontmoeting. ‘Hoe lang denkt u, dat de oorlog duurt? Heeft u zich met uw organisatie ingesteld op één jaar of op tien?... Ik ben niet jong meer zoals u, daarom weet ik wat het leven waard is. Het gaat er niet om of men gevaarlijk werk moet doen, maar u moet mij ervan overtuigen dat ik het moet doen, nu en hier en speciaal ik...’ Van Randwijk vertelde verder, dat deze man, ‘joden en niet-joden’ bij zich liet onderduiken, wanneer niet snel genoeg een ander onderduikadres gevonden was. En: ‘Hij trad, na de “officiële papieren” “naar waarheid” te hebben ingevuld, op als buitenechtelijke vader van joodse jongelui, om hen zodoende het
| |
| |
a. wellensiek
| |
| |
nodige “Arische” bloed te geven’.
‘Toen de oorlog voorbij was en de eerste verkiezingen gehouden werden bleek hij een andere partij te kiezen dan het gros van zijn vele bezoekers. Dat was niet aan de orde in de oorlog en het “bewees dat de democratie hersteld was” vond hij.’
Hij is nu tachtig. Mager, met rechte rug en heldere takserende blik. De steile trappen in dit grote oude huis aan de Reguliersgracht in Amsterdam neemt hij zonder merkbare moeite. We zitten aan een lange tafel op hooggerugde stoelen. In deze kamer, aan de tuinkant, hoor je geluiden van buiten. Het tikken van de klok begeleidt de stem van de heer A. (Sander) Wellensiek. Over zichzelf wil hij niets vertellen. Ik moet me strikt houden aan het onderwerp.
Hij zegt: ‘Het was in de loop van 1941, dat een bevriende relatie bij mij kwam en vroeg, of een klubje van tijd tot tijd bij mij kon vergaderen. Ik woonde hier en had er mijn kantoor. Ik vond het goed, vroeg verder niets en hoorde pas later, dat het klubje de leiding was van Vrij Nederland. Dat “van tijd tot tijd” werd geleidelijk nagenoeg inwoning, die tot de bevrijding duurde. Aanvankelijk bleven we vrijwel vreemden voor elkaar. Maar hoe gaat dat, we spraken elkaar vaker, we werden vrienden. Doordat ik op eigen gelegenheid illegaal werkte, ontstond er samenwerking. Een belangrijk punt was ook dat Mies Brouwer, die hier haar werk had, heel gauw door de Vrij Nederlanders werd beschouwd als een van hen. Henk van Randwijk vond in haar een intelligente en toegewijde medewerkster.
Mijn samenwerking met Vrij Nederland was in feite samenwerking met Henk. Hij had hier zijn talloze besprekingen, ontving er z'n relaties. Het adres was vrij veilig doordat de buurtgenoten gewend waren dat hier veel mensen in en uit gingen. Ik was namelijk sekretais van een groot kollege, wat nogal aanloop gaf.
Voor de bezetting had ik nooit kontakt met Henk gehad. Hij was hoofd van een christelijke school in de Jordaan en van een van zijn bestuursleden, later onze trait d'union, had ik wel gehoord, dat hij nogal vrije opvattingen had’. Glimlacht. ‘Nou ja, in het algemeen voelde hij zich niet gebonden aan bestaande
| |
| |
opvattingen, en hij was zelfs in z'n element als hij tegen dat bestaande in kon gaan.’ Stilte. ‘Hij had een geweldige overredingskracht. Gepakt door de Duitsers, moest hij zijn zaak, die bijzonder moeilijk lag, verdedigen. Hij heeft zich vrij gepraat en de duitse officier zei: ‘u bent of een eerlijke kerel of de grootste leugenaar die er te vinden is’. Handige kerel.
Ik heb het gevoel, dat ik twee Van Randwijken heb gekend. De ene man, die de behoefte had steeds en overal de eerste viool te spelen en daarvoor de kapaciteiten had. Daarnaast de andere, de artistiek begaafde, geobsedeerd door z'n idealen.’ Stilte.
‘Ook de man met vaderlijke bezorgdheid voor z'n medewerkers in de illegaliteit, vooral voor de jongeren. Als er een de deur uit ging, nam hij een klein eksamen af. Dan vroeg hij bij voorbeeld: “Waar heb je geslapen? Waar ben je geweest? Waar ga je heen?”... enz. Zodat ze, als ze gepakt werden, zonder hakkelen konden antwoorden.
In de politiek ten aanzien van Indonesië waren we, althans in het hoe van de loslating, volstrekte tegenstanders. Op dat punt hebben we elkaar niet kunnen overtuigen. Over mijn standpunt was hij eerder verbaasd dan geërgerd. Later hoorde ik, dat hij gezegd had: “Kijk es, hij is niet zo jong meer, hij zit aan ouwe dingen vast...”.
In de diskussie, waarover ook, had hij dikwijls gelijk, maar hij wou altijd gelijk hebben en dat was irritant.’ Lange stilte. ‘We ontzagen elkaar dan niet, maar verwijdering gaf het nooit. Althans nooit lang.
Op goelige manier kon hij mijn C.H.U.-schap bespotten, maar hij aksepteerde mijn betiteling van rooie hond even vrolijk... Ons kontakt is altijd goed gebleven, dat merkte ik (stilte) toen hij er niet meer was.’
| |
| |
| |
mr. j.l. le poole
Mr. J.L. le Poole, geboren te Leiden, 21 mei 1914; bij de aanvang van de bezetting juridisch ambtenaar Octrooiraad, weigerde als zodanig Ariërverklaring te tekenen, werkte voor uiteenlopende doeleinden nauw samen met Vrij Nederland-groep, in het laatste oorlogsjaar sekretaris van Vertrouwensmannen der Regering, na de bevrijding direkteur van de Stichting Toezicht Politieke Delinkwenten, tussen 1945-1948 gedurende 2 korte perioden lid van de Tweede Kamer (PvdA), thans direkteur van de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid.
L.P.: |
‘Hij was zo intens dominerend dat dit inhoudsvolle
samenwerking onmogelijk maakte. Hij moest tegenspreken.
Als je er niet tegen op kon ging je er onder door.
Hij paste in geen enkele politieke partij, was zo'n
volstrekte individualist. Ik denk dat dat het manko is
van onze politiek, dat we niet kunnen profiteren van dat
soort mensen. Dat komt door onze
teologisanten-mentaliteit. Je wordt hier direkt als
spelbreker beschouwd. Hij was in geen enkel opzicht
een politikus, wel een inspirator. Een inspirator waar
verdomd slecht naar geluisterd is. En hier in staan
centraal zijn standpunt ten opzichte van de
Indonesië-politiek en zijn relatie tot de derde wereld.
Hij had een profetische kant’. Praat met weerstand,
wrevelig. |
Ik: |
‘Geloofde hij in God?’ |
L.P.: |
‘Ik dacht van niet, voor zover je... misschien zou je hem
'n mystikus kunnen noemen. De doorsnee-Nederlander
weet moeilijk raad met de mystikus. Geldt ook voor |
| |
| |
|
Sukarno. Maar goed, dat die nooit officiële voet in
Nederland zal zetten, was één van Henk's vaste tema's,
zwijgt. |
Ik: |
‘Noemt U nog iets typerends’. |
L.P.: |
‘Luisteren kon hij niet, dat kan ik ook niet. En hij was
ontzaglijk goed in het zich laten bedienen. Hij kon heel
goed mensen gebruiken. Had helemaal niet de idee,
had geen begrip, dat hij iets onredelijks vroeg. En hij
had iets vulgairs... nee, dat is geen goed woord'.
Stilte. Zegt, naar woorden zoekend: hij was een heel
erudiet man die een profetische kant had, maar ook de
behoefte had om volksmenner te zijn en daardoor
verschraalde, dan toonde hij zich van een heel
onbehouwen kant’. |
Ik: |
‘En in het verzet?’ |
L.P.: |
‘Voor de jongens van Het Parool en Vrij Nederland was
hij de drijvende kracht. De afsplitsing van Trouw heeft
zeker ook te maken gehad met zijn opvattingen over
leiding. Hij kon honds zijn voor zijn medewerkers, zo in
de zin van: we gaan door zoals ik het zie en zeg;
die rotte klotetroep heeft te luisteren en meer niet’. |
Ik: |
‘Hij was nooit roekeloos’. |
L.P.: |
‘Voor velen was het indiaantje spelen, nou, dat heb ik
meegemaakt. Hoe kil en afgrijselijk het ook klinkt;
over de ruggen van onze joodse landgenoten hebben
we de verzetstechniek geleerd. Ach, we waren ook maar
kinderen, ik bedoel wat wist je ervan. Toen het
amsterdamse bevolkingsregister in de fik is gegaan
in '42...’ Zwijgt. ‘Een paar maanden daarvoor had ik in
het Noord-Hollands Koffiehuis een afspraak met een
verzetsrelatie, die weinig of niets van mij afwist.
Die bracht Sandberg van het Stedelijk Museum mee. Wij
zouden het over de aanmaak van valse persoonsbewijzen
hebben. Plots begonnen ze samen over heel iets anders
te praten. Er kwam een kaart met plattegrond van Artis
op tafel. In het dienstgebouw van Artis zat het
bevolkingsregister. Beiden raakten ze helemaal in |
| |
| |
mr. j.l. le poole
| |
| |
|
opwinding over een plan tot vernietiging daar van.
Ik vond het gewoon flauwe kul. Maar een maand later
gebeurt het. Zo was Van Randwijk niet. Hij moest niets
hebben van die padvinderachtige, avontuurlijke
neigingen. Je kunt niet zeggen dat bij Vrij Nederland
ooit met mensenlevens is gespeeld. Hij hield opdrachten
gescheiden, zei: daar hebben jullie niets mee te maken.
Elk plan was goed georganiseerd, heel goed uitgewerkt.
Hij had een enorm verantwoordelijkheidsgevoel. Wat
ongetwijfeld samenhing met doodsangst. Levensangst
had hij niet.
Ik ben via de Zwitserse weg met Vrij Nederland in
aanraking gekomen’. Stilte. ‘Er wordt hier tuis bijna nooit
over de bezetting gesproken. Je verzeilt zo gauw in de
heldenverhalensfeer, terwijl het gewoon werk was’.
Vertelt na mijn aandringen dat er een rechtse groep was,
die Londen wilde waarschuwen tegen de inlichtingen,
die Vrij Nederland gaf over de politieke situatie in
Nederland. Bedoelt daarmee de O.D., die beweerde
na de oorlog het militair gezag te gaan uitoefenen.
‘Ze hadden een fotograaf van de Zwitserse weg
onder druk gezet en die heeft fotokopieën gemaakt voor
de O.D. Dat is ontdekt, er is ontzaglijke heibel ontstaan.
Henk van Randwijk heeft met Slotemaker de Bruine
(van de Zwitserse weg) de O.D. in zijn hemd gezet.
Toen is uit Londen bericht gekomen, dat er geen sprake
van was, dat de O.D. het militair gezag zou uitoefenen.
Het staat allemaal in de Parlementaire Enquête Commissie.
Je schrikt overigens van je eigen woorden, niet te lezen,
aldoor ik... ik...’ |
Ik: |
‘Wie ontdekte dat komplot?’ |
LP.: |
(geïrriteerd): ‘Ik had kunnen zeggen dat heb ik ontdekt’.
Vertelt dat hij een in de trein weggegooid lucifersdoosje
met mikrofoto's kreeg, en toen hij die bekeek zag hij dat
die voor een deel eigen materiaal waren. Een
O.D.-koerierster had ze voor ze gearresteerd werd,
weggegooid. ‘Ja, het waren foto's, die Londen het bewijs |
| |
| |
|
moesten leveren van het feit dat Van Randwijk
de meningsvorming in regeringskring probeerde te
vergiftigen met linkse informatie uit Nederland.
Van Randwijk had het genie van Marx ontdekt.
Toen nog iets heel ergs en verbodens in konfessionele
kring.’ Vindt, dat hij met die ontdekking soms nogal ruw
en onverantwoord omsprong. |
Ik: |
‘Onverantwoord?’ |
L.P.: |
‘Met wat hij schreef overschatte hij zijn lezers. Het is ook
een stuk overschatting van Vrij Nederland en Het Parool
geweest, te geloven dat er na de oorlog een soort
gezamenlijk politiek meerderheidsfront zou kunnen worden
gemaakt. Het kleffe gezag van de vooroorlogse politieke
partijen is erg onderschat door het verzet. Men vond
elkaar na de bevrijding eigenlijk alleen nog maar in
akties voor strenge zuivering en rechtspleging en dan nog
dikwijls op een heel negatieve manier’. |
Ik: |
‘U bent na de bevrijding direkteur geworden van de
Stichting Toezicht Politieke Delinkwenten’. |
L.P.: |
‘In augustus '45 zaten we met een man of zes,
die allemaal op de een of andere wijze met de zuivering te
maken hadden, bij een borreltje. We waren het er
over eens dat de ellende van honderdduizenden achter
prikkeldraad tot een enorm sociaal probleem zou kunnen
uitgroeien. We zijn naar Kolfschoten gegaan,
minister van justitie toen, die de zuivering ook vreselijk
mis zag gaan en in september hebben we de stichting
opgericht. Ik ging op zoek naar een direkteur.
Kon niemand vinden en toen ben ik die zaak gaan
opzetten met de idee: dat doe ik een half jaar. Ik heb
het vrijwel tot het bittere eind gedaan. Je maakte de
krankzinnigste dingen mee’. Zwijgt. Vertelt van mensen
die uit gevangenschap ontslagen werden en geen
eigen kleren hadden.
‘Ze kregen kleren mee met de mededeling, als je ze
niet binnen vierentwintig uur terugbrengt, word je weer
opgepakt. Dan kreeg je briefjes: “meneer, ik lig nakend |
| |
| |
|
in bed, kan niet bij U komen”.
Je kon eerst heel weinig doen aan individuele hulp.
Je moest het bedrijfsleven bewerken, dat ze ook weer
politieke delinkwenten werk moesten geven, je moest
gemeentebesturen beïnvloeden. Het stuitte op tegenstand,
maar over het geheel heeft het wel aangeslagen.’ Stilte.
‘Helaas zitten er nog drie Duitsers.’ |
Ik: |
‘U bent met Van Randwijk bij Lages geweest en
U schijnt gezegd te hebben: 'het kan zo niet langer’. |
L.P.: |
‘Ja, zelf heb ik Lages de laatste anderhalf jaar bezocht.
Al wie zegt: ze hadden hem en zijn kollega's moeten
eksekuteren, wil ik best gelijk geven, maar daar gaat het
nú niet om’. Staat overigens op standpunt, dat er veel te
weinig over is nagedacht, wat er met en in de mens
gebeurt, wanneer de Staat onrecht tot recht verklaart.
‘Dan kan je de mens tot de meest ongelofelijke bestiale
dingen brengen.’ Staat op, gaat in een kast zoeken.
Geeft me een daar gevonden stencil, overgenomen uit het
Nederlands Juristenblad van 16 februari '63. Gratie voor
oorlogsmisdadigers. Vraagt me dit even door te lezen.
Ik citeer: ‘In de persoon van Lages voelt men het sadisme
van de S.D. gebrandmerkt, in Aus der Fünten en Fischer
de verdelgingszucht van de Zentralstelle für jüdische
Auswanderung, in Kötalla de perfiditeit van de
koncentratiekampen Amersfoort en Vught. Begrijpelijk,
maar wij behoren hen te beschouwen als individuele
mensen en we moeten de norm hanteren die voor iedereen
geldt, geen mens wordt levenslang uit de maatschappij
verwijderd, tenzij overtuigend is komen vast te staan
dat zijn agressiviteit een voortdurend gevaar voor de
gemeenschap blijft vormen.
Niets wijst erop dat de voor gratieverlening
verantwoordelijke minister met deze ekseptie rekening
heeft te houden. De burgerlijke dood met behoud van het
fysieke leven is met onze rechtsorde fundamenteel
strijdig’. |
Ik: |
‘Van Randwijk was voor het werk van de Stichting?’ |
| |
| |
L.P.: |
‘Ik dacht dat hij er altijd veel gevoel voor heeft gehad,
Ada was medewerkster van de afdeling Amsterdam. Toen
Henk met Djambatan begon, heeft hij onmiddellijk een
van die mensen in dienst genomen, een oudere
boekhouder. Kijk, het aantal mensen dat in staat van
vervolging was gesteld, was krankzinnig groot.
Er zijn 460 000 dossiers aangelegd. Er bestond geen enkel
begrip voor de gevolgen van de onbestreden
massawerkloosheid in het vooroorlogse Nederland,
over de afbraak van de geestkracht door Colijn, Oud en
de hunnen. Voor velen betekende de bezetting voor het
eerst na jaren weer regelmatige arbeid, helaas dikwijls
in en altijd voor Duitsland, en daarmee was de eerste stap
op weg naar kollaboratie en soms landverraad gezet.
Ik noem maar een voorbeeld’. |
Ik: |
‘Hoe vond U dat Van Randwijk schreef?’ |
L.P.: |
‘Je had dikwijls het gevoel dat je zelf zou willen kunnen
schrijven, ook wel: hij schrijft los van wat politiek
bereikbaar is. Van veel dingen uit de bezetting zou je
achteraf kunnen zeggen als je het leest: veel bla bla bla,
svoor koningin en vaderland. Maar hij heeft er veel mensen
een steun in de rug mee gegeven’.
Neemt uit de boekenkast een grote atlas A world on the
move. History of colonialism and nationalism in Asia.
‘Kijk, dit was belangrijk. Daarvan is gezegd: weer zo'n
links boek van Van Randwijk. Hier had hij echt de
hoofdredaktie van. Toen de massale produktie van atlassen
en boekjes voor Indonesië voor elementair basis-onderwijs
werd afgesnoerd, heeft hij hier op overgeschakeld.
Hij wist door visie en inzicht een nieuwe vorm te vinden
om geografische en ekonomische situaties tot uitdrukking
te brengen. Hij had een enorm gehoor in de derde wereld.’
Dit leidt naar de Indonesië-politiek, ‘die de eerste
vijf jaar na de oorlog een sta in de weg was. De
politiële akties die zo grote emoties opwekten, mede
omdat voor het eerst door een groot ekspeditieleger
de doorsnee van de bevolking erbij betrokken was’. |
| |
| |
LP.: |
‘Vlak voor Kerst was de tweede politiële aktie.
Ik bedankte toen voor de P.v.d.A. Enkele weken later sprak
Drees mij daar over aan. Hij zei toen: Wij hebben een
kolossale beleidsfout gemaakt. En hij vertelde, hoe hij
maanden achtereen foto's van vreselijke rampokpartijen
op zijn tafel had gekregen en steeds meer vervuld was
geraakt van de gedachte: hier moet een eind aan komen.
Orde en rust moeten hersteld worden.
‘Bruins Slot ging toen af op de konceptie van
Jan Schouten: met wat God in bewaring heeft gegeven,
is niet te transigeren. En dan had je de weekdierachtige
oplossing met Romme en Van der Goes van Naters
voorop. Van der Goes van Naters is één van de
funeste figuren geweest van de naoorlogse situatie.
Hier speelt ook weer het in-de-regering-willen-zijn, het
samen-willen-dioen met de K.V.P. En daarbij alle
kompromissen die de K.V.P. eiste als geboden
inwilligen... Had Van der Goes zich maar tot de
natuurbescherming en monumentenzorg beperkt!
Ik vind de Indonesië-politiek... de rol die de P.v.d.A.
toen gespeeld heeft... Je zal nooit aan jonge mensen
duidelijk kunnen maken dat dát politiek beleid was.
't Was benepen kleinburgerlijk gedoe. Onze politici
krijgen nu de rekening aangeboden. Het
kabinet-Schermerhorn had de mogelijkheid in zich en ook
de wil om aan de nationalistische aspiraties tegemoet te
komen. Eigenlijk was in die situatie de aanwezigheid van
de volksvertegenwoordiging een ramp’. |
| |
| |
| |
w. schermerhorn
W. Schermerhorn, geboren op 17 december 1894, van 1926-1945 als hoogleraar verbonden aan de Technische Hogeschool te Delft, van 1931-1945 wetenschappelijk adviseur bij het Ministerie van Waterstaat, van 1942-'43 in duitse gevangenschap, daarna in de leiding van het verzet, in 1945 benoemd tot ministerpresident, in 1946-'47 voorzitter van de Commissie Generaal voor Nederlands Indië, van 1948-1963 lid van de Staten Generaal voor de P.v.d.A.
|
W. Schermerhorn, tuis in Heemstede: een verzorgingsflat
op de zevende verdieping, Boeken, planten,
grammofoonplaten, pick-up, geluidsinstallatie.
‘In 43 heb ik Van Randwijk leren kennen, toen ik uit het
gijzelaarskamp bevrijd was en in Amsterdam
ondergedoken. Ik heb daar meegewerkt aan de
Zwitserse weg. Maar het meeste kontakt had ik later
met hem, toen ik was aangezocht, met Drees, als
kabinetsformateur. Ik had hem op het oog als adviseur.
Het ging er om, dat we met de illegaliteit in deze
kabinetsformatie geen moeilijkheden zouden krijgen.
Hij en Frans Goedhart waren voor ons
eerste-rangsadviseurs.’ |
Ik: |
‘Kon hij zelf niet in het kabinet?’ |
S.: |
‘Daar was ie aan kapot gegaan. Hij was een man, die
wezenlijk niet in de een of andere bestuurlijke funktie
passen zou. Nee, in een regeringsteam zou hij een
onmogelijk man zijn geweest. Ik heb hem in een bespreking
meegemaakt in Bentveld, toen er een poging gedaan werd
partijbestuur en oppositie in de P.v.d.A. bij elkaar te |
| |
| |
|
krijgen. Oh, wat was hij bitter, bitter, scherp. Ik kreeg wel
een beetje een wanhopig gevoel... Het lukte helemaal
niet. Je kon zeggen, dat hij in dit opzicht een
syntetische geest had. Hij reageerde emotioneel. Maar
emotionaliteit was zijn kracht’. |
Ik: |
U zei, ik kreeg een beetje een wanhopig gevoel dat hij... |
S.: |
(aarzeling): ‘Dat... de partij heeft met een dergelijke
grote figuur niet kunnen werken. Ze kon hem niet de
ruimte geven, die nodig is. In diezelfde tijd is ook de
P.S.P. buiten boord gezet. Van Randwijk kon in dat
kader niet leven’. Stilte. ‘Dat is de strijd, die Nieuw Links
voert en waar ik aan mee doe, om openheid te krijgen.
De P.v.d.A. staat voor de keuze... Ze kunnen met de
verbrokkeling niet doorgaan. Ze moet het verschil in
inzicht toelaten. In tien jaar is de afbrokkeling regelmatig
door gegaan. Je kan echt niet zeggen, dat de
strakke partijlijn een sukses was. Nee, Van Randwijk
paste daar niet... Hij was een figuur die in geen enkel
kader paste. De P.S.P. lag hem ook helemaal niet.’ |
Ik: |
‘Smallenbroek zei dat hij meer in de A.R. zag’. |
S.: |
‘Het is wel een feit dat er bepaalde elementen in de A.R.
zitten die op hem aantrekkingskracht uitoefenden.
Dat is hetzelfde vaag hervormingsgezinde element waar ik
en anderen ten onrechte onze hoop op gebouwd hadden.
Ten onrechte, dat zou Van Randwijk ook ontdekt hebben’. |
Ik: |
‘Hij zou voor Trouw gaan schrijven’. |
S.: |
‘Ja, dat was hij van plan. Kijk, daar zit ook voor een stuk
in zijn verzet tegen het al te rationalistische element van
de P.v.d.A. Daar had hij bij Trouw geen last van.
En vergeet niet de houding van Bruins Slot; diens
politieke bekering heeft op hem ook zeker invloed
uitgeoefend. En diens houding ten opzichte van Vietnam.
Hier heb je iets wat zeker indruk op hem gemaakt heeft:
een man die de moed van zijn overtuiging heeft, dwars
tegen de meerderheid van de klub in.
Ik heb Bruins Slot hele ontwikkeling inzake het koloniale
vraagstuk meegemaakt. Ik zal nooit vergeten het |
| |
| |
w. schermerhorn
| |
| |
|
gesprek, dat ik in Indonesië had met Bruins Slot.
Ik zei: ‘Waarde heer, er zijn twee wegen “either by
friendship or by force”. Tot m'n grote verdriet kiezen de
Nederlanders in het algemeen voor een harde klap en
gaan dan een handje geven. Toen stond Bruins Slot
helemaal op het teoretische gezagsstandpunt van
Schouten. Daarvan is hij geleidelijk aan teruggekomen.
In de Nieuw-Guineazaak was hij radikaal óm en tegen de
oorlog in Vietnam blijft hij duidelijk nee zeggen. Die
oorlog is voor Amerika een verloren zaak. We hebben
daar toch de voorbeelden van. De Fransen hebben het
afgelegd in Vietnam en in Algerije. Dachten de
Amerikanen ooit te kunnen winnen...?
We hadden op Java 125 000 man. Ik herinner me een
gesprek met een Indonesiër. Hij zei: “Als de
Nederlanders Java willen bezetten, moeten ze bij elke
brug permanent wachten zetten. Terwijl bij ons de man
wordt afgelost door de vrouw, door familieleden”.
Dat zei een Indonesiër die aanvankelijk aan onze kant
stond. Maar hij geloofde er ook niet meer in. Het is niet
mogelijk als je de bevolking niet mee hebt’. (praat steeds
met bedwongen emotie.) |
Ik: |
‘U zei tegen Bruins Slot: ‘Er zijn twee wegen:
by force or by friendship’. |
S.: |
‘Ik bedoelde vriendschap’. |
Ik: |
‘U stuurde een telegram waarin U aanraadde de
geestelijke pesthaard Djokja te vernietigen. Hoe reageerde
Van Randwijk daarop? Was hij kwaad?’ |
S.: |
‘Ja. Maar ik heb hem duidelijk gemaakt hoe de zaak zat.
Hij begreep dat het hier omgebogen was. Onze
indonesische vrienden hadden het uiterste gedaan om tot
een redelijke oplossing te komen. Ze waren naar Djokja
gegaan, in de hoop op hun voorstel akkoord te krijgen.
Dat kregen ze niet. Ik kan U wel zeggen, omdat ze daar
niet geloofden dat Holland iets anders wou doen dan
vechten. Daarom was ook ik boos op Djokja. Het zijn
de diehards aan beide kanten geweest, die elkaar de bal |
| |
| |
|
toespeelden. Ik was boos op allebei. Maar politiek is
mijn boosheid tegen Djokja gebruikt. Ik had de regering
bezworen - ik meen in februari - het niet te doen, geen
militaire aktie. Het is doorgezet onder het motto: we willen
ruimte scheppen voor Batavia. Toen heb ik gezegd: dan
moet je het goed doen. Het heeft geen zin zonder dat
je Djokja bezet. Jazeker, ik had een lange nota aan
de regering gestuurd, waarin ik geschreven heb, dat dit
soort konflikten zich niet met geweld laten oplossen’.
Stilte. ‘Ik kreeg deze week nog een brief van Van Randwijk
in handen, waarin hij me uitnodigde een boek te schrijven.’
Zwijgt. ‘Kijk, één ding, het telegram, dat ik stuurde was
helaas zo geredigeerd dat het zich liet uitleggen als een
devies om er maar op los te branden. Nou vind ik het een
beetje flauw om net te doen, alsof ik het niet gemeend
heb. Ik heb het wel degelijk gemeend’.
Vertelt dat hij voorzitter was van de indonesische
kommissie van de illegaliteit, die tot doelstelling had in
Nederland propaganda te maken voor de bevrijding van
Indonesië. ‘Ik wou duidelijk niet terug naar de oude
situatie. Maar ik heb de indruk dat Van Randwijk later,
na '46, nog feller is geworden dan in die tijd. Hij was niet
alleen overtuigd van de noodzaak van de onafhankelijkheid
van Indonesië, maar ook bereid de narigheid, die er aan
vast zat, over het hoofd te zien.’ |
Ik: |
‘Ze hadden beter gedaan naar hem te luisteren’. |
S.: |
‘Dat is juist. Maar het is inherent aan het demokratisch
stelsel dat dat niet gebeurt Ik heb met de demokratie
slechte ervaringen gehad, omdat ik voor vraagstukken
kwam te staan, die met de eksistentie van een volk als
zodanig te maken hebben. Die worden nooit opgelost op
demokratische wijze. Ik heb destijds tegen Attlee gezegd:
‘Bij de dekolonisatie van India en Pakistan hadden jullie
slechts je eigen partij te overtuigen’. Neem Frankrijk,
Algerije. De Gaulle heeft de zaak in handen genomen.
Daarvan kan je ook niet zeggen dat het demokratisch is
gegaan. En ons dekolonisatieproces evenmin... we zijn |
| |
| |
|
eenvoudig gedwongen’. |
Ik: |
‘U zei, het is inherent aan het demokratisch stelsel dat
men niet naar Van Randwijk luisterde’. |
S.: |
‘Ja. Omdat men altijd achter is. Als je iets eerder in de
gaten hebt, mag je dat niet zeggen. Toen Van Randwijk
in Vrij Nederland zijn mening schreef over de politiële
akties, ging V.N. bijna helemaal naar de bliksem. In die tijd
zei Rooy van de N.R.C. tegen mij: ‘Ik kan toch niet alle
abonnees weg schrijven’. Demokratie werkt voortreffelijk
in problemen die met dood en leven niets te maken
hebben. Als het om dood en leven gaat, krijg je de funktie
van de demokratie zoals wij die in Indonesië gehad
hebben en die heeft mensenlevens gekost. Begrijpt U nou,
dat ik het in m'n leven nogal te kwaad heb gehad. Hier is
eenvoudig geen oplossing voor. Ik noemde U het
konkrete geval van Indonesië en de pers. Als zelfs een
man als Rooy dat in de winter van '46 zei... En als ik
daarnaast leg wat de andere kranten schreven! Het is
het beïnvloeden van de volksgeest, die de oorsprong is
van de ellende. Het is de leidende laag die dan volstrekt
faalt. Kijk, we leven in een wereld van bijzonder snelle
ontwikkelingen, maar dat leeft niet. We zijn gewend
achterom te kijken, te denken: gisteren is beter dan
vandaag. Ik ben socialist geworden omdat dat tenminste
een groep is, die bereid is niet uitsluitend achterom te
kijken. Bij de tweede politiële aktie waren gelukkig
nog zes partijgenoten in de Kamer radikaal tegen.
Ik was heilig overtuigd dat er niets van komen kon. Dat is
de hele politieke historie. Dat is wat me nu drijft... Als
ik nu de machtskoncentraties zie, de fusies van de grote
verzekeringsmaatschappijen en banken, de Unitel,
de AVRO, R.T.N., de Tros, waarvan we de konsekwenties
niet kennen en nauwelijks bereid zijn daar over door te
denken, dan vind ik dat een grote narigheid, een
griezelige geschiedenis. Dat is wat ik tegen een aantal
P.S.P. ers heb, als zeer etisch gestemde mensen.
Ik heb onvoldoende vertrouwen in de krachten die we |
| |
| |
|
opbrengen. In dat opzicht voel ik wat nu aan de gang is
als een herhaling van het indonesische probleem.
En onze vriend Van Randwijk behoort tot het betrekkelijk
kleine aantal mensen die dit met felheid beleefd hebben.
Ik bracht het niet op. Ik heb hem gezegd: ik heb het altijd
beroerd gevonden. Het heeft me verdriet gedaan, dat ik je
teleurgesteld heb. Zijn dood is voor ons land een
duidelijke verarming. Al schreef hij alleen in Maatstaf en
af en toe een artikel in Vrij Nederland’. |
Ik: |
‘Toen U als voorzitter van de Commissie Generaal voor
Nederlands Indië op Java was, was o.a. Samkalden
met U mee’. |
S. |
Ja, en Samkalden heeft bij het uitbreken van de politiële
akties bedankt. Dat had ik ook moeten doen.
Maar Vorrink had mij bezworen te blijven. Hij plakte me
vast door te zeggen: ‘Dan komt er een kabinetskrisis’.
Als ik niet had meegespeeld, had de partij niet ín de
regering kunnen zitten. Samkalden had toen geen
politieke waarde... Maar ik had ook weg moeten gaan.
Ik had moeten zeggen: Jonkman en Beel kunnen in de
pomp. Ik had nooit moeten blijven zitten. Dat is een
bitterheid die ik gevoeld heb en die ik niemand gun. En
het geachte publiek is politiek zo dom, het denkt altijd,
als die ene man maar verdronken was, was de hele zaak
in Indonesië wel goed gebleven. Dat heeft allemaal
te maken met de politieke achterlijkheid van de
leidende laag. Zelfs toen het bloed over de straat liep,
zagen ze het niet. Net zomin als ze nu de waanzinnige
ontwikkeling zien die aan de gang is. Nee, ik voel me
beslist niet lekker. Een half miljoen Nederlanders loopt
achter De Telegraaf aan. En Luns stuurt een
gelukstelegram, verdomme.
Henk van Randwijk zou nu weer moeilijkheden hebben.
Er gebeuren nu allerlei dingen die hem helemáál tegen
de zolder aangejaagd hadden. Hij was een man, sterk
ingesteld op de noodzaak van sociale
struktuurveranderingen’. Staat op, gaat naar de ramen, |
| |
| |
|
waarachter het grandioos uitzicht en in de diepte,
aan de voet van de flat, de Haarlemmer Hout en het veld
van H.F.C.
‘Naar de receptie van de indonesische ambassade ga ik
beslist nooit. Ik verdraag het niet om in de rij te staan
met mensen, die je toen voor rotte vis gescholden hebben
Ik heb niet zo gek veel rankune... maar toch wel een
klein beetje. Dat is een uiting ervan.’ |
| |
| |
| |
bert bakker
Bert Bakker, geboren 3 april 1912, na eindeksamen H.B.S. werkzaam in de uitgeverij, sedert 1939 direkteur van Bert Bakker/Daamen N.V. te Den Haag, gedurende de bezetting werkzaam voor Vrij Nederland, na de bevrijding een blauwe maandag waarnemend direkteur van het gelijknamige weekblad, daarna weer uitgever en sinds 1953 redakteur van Maatstaf.
|
Bert Bakker tuis, bij het open haardvuur.
‘Toen mijn vader in 1924 gestorven was heeft Colijn bij zijn
begrafenis gesproken. Er reed een geweldige automobiel
voor en daaruit kwam Colijn. De kist stond in wat je toen
noemde de salon. Een kist met zo'n ruitje er in. Ik stond
achter het hoofdeind; door dat ruitje zag je het witte
gezicht van vader. Colijn stond naast me. Ik heb toen hij
later in de aula het woord voerde, mijn handje (dat is me
later verteld) op zijn geweldige boerehand gelegd.
Colijn begon met: De Here heeft gegeven, de Here heeft
genomen, de naam des Heren zij geloofd. En verder:
toen acht jaar geleden de alarmklok luidde in
A.R.-Nederland (toen ging De Standaard bijna op de fles)
stond er een jongeman op en die ging de zaak redden. Dat
was vader, die werd direkteur. Ik had in het begin van de
oorlog een groot geschilderd portret van Colijn.
Toen ik, door Henk, politiek afvallig was geworden, heb
ik dat portret aan mijn broer gegeven. Daar hangt dit
hemelhoge portret nu in zijn werkkamer. Ja, ik heb aan
Henk mijn volstrekte politieke omvorming te danken.
Ik kwam uit een streng gereformeerd, beschermd gezin, |
| |
| |
|
waar werkloosheid een woord uit de krant was.
Henk kwam uit een middenstandsgezin. Zijn vader had het
rotste vak toen, de tuinderij. Mijn vader was direkteur van
De Standaard, het blad van Kuyper. Henk was voor mij de
eerste die Colijn verguisde; die zei: het is een bloedhond.
Ik ben van behoudend, slaperig reaktionair, P.v.d.A.
geworden. Alleen door Henk. Ik kreeg toen hij gestorven
was een brief van de Gaay Fortman die schreef:
hij behoort tot de paar mensen die mij geestelijk hebben
gevormd.’ |
Ik: |
‘Een vriend zei laatst: toen hij leefde kreeg Van Randwijk
geen voet aan de grond, nu eren ze hem als een heilige’. |
B.: |
(driftig): ‘Dat is simplistisch geredeneerd. Door Ter Braak
is hij al heel snel herkend als een bijzonder geluid. Goed,
Heeroma zei (om Celdroom te citeren): hij schreef het
beter met z'n leven. Daar is iets van aan.’
Vertelt hoe hij Van Randwijk voor het eerst ontmoette in
1932 op een konferentie van Het Verbond van
Christelijk Letterkundige Kringen. ‘Hij had toen al
gedichten gepubliceerd in Opwaartsche Wegen.
Zijn eerste geëngageerde gedichten tegen de sociale nood
en de werkloosheid. Ada was er ook. Ada was
buitengewoon mooi, had lang haar, dat zat als een
soort wiel om haar hoofd. Ik dacht: wat een mooie meid.
Ik had een auto en vroeg bedeesd of ze een eindje mee
wou rijden. Ja, bedeesd, want ze had een erg
koel gezicht.
Je had toen de Christelijke Auteurskring. Daar werd je
voor uitgenodigd als je bewezen had, dat je kon
schrijven. Zo'n uitnodiging vond je een geweldige
onderscheiding. De laatste vergadering daarvan op de
Stadionkade, bij Henk aan huis, herinner ik me nog
heel goed. Henk was voordvoerder en hij zei tegen
Roel Houwink, dat die geen lid meer van onze kring
kon zijn omdat die voelde voor de groot-germaanse
gedachte, of weet ik veel hoe je die vuiligheid noemde.
Ja, Henk was de woordvoerder. Door Henk ben ik in het |
| |
| |
|
verzet gekomen.’ Zwijgt. Zegt opeens driftig: je had
het over: hij wordt nu geëerd als een heilige. Weet je,
dat Henk na de bevrijding overstelpt werd met verzoeken
om lezingen te houden en artikelen te schrijven?
Men beschouwde hem toen als de almachtige
Here Jezus. Heel lang moest Hetty van Klaveren al die
aanvragen weigeren. Weet je wat hij als reden opgaf?
Of hij had longontsteking, of hij was op reis... Hij had
een geweldige fantasie. En hij kon mensen van zijn gelijk
overtuigen, zelfs als je wist dat het andersom lag.’ |
Ik: |
‘Je hebt es gezegd: ik was de soldaat van Van Randwijk’. |
B.: |
‘Dat was ik ook. Ik was een betrekkelijk ondergeschikt lid
in de organisatie. Ik heb met Ada en Henk en
Arie van Namen en Jaap Cramer in het huis van
dominee Oorthuys op de Prinsengracht gewoond,
we waren daar ondergedoken. Ik moest iedere
maandagochtend naar de Grafische school, naar
Henk Korte. Om half acht kwam ik daar met de kopij van
Vrij Nederland en die tikte Korte dan op de zetmachine.
Iedere maandagmorgen moest ik langs de Tulpkade, daar
zat de Grüne, en ik had zo'n heel pak Vrij-Nederlandkopij
op zak.’ |
Ik: |
‘Je noemde je de soldaat omdat je de grote bloemenvaas
bijvullen moest, waar Henk uit dronk als hij z'n
hoofdartikel schreef’. |
B.: |
‘Ja... Henk zei altijd: zaterdag schrijf ik m'n hoofdartikel.
Maar daar kwam niets van en zondag ook niet; het werd
altijd zondagavond, zondagnacht of maandagmorgen
heel vroeg. Ada was verdomd streng met het verduisteren
Het fonteintje was op de gang en niemand mocht van
haar, als het licht in de kamer brandde, de gang op.
Daarom haalde ik voorraad in vazen. Eén grote vaas had
Henk naast zich en die vulde ik bij. Hij zat altijd in pyama
met z'n gleufhoed achter op z'n hoofd te schrijven aan
z'n hoofdartikel. Ik heb het nooit op tijd gehad. Altijd was
het nacht en soms later, voor het uit z'n poten kwam.
Maandag moest ik om zeven uur de deur uit. Ja, in dat |
| |
| |
|
huis zijn geweldige beslissingen genomen voor na de
oorlog. En nu, je ziet het. Nu is de Unitel opgericht.
En als je rekent hoe wij tegen de foute pers waren.
De Telegraaf zou nóóit meer terug komen. Ik zat in het
laatste oorlogsjaar en nog een poosje na de bevrijding
voor V.N. in de koördinatie-kommissie van de nederlandse
pers met o.a. Van Norden en De Pous. Ada heeft nóg
de agenda van de eerste weken na de bevrijding met
afspraken met Petra Eldring, Van Norden en anderen.
Dat was een hecht gezelschap, dat zou wel even de boel
zuiveren. En weetje wat Van Norden zei: jullie hebben
de allerbeste vent die er rond loopt. Dat was Henk. Ja, ik
voelde me zijn volstrekt ondergeschikte soldaat.’ Stilte.
‘Na de oorlog moest Vrij Nederland legaal van de grond.
Henk was hoofdredakteur, Arie van Namen werd
direkteur... maar die wist natuurlijk niet wat een
krant was. En ik nauwelijks. Ik ben toen de eerste
waarnemende direkteur van het legale weekblad geweest.
Na een week zei Henk: we hebben geen geld meer,
de kwitanties moeten in zee. Ik zei: dat kán niet.
Dat moet, zei hij, bij vooruitbetaling. Geweldige ruzie.
Ik zei: Henk, ik heb altijd goed onder je gediend, maar dát
kan niet. Na zes weken had ik er genoeg van, ik zei:
ik heb een uitgeverij in Den Haag. Ik smeer hem!
En ik nam mijn auto mee. Op die eigengereidheid is
bij voorbeeld ook Schaper gestrand, al die jongens...
alles strandde op die eigenschap van hem dat hij niets
kon overlaten. Dat kon hij bij Djambatan ook niet.
Hij ontwierp daar zelfs de advertenties en er zijn brokken
gemaakt. In de oorlog was het heel gewoon dat éen man
de verantwoordelijkheid droeg voor de dingen. Hij wou
altijd de eerste viool spelen, niet uit ijdelheid. Hij was
absoluut niet ijdel, absoluut niet, maar hij kón niet met
anderen samenwerken.’ |
Ik: |
‘Hetty van Klaveren zei dat hij, toen ze hem in 1961
terugzag, veranderd was in z'n optreden, meer menerig
was geworden’. |
| |
| |
B.: |
‘Hij kreeg een andere allure dan hij in de eerste jaren
na de oorlog had. Dat heeft zijn vak meegebracht.
Hij reisde veel. Dat is het tragische dat een heleboel
mensen treft... Hij heeft zich misschien een beetje
aangepast. Burgerlijk was hij niet geworden. Hij had wel
de allure van dat. ie... De Vader van Bram de Swaan,
Meik, had dat ook, die wou nooit hebben dat je zelf iets
betaalde. Als je met hem at, wilde hij altijd betalen.
Dat kreeg Henk ook. Misschien dacht hij, dat je hem niet
voor vol aan zag. Dat was een zwakheid die hij niet
nodig had. Hij hoefde niet te demonstreren. Hij was
direkteur van een internationale uitgeverij.
In de oorlog heeft hij es gezegd tegen Bruins Slot:
we hebben de plicht op ons genomen om het land te
hervormen. Neem jij genoegen met vijf duizend gulden
inkomen per jaar? Bruins Slot zei toen: nee. En het vorige
jaar zei hij lachend tegen Ada: daar heeft uw man zelf
ook geen genoegen mee genomen. |
Ik: |
‘Ik belde hem een keer op, ik wou hem interviewen,
toen zei hij: ik sta klaar om voor lange tijd op reis te gaan.
Alles is gepakt. 's Middags zat hij gewoon in een kafé in
Amsterdam’. |
B.: |
(lachend): ‘Hij kon enorm fantaseren. Ik zei es tegen
z'n zuster: Henk was in de kleine dingen vaak verdomd
onbetrouwbaar. Nou, zei ze, dat was ie. Hij was door
en door ongebreideld. Maar in werkelijk belangrijke zaken
was hij volstrekt rechtuit. De ontluistering van Colijn,
die heb ik, dat zei ik je al, van Henk geleerd.
Toen zijn boek In de schaduw van gisteren uitkwam,
heeft Buskes tijdens een bijeenkomst gesproken.
Later zei Van Norden: ‘daar moet nu een eind aan komen,
aan dat mytische gedoe. Kijk, ik kan dat “gedoe” heel
goed hebben, Ik kóm uit die kerk. Van Norden niet.
Maar ik heb de kerkdienst bij Henks dood niet zo
prettig gevonden. Ik houd niet van annekseren. Ik houd
er niet van als iemand, als je niet goed weet of die
iemand zich wel of helemaal niet in de kerk tuis voelt... |
| |
| |
|
dan vind ik een rouwdienst in een kerk al annekseren.
Ik heb vóór die begrafenis Buskes getelegrafeerd. Ik wou
hem voorstellen... Nee, je moet eerst dit weten. Toen ons
land bevrijd was, was er een paar dagen later 's middags
de eerste grote betoging op de Dam. Daar heeft Henk
gesproken. Daar is hij begonnen met: Amsterdammers,
wij zijn vrij. 's Morgens gingen we met de
canadese kommandant en de kommandant van de B.S.
langs de fusilladeplaatsen, in totaal vier auto's, een
canadese jeep, mijn Lincoln Zephyr van mijn gestorven
schoonvader en nog twee. Ik had de belangrijkste man
te vervoeren: Van Randwijk. We gingen langs de
fusilladeplaatsen op de Weteringschans, de Apollolaan
en toen naar die bij Ouderkerk. Bij de eerste zweeg
iedereen, bij de tweede ook, bij de derde, de doodstille
zandheuvel bij Rozenoord, daar zette die
ongelofelijke Henk, daar zette hij in z'n dooie eentje
het Wilhelmus in. Om mensen te eren die al verteerd
waren. Dat vond ik het grootste ogenblik, groter dan
's middags op de Dam, waar duizenden mensen stonden
en waar de B.S. arm in arm een rijpad moest openhouden.
Nou zal ik je even laten zien wie Henk was! Hij was
aangezocht namens de nederlandse illegaliteit om het
woord te voeren, het volk toe te spreken. Hij zat er voor
in angst. We dronken een paar weken voor de bevrijding
een borrel op de Prinsengracht, zaten bij de grote
gascylinder die Ada altijd aan moest steken als Henk en ik
eerst uit de kamer waren, geweldige schijtlaarzen. Hij zei
na een paar borreltjes: hoe denken jullie dat ik begin?
Amsterdammers, wij zijn vrij. En na weer een paar borrels
was hij vergeten, dat hij het al gezegd had. Hij zei:
hoe denken jullie dat ik begin...? Toen hij gestorven
was heb ik Buskes een telegram gestuurd waarin ik
voorstelde het tweede koepiet van het Wilhelmus te laten
zingen, voor mijn part als enig gebeuren bij de begrafenis.
Het koeplet dat Henk toen bij die fusilladeplaats begonnen
was: De tirannie verdrijven die mij mijn hert doorwondt. |
| |
| |
|
Het was een indrukwekkende begrafenis, met Bruins Slot
Smallenbroek, Schermerhorn, Gerben Wagenaar, Herzberg,
joden, niet-joden, kommunisten, antirevolutionairen...
Maar dat heb ik gemist. Dat had moeten gebeuren.
Ja, waarom gebeurde het niet? Ada wou niet dat er
gezongen zou worden. Maar ze wist niet wat de
achtergrond van mijn bedoeling was. Later zei ze, dat ze
het toch een aannemelijk idee had gevonden.’ Stilte.
Toen we op de Prinsengracht woonden, ging ik
zaterdagsavonds altijd naar het Singel, een soort
vrije avond. Daar woonde een neef van me. We waren
met z'n drieën. Drie neven. Neef Popke, neef Albert en ik.
We zaten bij een noodkacheltje in de keuken en hadden
elk een kruik jenever voor ons staan. Neef Popke zei
altijd: kalm aan, de avond is nog lang, want ik dronk
veel te schielijk. Die kruiken dronken we schoon leeg.
Maar dan waren wij góed vol. We waren alle drie vreselijk
gereformeerd opgevoed. Op een gegeven moment gingen
we dan naar de binnenplaats en brulden we psalm 89
vers 7: Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort,
en vers 8: Gij toch, gij zijt hun roem, de kracht van
hunne kracht, tegen de muren. Dat was ons heimwee,
begrijp je? Daarom, als ze iets van Buskes zeggen, zeg ik:
poten af van die man. Hij meent het.’ |
| |
| |
mr. w.f. de gaay fortman
| |
| |
| |
w.f. de gaay fortman
Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman geboren op 8 mei 1911 te Amsterdam, van 1929-1932 studie rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam, in 1932 meester in de rechten aan de Vrije Universiteit, in 1936 doktor in de rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit op een proefschrift De onderneming in het arbeidsrecht, van 1934-1938 Landbouw-Krisisbureau van het ministerie van Ekonomische Zaken en van 1938-1947 afdeling Arbeidsverhoudingen van het ministerie van Sociale Zaken, laatstelijk als hoofd der afdeling, in 1947 hoogleraar in burgerlijk recht, handelsrecht en arbeidsrecht aan de Vrije Universiteit, in 1960 lid van de Eerste Kamer, 1962/1963 rektor magnifikus van de Vrije Universiteit, sedert 1965 opnieuw rektor magnifikus, in 1965 lid van de Europese Commissie van de rechten van de mens
|
Professor mr. W.F. de Gaay Fortman in het gebouw
van de Eerste Kamer. Aan het hoofd van een lange tafel.
‘Hij was iemand die over zeer grote leidersgaven
beschikte. Dat werd gekompenseerd door andere faktoren,
want anders zou hij een heel dominerende rol hebben
gespeeld. Bruins Slot heeft geschreven: “Hij was een
profeet”. Het profeet-zijn gaf in de oorlog geen
moeilijkheden. Er was één doel: de Duitsers moeten er uit.
Bovendien was toen zijn kompromisseloze instelling een
sterk punt. Maar na de oorlog kwam iedereen die het
idee had gehad: zo zal het gaan - en in die richting was
blijven werken - onvermijdelijk in kompromissen terecht.’ |
Ik: |
‘Bert Bakker vertelde, dat hij na de bevrijding ruzie kreeg |
| |
| |
|
omdat Van Randwijk het abonnementsgeld praktisch
dadelijk na het verschijnen van het bevrijdingsnummer van
V.N. al wou gaan innen. Allerlei vrienden zouden
dergelijke konflikten met hem hebben gehad’. |
G.F.: |
‘Dat kan ik me voorstellen. Naar raad luisteren was niet
zijn sterke punt, hij was een zeer primair reagerend mens.
Maar ik heb nooit iets met hem gehad. Ik deed in
Vrij Nederland de rubriek sociale zaken en die liet hij
praktisch helemaal aan mij over. Als hij zei: dat niet,
dan was het meestal zo, dat hij gelijk had. Na de zomer
van '47 ben ik zelf uit Vrij Nederland gegaan. Dat zou je
een konflikt kunnen noemen... Het ging om de
indonesische zaak. We vonden dat hij die te
ongenuanceerd benaderde. Ik wilde ook niet dat de oude
koloniale struktuur terugkwam, maar dit ging te hard.
Ik vond het beter om weg te gaan. Na '47 heb ik hem
heel weinig meer gezien’. |
Ik: |
‘Trok hij zich dat erg aan?’ |
G.F.: |
‘Daar had ik verdriet van. Hij niet. Hij was er zo van
overtuigd, dat zijn weg de goede was, dat hij helemaal
niet aan verdriet toekwam’. |
Ik: |
‘Hoe kwam U met Vrij Nederland in kontakt?’ |
G.F.: |
‘Door Arie van Namen. Die kende ik vluchtig. Ik had hem
destijds ontgroend. Hij stelde zich voor als Akkerman
en gelukkig realiseerde ik me, dat dat de bedoeling was.
Hij vroeg of ik aan Vrij Nederland wilde meewerken.
Ik ging schrijven over staatsrechtelijke en sociale dingen’. |
Ik: |
‘En Van Randwijk, wanneer leerde U die kennen?’ |
G.F.: |
‘In de zomer van '43 heb ik Sjoerd van Vliet voor het
eerst ontmoet. Burgers in nood en Een zoon begraaft
zijn vader hadden in de krisisjaren diepe indruk op me
gemaakt. Dat was nu precies, zoals ik die periode zelf
beleefde. Maar tot 5 mei '45 heb ik niet geweten dat
Sjoerd van Vliet Van Randwijk was. Mijn eerste indruk
was: ik heb zelden iemand ontmoet, die zo natuurlijk
domineerde’. |
Ik: |
‘Hij is na de bevrijding nooit erkend’. |
| |
| |
G.F.: |
‘Profeten worden nooit erkend. Meestal als ze
doodgeslagen zijn, heeft men in de gaten wat men
uitgehaald heeft. Zo'n figuur loopt een geweldig risiko
niet au sérieux genomen te worden’. Stilte. ‘Ik zal U een
typerend verhaal vertellen. Mijn vader verslond
Vrij Nederland in de oorlog. Toen hij voorzitter van de
Radioraad was, moest hij nieuwe leden benoemen
en hij zei: “Ik neem die Van Randwijk, dat is een vent”.
Dat is een hopeloos verdriet geworden. Van Randwijk
vond die hele Radioraad niks. Die moest, zei hij, helemaal
vernieuwd worden. Vader was ook voor veranderen, maar
volgens de weg van de evolutie. Maar Van Randwijk riep:
“Weg ermee. Helemaal nieuw”. Vader zei: “Er is met
die man niet te werken”. Van Randwijk liep boos uit de
vergaderingen weg. Het heeft zes weken geduurd.
Het was een défaut, dat hij zich niet goed realiseerde, dat
hij mensen van zich vervreemdde, die het verder met hem
eens waren. Hij botste niet alleen met reaktionairen,
ook met de vernieuwers. Maar ik heb hem nooit op een
streek betrapt en hij zou ook nooit iemand buiten spel
zetten. Daar was hij te ruig voor. In de oorlog kreeg hij
de gelegenheid om te leven, zoals hij was en daar is hij
na de bevrijding mee door gegaan. De hele
uitgeverij Djambatan is een soort vizionair geval.
Dat hij Bertus Schaper na de bevrijding als naaste
medewerker nam, was heel verstandig. Maar ook dat
schijnt in een konflikt geëindigd te zijn’. |
Ik: |
‘Als hij kopij niet goed vond, hoe zei hij dat dan?’ |
G.F.: |
‘Niet zachtzinnig. Maar dat is wel goed en ik aksepteerde
het. Dat doe je bij mensen, die je echt als je meerdere
voelt’. |
Ik: |
‘Met mr. Cramer heeft hij na de oorlog ruzie gehad
omdat hij in Vrij Nederland wou laten diskussiëren over
de houding van de Vertrouwensmannen. Cramer wou,
als Oud-Vertrouwensman, dat Vrij Nederland een
duidelijk standpunt innam’. |
G.F.: |
‘Die kwestie met de Vertrouwensmannen lijkt achteraf |
| |
| |
|
een wat onwerkelijke zaak. Elke zaterdag hadden we daar
een bespreking over, Van Randwijk, Schaper, ik en
enkele anderen. Hij moest niets van de
Vertrouwensmannen hebben. Hij had grote bezwaren
tegen onderhandelen met de Duitsers over
voedseldroppings van de geallieerden. De Duitsers zeiden:
als ze dat zonder overleg met ons doen, gaan we schieten.
Ik was ook tegen onderhandelen, maar achteraf denk ik:
hoe kón je op basis van die smalle gegevens, hoe
durfde je dat te zeggen terwijl de mensen voor je ogen op
straat krepeerden van de honger? Maar het is dwaasheid
van Van Randwijk geweest, dat hij dat later voor
het publiek wou uitpraten; dat had geen enkele zin. Dat
komt door het soms-niet-in-de-gaten-hebben van de
relativiteit van zijn eigen mening. Hij was allerminst een
volmaakt man. Om nu een heilig monument voor hem
op te richten, daar voel ik niets voor’. |
Ik: |
‘Het schijnt dat dominee Buskes dat doet. Vindt U dat
dominee Buskes Van Randwijk geannekseerd heeft door
die dienst in de kerk bij zijn begrafenis?’ |
G.F.: |
‘Ik vind dat Buskes hem goed begraven heeft. Ik was er
niet bij. Ik moest in de Eerste Kamer spreken bij een
wetsontwerp over het wetenschapsbeleid, maar ik heb
wel in de eerste vijf zinnen gezegd, dat ik het reuze
beroerd vond, dat ik hier zat terwijl hij begraven werd’. |
Ik: |
‘Dominee Buskes ziet hem als een heel gelovig mens’. |
G.F.: |
‘Ik ook, maar er is wel verschil. Buskes zegt: ten slotte
was hij toch een christen. Ik zeg: hij was een christen.
Ik geloof niet dat hij de kerkbanken stuk zat, ik vind
dat wel beter, maar uiteindelijk is dat ook niet een
beslissend kenmerk. Hij behoorde tot de mensen die
vonden dat de wereld niet even voortreffelijk geregeerd
wordt door God. Dat mag je gelukkig zeggen. Hij heeft
altijd iets gehad van een twistgesprek met God.
Ik begrijp Buskes' aarzeling niet van-dat-nou-Ja-ten-slotte-
was-hij-een-christen. Maar hij heeft hem niet geannekseerd,
nee, dat kan ik niet beweren. Mijn idee is dat hij er |
| |
| |
|
zelf altijd bij wilde horen. In het amsterdamse kerstnummer
van Vrij Nederland '44 heeft hij zo machtig over het
Kerstfeest geschreven, dat het voor mij onaannemelijk is,
dat hij niet voluit christen was’. |
Ik: |
‘Liegen, was dat voor U een probleem in de bezetting?’ |
G.F.: |
‘Geen moment. Natuurlijk moest je liegen. Maar ik ben
nooit gevangen genomen. Na de bevrijding zei
Gerbrandy: ‘Heb je gezeten?’ Ik zei: ‘Nee, professor’.
Toen zei hij: ‘Dat valt mij bitter tegen’. Lacht. |
Ik: |
‘U hebt er nooit over gedacht van Vrij Nederland naar
Trouw te gaan?’ |
G.F.: |
‘Nee, ik vond de afsplitsing volmaakt onnodig. Ik was
tegen elke versnippering’. |
Ik: |
‘Was de naoorlogse tijd voor U een desillusie?’ |
G.F.: |
‘Nee, ik vond dat er nogal wat gebeurde. Ik werkte
onder Drees. Er gebeurde ontzaggelijk veel op
Sociale Zaken. Drees was echt een inspirerend minister.
Van Randwijk onderschatte wat er langs de normale weg
aan verbeteringen tot stand kwam. Kijk, wat Van Randwijk
over Europa schreef in de bezetting, was echt het
koncept van de gemeenschap zoals wij die voorstaan.
Samenbundeling, géén afsluiting. Dat is geniaal, dat hij
dat gezien heeft. Maar toen het er niet uitkwam wat
hij wou, kon hij niet zeggen: nou goed, het is tenminste
een begin’. |
Ik: |
‘Wim Speelman zei in de bezetting tegen Van Namen:
“Ik zal je met iemand In kontakt brengen, die wordt vast
minister”. Dat was Van Randwijk’. |
G.F.: |
‘Weet U wat ik schandelijk vind, dat Van Heuven Goedhart
niet minister is geworden. Waarom Drees en
Schermerhorn hem niet gekozen hebben begrijp ik niet,
maar dat is hun zaak. Hij is ten slotte op een fraaie post
gekomen, maar buiten Nederland. Van Randwijk, die
kun je je niet op een departement voorstellen. In de
Radioraad liep hij al langs de spijlen van de kooi. Dat er
niet naar hem geluisterd is, dat ben ik ook niet met
U eens. In elk geval in de bezettingstijd wel. En hij heeft |
| |
| |
|
geschreven, hij had uitingsmogelijkheden, het is
gepubliceerd. Ja, de indonesische kwestie zat hem dwars.
Ik ben over mezelf ook niet zo tevreden wat de
indonesische kwestie betreft. Ik was voor
onafhankelijkheid, maar ik vond Van Randwijk te radikaal.
Ik vond, dat de overdracht van de souvereinlteit
geleidelijk en ordelijk moest gebeuren. Dat was geen
punt voor hem’. Stilte. ‘We hadden in de A.R. veel meer
kabaal tegen Schouten moeten maken. Maar wij zijn nooit
in opstand gekomen zoals de radikalen. We schreven
een brief en dan zei Schouten: Kom es praten, en dan
praatte hij. Je wilde wat Schermerhorn wilde en dat had je
veel duidelijker in de partij moeten laten blijken. Dat je
dat niet deed was gebrek aan inspiratie, ook gebrek
aan moed helaas. Ik heb m'n konsekwenties er uit
getrokken, ik heb me niet meer met de politiek bemoeid
Nee, dat had met moed niets te maken. Ik ben niet uit de
A.R. gegaan. Ik bedoel het niet als verontschuldiging.
Ik geloof stellig dat Bruins Slot het tegen Schouten
verloren heeft. Toen Linggadjati een feit was, heeft hij
gezegd: “Nou ophouden met zeuren”. En toen het om
Nieuw Guinea ging was hij definitief om. In de
indonesische kwestie wreekte zich bij de A.R. de
verkeerde opvoeding van de kiezers. Jaren lang hadden
ze gehoord: het is ons recht dat we daar zijn. We hadden
het land in moeten gaan. We hadden de toestand moeten
uitleggen. Daarbij kwam dat Schouten een man was die
erg domineerde, wat eigenlijk heel gevaarlijk is. Hij had
bij de kiezers een onbegrensd respekt. Hij was groot
in het verzet. Als je Drees over Schouten hoort praten,
altijd met de diepste eerbied... Schouten was een man
die in de bezetting zei: niet liegen, ook niet de waarheid
zeggen, zwijgen. En hij zweeg, al hadden ze hem
gevierendeeld... Een man die nadat hij gevangen had
gezeten onmiddellijk weer naar een vergadering ging,
een zeer harde man. Nee, ik was nooit zo dol op hem.
Toch wou hij altijd praten. Maar ja, dan praatte hij’. |
| |
| |
Ik: |
‘Bruins Slot is ongelofelijk veranderd. |
G.F.: |
“Hij is een andere man geworden. Met Van Randwijk heb
ik nooit konflikten gehad, met Bruins Slot had ik ze
vroeger vaak. Hij had niet veel gevoel voor het sociale
vraagstuk. De mensen van de A.R.-top voor de oorlog
- en in hun kring verkeerde hij - hadden vooral
belangstelling voor de bestuursdepartementen:
Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Justitie en Koloniën.
Mensen als Colijn, V.H. Rutgers en Bruins Slot ook
voor het buitenlands beleid. Buiten die kring stond
Gerbrandy; die was op sociaal en ekonomisch gebied
een vooruitstrevende man”. |
Ik: |
Vergelijkt U Van Randwijk en Schouten es’. |
G.F.: |
‘De enige overeenkomst was dat ze beiden domineerden.
Maar Schouten was partijleider en Van Randwijk
allerminst. Schouten was een en al geduld, Van Randwijk
was ongeduldig. Schouten belde je op, zei als je zat
te kankeren: kom, dan praten we het helemaal uit.
Goed, dan ging je, en dan zei hij: je moet es goed
luisteren, dan kwam er een preek. Dat is typerend voor
een A.R. Als ze op dreef raken, preken ze. Zei je dan
toch nee, dan had je het niet begrepen en kwam er een
tweede gesprek. Van Randwijk had een souvereine
minachting voor alles wat regels waren. Schouten had
er een overdreven eerbied voor. Schouten was in wezen
beperkt, zag weinig van de wereld. Van Randwijk zag de
hele wereld open liggen’. |
Ik: |
‘Wie vindt U nog meer een typisch dominerend mens?’ |
G.F.: |
‘Romme, Drees en Stikker. Drees is bescheiden, soms
haast verlegen. Dat was Schouten helemaal niet. Als die
op een vergadering van de partij kwam, zag je duidelijk:
dat is de man. Maar ook Drees heeft duidelijk
leidersgaven. Hij is verder altijd reëel. Toen hij minister
was, zei hij eens tegen me: ‘De mensen van het verzet
vergissen zich, als ze denken, dat mensen, die vroeger
A.R. of C.H. waren nu opeens zullen veranderen. Ik blijf
toch ook socialist’. |
| |
| |
a.m. van randwijk-henstra
| |
| |
| |
a.m. van randwijk-henstra
Ada van Randwijk-Henstra geboren op 24 oktober 1911, opleiding kweekschool, voor haar huwelijk onderwijzeres bij het l.o., daarna leerkracht bij het buitengewoon onderwijs, afdeling geestelijk gehandicapten.
|
Ada van Randwijk, bij haar tuis in Ilpendam. Blik, houding,
stem enorm afwerend: ‘Ik vind het moeilijk. Je krijgt het
gevoel, dat je verschrikkelijk gaat zitten liegen. Ik bedoel,
als ik lees wat ze na z'n dood over hem geschreven
hebben, zo van wat was het een best mens, wat een
edel mens, dan zeg ik: hij had net zo goed z'n moeilijke
kanten. Han Lammere schreef in de Groene: ik ben zo
bang dat ze een ander van hem gaan maken. Dat is het.
Dat gevoel heb ik ook’. |
Ik: |
‘Noem een paar moeilijke kanten’. |
A.: |
‘Nou ja, kijk...’. Ze zwijgt. ‘Als hij met iets bezig was,
hij was een perfektionist, liep hij met lijsten rond wat er
allemaal moest gebeuren, wat ik allemaal moest doen,
en als hij tuis kwam en niet alles was gedaan... een
vulkaan. Ik heb in het begin van ons huwelijk gezegd:
laten we dit afspreken. Er is er één die een drama schopt,
dat ben jij. Je kan niet allebei... Eén moet zich koud
stellen, dat was ik. Dat was het moeilijkst, jezelf koud
te stellen. Maar je moest hem de ruimte geven.
Het hangt er van af hoe je bent opgevoed. Mijn vader was
razend als je een minuut te laat kwam en beloften waren
heilig. Het kleinste leugentje vond hij onbehoorlijk.
Ik denk wel es als hij mij later had meegemaakt...’.
Stilte. ‘Eigenlijk kon je met een man als Henk niet je eigen |
| |
| |
|
werk hebben. Maar je moest een klein plekje voor jezelf
overhouden om te leven. Misschien moet ik voor hem wel
een saai mens geweest zijn. Ik had altijd het idee dat ik
hijgend achter hem aanliep. Als hij een opdracht aannam,
zei ik: Nou Henk, zou je dat wel aan kunnen. Je hebt
nog zoveel ander werk. Ik trapte er altijd weer in. En als
hij het later toch niet deed, zei ik: zie je nou, dat het
weer teveel was? Nou ja, hij nam opdrachten aan omdat
hij het wel wou maar het kón niet, dus ik was altijd
het verdomde Louwietje. Toen hij na de bevrijding een
telegram kreeg, dat hij benoemd was in het
nood-parlement, zei hij met angst in z'n stem: stuur direkt
een telegram terug dat ik niet wil. En toen hij gevraagd
werd of hij in het partijbestuur van de P.v.d.A. wou, heeft
hij daar zelfs nooit op geantwoord. Wat ik de ene dag
verdedigd heb, wil ik de andere dag kunnen herroepen,
zei hij altijd. Maar kijk, als hij dan in kontakt was geweest
met mensen die, zoals hij dat noemde, de baantjes hebben,
en zei: ik heb ze in m'n zak, moet je zien wat ze zijn,
dan zei ik: jij bent nou eenmaal nonkonformist, maar in de
politiek moet je geloven wat je partij zegt. Dan moet je er
ook voor honderd percent achter staan’. Stilte.
Duwt de grote zwarte hond, die naast haar op de bank
zit opzij. ‘Laatst las Bert Bakker door de telefoon een
stuk voor van de rede, die Henk gehouden heeft op de
Dam, de negende mei 1940. Toen was ik ontroerd.
Ik dacht: hij was een geweldige man om toen al en op
die manier Indonesië er bij te betrekken. Het heeft hem
vreselijk pijn gedaan dat zijn beste vrienden, toen hij
des duivels was over de politiële akties, hem de
vriendschap opzeiden. Hij had iets vizionairs, hij was
z'n tijd vooruit, maar hij zat ook dag en nacht te werken.
Lezen, lezen, lezen. Altijd klagen dat hij het nooit bij kon
houden. Alleen de laatste jaren vond hij echt wel een
rustpunt in de tuin. Toch zei hij: je denkt, dat ik rustig
in mijn tuin loop, maar ik leef drie levens. Daarom, hij is
opgebrand. Hij sprong van het een in het ander, had nooit |
| |
| |
|
tijd genoeg.
Toen hij veertien was, zette hij een valse handtekening,
want hij wou uit de bibliotheek in Gorkum bepaalde boeken
hebben, en daar moest je zestien voor zijn. Ik heb
schriften van toen hij veertien was, met uittreksels uit
Kant en Hegel. Krankzinnig. Ik heb nooit geprobeerd hem
anders te maken. Wel om hem te reguleren. Ik bedoel,
ik probeerde wel es dingen die ik te scherp vond wat te
temperen. Als hij een artikel geschreven had bij voorbeeld
en ik had er kritiek op. Dan zei hij: oh, jij bent gek. Maar
hij veranderde het toch wel haast altijd. Ja kijk, hij was
wel es een beetje te hard in z'n oordeel, terwijl ik zeker
wist, dat hij dat de volgende dag zou herroepen.
Henk komt uit een heel vroom gezin. Z'n vader, daar had
hij ontzettend veel eerbied voor. Maar hij had z'n
eigen stem. Hij schreef Burgers in nood, Een zoon
begraaft z'n vader. Daarin keerde hij zich tegen wat we
toen noemden de Colijn-kliek.
Toen hij twintig was en hij op een konferentie over
Karl Barth gehoord had, zei hij: zie je wel, ik heb altijd
geweten, dat er iets anders was. Wat Buskes zei over
z'n religie... die toespraak bij de begrafenis, vind ik iets
overtrokken. Ik geloof, dat Henk veel nuchterder reageerde
dan Buskes zei. Ja kijk, de ene keer zei hij: ben je gek,
er is niets... En dan zei hij weer: waar is het dan
allemaal voor nodig als er helemaal niets is. Tegen mij
zei hij: jij bent zo'n heidin. Omdat het geloof mij niet zo
intrigeert, terwijl hij - als je zo twijfelt... dan geloof
je wèl.’ Stilte.
‘Ik vind wat Lammers over zijn boek geschreven heeft
het beste. Ze moeten geen ander van hem maken.
Hij ergerde, wroette, dat deed hij méé ook om tot een
gesprek te komen. We hebben hier wel meegemaakt
(lacht), dat Buskes en Cramer en hij tegen elkaar op
stonden te schreeuwen.
Toen we trouwden was hij bezeten van de ellende van
de werkloosheid. Hij had in Werkendam zo'n grote |
| |
| |
|
werklozenkursus. Was eeuwig met Pascal bezig. Ik heb
es gezegd: als je nog één keer Pascal zegt... Ik krijg
er nóg de koude rillingen van. Wat heeft ie me daarmee
gepest, met die rot-Pascal.
Toen is hij door dominee Buskes midden in de diepste
werklozen-ellende, hoofd van een school voor
haveloze kinderen geworden in de Jordaan. Daar had hij
ook iets wat direkt opviel. Ik vertel dit niet als
opschepperij, maar Kees Boeke zei: ik heb een
rijkeluisschooltje, maar wat jij, zonder geld, in de Jordaan
doet is hetzelfde. Hij had voor die school helemaal nieuwe
metodes bedacht.
Hij was reuze schuw ten opzichte van mensen. Als we
ergens heen gingen, zei hij: jij moet maar praten, ik ben zo
moe, ik weet niks. Maar als we er waren, kwam ik niet
eens aan het woord. Wel nee, natuurlijk niet. En dan had
hij gezegd: ‘denk erom, niet over je zelf praten, altijd
belangstelling voor anderen. Vreselijk leuke man,
je kon erg met hem lachen.’ Zwijgt.
‘Hij was als de dood voor elektrische dingen. Als er iets
was met een lamp of een stopkontakt, zei hij: je bllijft
er af hoor. Kan me niet schelen, voor mij blijft het chemie.
In de oorlog hadden we een acyteleencylinder. Hij zei:
Ada, steek jij hem aan, en dan ging hij zolang de kamer uit.
In 1941 is hij met Vrij Nederland begonnen. Op school
was hij bevriend met Henk Kooistra, die had met
Wim Speelman een gestencild blaadje, en die vroeg:
doe je ook mee? Henk zei: dat rotblaadje, dacht je, dat
Ik daar m'n leven voor waagde? Nou, zeiden ze, dan
moet je dat rotblaadje beter maken. Toen is hij er bij
gekomen.’ Vertelt van haar kontakt met Viebahn, een
Sachbearbeiter onder Lages.
Ze deden met een loper de deur open. Viebahn en een
paar Hollandse S.D. ers. Henk en ik hadden
spionnagemateriaal, dat lag gewoon op het nachtkastje.
Ik liep nog in peignoir en de Hollanders zeiden iets tegen
elkaar over mij. Ik zei: denkt U erom, U bent hier voor |
| |
| |
|
huiszoeking en ik wil geen op- en aanmerkingen.
Viebahn heeft toen ik me over hen beklaagde
die Hollanders weggestuurd. Ik vroeg of ik me mocht gaan
aankleden, en toen heb ik de enveloppen met
spionnagemateriaal verstopt en het linnengoed kris kras
uit de kast gegooid. Ondertussen was Römke gekomen
met twee vervangers, en toen die het huis gingen
doorzoeken en in de slaapkamer kwamen, zeiden ze: hier
zijn ze al geweest. Henk moest mee om verhoord te
worden. Maar ik heb bij Viebahn veel bereikt. Ik ben naar
hem toe gegaan om te zeggen dat hij Henk los moest
laten. Ik deed erg uit de hoogte, en hij zei, dat Henk
direkt na het onderzoek tuiskwam, wat niet gebeurde.
De tweede keer dat ik ging, zei ik dat Henk een cheque
moest tekenen. Viebahn heeft me toen mee naar de
gevangenis genomen, en ik kon Henk duidelijk maken
dat ze niets hadden gevonden. De derde keer zei ik
kwaad, dat ik altijd had gedacht, dat een duitse officier
die zijn woord gáf, te vertrouwen was. Ik zei: en nou
kom ik niet meer vragen, dan blijft-ie maar zitten.
Ik ging gewoon woedend weg. Ik was nog niet tuis of
Henk belde op. Hij was vrij gelaten. Viebahn had gezegd:
of U bent de grootste leugenaar of U bent onschuldig.
Toen zijn we meteen ondergedoken.
In 1943 heb ik een tijd in Scheveningen gezeten, dat was
m'n eigen schuld. Ik ging naar het distributiekantoor.
Er was een grote aktie ingezet om Henk te krijgen.
Op alle distributiekantoren lagen onze namen. Ik had ook
nog alle kopij van Vrij Nederland bij me, die had ik
in m'n step-in’. Vertelt hoe ze kans zag die op het
laatste moment aan een duitse buurvrouw van een
vriendin te geven.
‘Ik wist niets van die Duitse, maar ze bleek goed te zijn.
M'n vriendin heeft iedereen gewaarschuwd. Ik ben op
zo'n moment volkomen ijskoud, en je had vóór, dat je
vrouw was. Ik ben een paar keer verhoord. De
laatste keer zeiden ze: we willen met uw man spreken. |
| |
| |
|
Ik: wat zijn uw voorwaarden? Hij, na lang nadenken:
ik kan U niet garanderen dat we uw man niet zullen
arresteren, maar als Vrij Nederland stopt, dan zullen
degenen die gevangen zitten niet doodgeschoten worden.
Ik zei: mijn man heeft niets met Vrij Nederland te maken,
dat heb ik al zo vaak gezegd.
Omdat ik ziek was, kreeg ik huisarrest. Voor kontrôle
belde de S.D. me 's avonds na speruur voortdurend op.
En toen ben ik hem na veel voorbereiding gesmeerd.
Nou ja, ik ben boodschappen gaan doen en van de
ene tram in de andere. Ik kreeg een heel ontsnappingsplan
voorgeschoteld. Henk maakte altijd fantastische plannen.
Vanaf mei 1943 tot het eind van de oorlog heetten we
Oorthuys, we woonden in het huis van dominee Oorthuys,
Prinsengracht 21, met Arie van Namen, Jaap Cramer en
Bert Bakker. De bevrijding kwam als een grote
ontgoocheling. Voor Henk was de grootste klap
de politiële aktie. Hij schreef: Omdat ik Nederlander ben,
in Vrij Nederland, en ze verloren duizenden abonnees
in één week.
Als je nu ziet, al die mensen die naar de recepties gaan
van de indonesische ambassade. Luns, die er nooit
achter heeft gestaan... En Henk, die er z'n hele karrière
aan gegeven heeft, werd voor landverrader uitgekreten.
Door Trouw het ergst van allemaal. Neen, we zijn er
in het begin een paar maal geweest. Acht jaar geleden
kregen we al geen uitnodiging meer.’ Stilte. |
Ik: |
‘Schermerhorn wil er ook nooit heen’. |
A.: |
‘Henk hield heel veel Schermerhorn...’. |
Ik: |
‘Schermerhorn zei tegen mij dat hij wel gelooft dat
Henk te simplistisch dacht ten opzichte van Soebandrio.
Hij vroeg zich af of Soebandrio toch niet het slachtoffer
was geworden van het feit dat macht korrumpteert.
Hij zei: ik ben in ieder geval tegen zijn
ter-dood-veroordeling, maar ik matig mij geen oordeel aan.’ |
A.: |
(heftig): ‘De laatste keer dat we Soebandrio spraken was
in het Hiltonhotel, hij ging naar Amerika. Henk vroeg naar |
| |
| |
|
de ekonomische toestand, hij had daar kritiek op. Toen
zei Ban: ik zie het zelf ook wel. Er is te veel korruptie,
we moeten het anders aanpakken. Ach, zei hij toen
woordelijk: onze grootste vijand is kommunistisch China.
We namen afscheid en hij gaf ons op iedere wang een
zoen. Henk ook. Dat had hij nooit eerder gedaan. Hij zei:
bid voor mij, want ik zal het erg moeilijk krijgen.
Ach, je weet niet van hoeveel dingen hij Soekarno tegen
gehouden heeft. Je kunt het vergelijken met
burgemeester Boot die wel aanbleef en Bruins Slot die
wegging. Boot heeft toch goeie dingen kunnen doen,
hoewel ik voor het standpunt van Bruins Slot kies.’ |
Ik: |
‘Vertel es wat van Djambatan’. |
A.: |
‘Nou ja, toen Vrij Nederland droog kwam te liggen,
heeft Henk Djambatan verder uitgebouwd. Eerst kleine
atlasjes, populair-wetenschappelijke boekjes met
onderwerpen als: hoe maak ik een vakvereniging?...
In Indonesië bestaat Djambatan nog altijd, die geven
de atlassen uit die Henk gemaakt heeft. Ik weet niet
hoeveel honderd duizenden atlassen en boeken daar
naar toe zijn gegaan. Er gaan er nog steeds naar Irak,
Afrika, Ceylon, Burma. Maar hij zat op een tak, die hij zelf
aan het afzagen was. Hij ging sterk van de idee uit,
de mensen hierheen te halen en die het vak te leren,
zodat ze het op de duur zelf konden. Dat werd betaald
van de winst, die van de atlassen kwam. Hij vond dat hij
iets terug moest doen. De mensen die hier kwamen,
moesten een huis hebben en loon. Natuurlijk, wat
dacht je...’ |
Ik: |
‘Gaf hij om geld?’ |
A.: |
‘Hij gebruikte graag geld, maar hij gaf er niets om. Het
betekende niets voor hem. Sparen vond hij iets om te
gillen. Arie (van Namen) heeft het es gehad over een
stukje kopen. Daar zat hij om te schateren.’ |
Ik: |
‘Hij is met Le Poole bij Lages geweest’. |
A.: |
‘Toen hij van dat bezoek aan de gevangenis terug kwam
dacht ik, hij zal wel in een toestand zijn van... nou ja, |
| |
| |
|
smeltend. Maar nee hoor. Lages had helemaal geen
zielige indruk gemaakt. Hij gedroeg zich voorbeeldig.
Dat vind ik het rotte van die moffen. Dat zogenaamde
voorbeeldige gedrag, die dienstklopper. Hij hoefde
helemaal geen vuilnisbakken naar buiten te dragen,
maar oh nee, hij wou het tóch doen. Zoiets maakt dan
grote indruk op de gevangenisdirekteur. Lages had
gezegd: ik heb schuld, maar is dit niet zinloos?
Nou (heftig), ik vind het helemaal niet zinloos. En wat
Henk betreft, Buskes schreef in de zaak Lages:
Van Randwijk zei... Toen zei ik tegen Bus: dat weet ik
helemaal niet of Henk dat zo zei. Henk woog het af,
zag twee kanten. Er wordt nu ook steeds gezegd: wat zou
Van Randwijk daarover gezegd hebben... over Vietnam,
over Israël. Ik vind dat onzin, ik vind dat (kwaad)
onzindelijk. Hij is dood.
Z'n laatste dagen had hij het vaak over de oorlog.
Dat hij veel te weinig had gedaan. Voordat hij stierf,
zei hij: ik heb ook niets voor Soebandrio gedaan. Ik zei:
Henk, dat kon niet. Slap gelul, zei hij, je moet het altijd
eerst proberen.
Hij ging de laatste jaren erg op in z'n tuin. Dat kan net
zo goed een vlucht geweest zijn, voor iets niet de baas
kunnen... Hij was duidelijk vermoeid, teleurgesteld zou ik
niet willen zeggen, maar het was allemaal wel anders
gegaan dan hij zo onnoemelijk gehoopt had. Hij zei:
je moet alleen nog maar genoegen nemen met kleine
dingen. Hij kon bij wijze van spreken trots zeggen: ik heb
't eerst gezien dat er al een knop in de rozen staat.
Terwijl voor mij... ach, ik had wel meer gehoopt. Ik ben
veel verbetener, een groter doordrukker. Wat je bij hem
moest zijn.’ |
|
|