| |
| |
| |
j.m. ph. uitman
‘h.m. van randwijk’ / henk
Voor mij ligt een foto, die genomen werd op het bordes van Kasteel Hardenbroek tijdens de Pinksterkonferentie van het Verbond van Christelijk Letterkundige Kringen van 23 tot 26 mei 1931.
Ik bekijk hem nog eens rustig - een wereld van herinneringen gaat open - óók Henk van Randwijk staat er op, toen 22 jaar oud. Ik heb Henk van Randwijk toen voor de eerste maal ontmoet en van stond af aan vriendschap voor het leven met hem gesloten. Zie ik het goed, dan is het Jaar 1931 voor hem een der belangrijkste jaren uit zijn leven geweest. Op de weg van een twintigjarige als hij toen was heeft hij zich in die jaren ‘gevoed’ met wat de jaren 1920-1930 hem aan bruisend en driftig haken naar nieuwe vormen en bewegingen in kultuur en geestesleven hebben aangereikt. Zij vormen de niet weg. te denken ondergrond voor zijn verdere ontwikkeling.
Hoe is er toen een ‘wereld’ voor hem opengebroken met een levende, eigen moderne litteratuur, die dikwijls ook nog europees van gehalte was, hoe heeft hij toen ‘geleefd’ met het uit het na-oorlogse Duitsland overgewaaide ekspressionisme en andere ‘-ismen’, hoe verslond hij boeken als Pinthus' ‘Menschheitsdämmerung’ en Marsman's ‘Paradise Regained’ en vele andere van ter Braak, Du Perron c.s. met daarnaast meer maatschappelijk geëngageerde dingen van Henriette Roland Holst, Rathenau en Remarque's oorlogsroman ‘Im Westen nichts Neues' en... hoè vooral heeft hij de toen opkomende zg. Zwitserse Theologie van Barth c.s. als een ‘herkenning’, maar in het bizonder als een ‘bevrijding’ ondergaan!
Zó - litterair, kultureel, geestelijk en maatschappelijk gevoed,
| |
| |
gevormd, om en om gekeerd en aanvankelijk uiteraard nog zoekend naar meer èn minder bagage aan kennis, ervaring en geloof, gerààkt door een dialektisch denken, een Entweder/Oder - toen bepaald nog niet uitgebalanceerd - toèn niet en later ook niet - zien wij Henk van Randwijk opgenomen worden in de meer maatschappelijk en politiek belaste jaren van 1930 tot 1940. Zo zien wij H.M. van Randwijk gestalte krijgen als ‘kunstenaar’ enerzijds (die hij tot zijn dood gebleven is) en als ‘maatschappelijk bezetene’ anderzijds (die hij ook tot het einde toe gebleven is.).
Uit deze jaren dateren zijn romans ‘Burgers in nood’ en ‘Een zoon begraaft zijn vader’ en zijn gedichtenbundel ‘Op verbeurd gebied’. ‘Joop, kameraad: - Het kàn...!’ schreef hij voor in het eksemplaar van ‘Burgers in nood’ dat ik op 1 mei 1936 van hem kreeg. Later schreef hij mij er over: ‘Eén ding weet ik, dat ik eerlijk heb willen zijn, dat ik even hard ben geweest tegenover mijzelf als tegenover anderen. - Zolang er met de (werklozen-/toevoeging U.) crisis gesold wordt heeft de hele affaire nog wel iets interessants, maar voor mij is het bloedige ernst geworden. Daarvoor heb ik teveel leed en ellende en ongerechtigheid van nabij gezien, dat mij als een steen op het hart gebonkt is’. De roman ‘Burgers in nood’ openbaart Van Randwijk's bezetenheid voor een rechte samenleving, niet alleen uit zijn gevoel voor de ‘underdog’, i.c. de werkloze, maar evenzeer uit deernis voor allen, ook de maatschappelijk geslaagden. Dit boek verraadt tevens de kunstenaar, die de stof die hem tourmenteert transparant weet te maken, die - minabele dictu - ondanks zijn gekweldheid door het thema ‘dichter’ is gebleven, eenvoudiger gezegd: schrijver, zelfs een heel goed schrijver, zoals een ongemakkelijk kriticus als Menno ter Braak in een bespreking van ‘Burgers in nood’ ronduit bevestigd heeft, evenals Marsman, die mij ervan zei, dat hij het een knap boek vond. ‘Makker, laat ons de wacht betrekken tot de mòrgen komt!’ staat voor in het eksemplaar van zijn verzenbundel ‘Op verbeurd gebied’ dat hij mij schonk. Wij horen er iets in doorklinken van de rebel, die Henk van Randwijk eigenlijk ook
| |
| |
ada en henk van randwijk met j.m. ph. uitman tijdens een vergadering van het verbond van christelijk letterkundige kringen in 1932
| |
| |
altijd geweest is. Het lijkt een variant op die andere kreet uit de wereld van het radikale socialisme ‘Warten aufs letzte Gefecht’, die over de lippen van die andere rebel Quevera gekomen zou kunnen zijn, hoewel... overdrachtelijk gesproken, in geestelijke zin, Henk van Randwijk in het verzet met zijn leven bewezen heeft niet te hebben willen stoppen met zijn verzet dan na het laatste gevecht.
In de periode 1930/1940 is de schrijver, journalist, onderwijzer, politikus H.M. van Randwijk geëvolueerd tot een van die zeldzame mensen, wier houding, beter wier ‘mentaliteit’ hen dag en nacht in onmin doet leven met de ongelijkheid onder mensen - d.i. diè ongelijkheid, die het leven in menswaardigheid aantast, ontluistert en laat voortbestaan tegenover een leven in welvaren, laat staan een welvaart die in mondiaal perspektief ‘diefstal’ zou kunnen betekenen. Ik denk hierbij aan onze afspraak, dat hij voor mijn uitgeverij een boek zou schrijven over het vraagstuk van de ‘arme en de rijke landen’. Hij aanvaardde die opdracht, echter op één konditie: ik zou het boek eerst in de engelse taal moeten uitgeven en dan onder de titel ‘The Thieves’. Het is deze mentaliteit geweest, die hem bij een bepaald slag mensen in diskrediet heeft gebracht, omdat hun levens vastgeklonken zijn aan het verworvene, aan het bezit, aan de establishment, waardoor zij - o, tragedie - (hij dóórzag de tragiek) geloof, overtuiging, vereniging en kerk c.s. ten spijt, niet uit hun Gehäuse lijken te kunnen treden in de open, vrije lucht - integendeel gevangen blijven in een ongenuanceerd, bijna monomaan, onzindelijk, want kortzichtig en feitelijk egoïstisch bestaan.
Wie nu denkt, dat Van Randwijk's leven alleen bepaald zou zijn door het onrecht in de wereld, zou hem miskennen en hem tekort doen in zijn hartstochtelijke liefde voor het leven zelf, zijn genieten van natuur en kunst, zijn enorme belangstellingsveld, zijn aanstekelijke humor en zijn behoefte aan warmte, aan liefde en aan eerlijke vriendschap.
Wie het voorrecht hebben gehad, vrienden te zijn van Henk en Ada van Randwijk, weten hoe hij ‘homo ludens’ was en
| |
| |
niets liever dan dat, gewoon mens, diep-in altijd wetend dat een ‘mens’ heel erg belangrijk is en tegelijkertijd heel erg onbelangrijk. Zo kon hij ook nooit tenondergaan aan krampachtigheid, aan een te strakke ernst, aan een onaantastbare status, want daar over kon hij zich satyriek, hekelend en vol humor uitlaten.
Van Randwijk's kunstenaarschap en zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel zijn in zijn leven op de duur geen tegenstelling gebleven, (hoewel, vaak zijn leven spannende tot een snaar, die te eniger tijd wel breken mòest) maar organisch geïntegreerd geworden door een immense bewogenheid om onrecht in de wereld. Een bezorgdheid, een onrust, die, eenmaal gewekt, zó hevig was, dat hij er nachten van wakker gelegen heeft.
Luttele maanden vóór zijn dood heeft hij in een der laatste gesprekken die ik met hem had, a.h.w. de balans opgemaakt van een bepalend deel van zijn leven, dat, naar hij zei, uiteenviel in vier episoden, waar hij zich met huid en haar bij betrokken gevoeld heeft: de werkloosheid uit de dertiger jaren - oorlog en verzet en vooral de Jodenvervolging - het nieuwe Indonesië en in de laatste levensjaren de tegenstelling tussen arme en rijke landen. Dat hij zich met zijn lucide natuur dan nog intens bezig gehouden heeft met problemen van lucht- en watervervuiling, planologie en rassendiskriminatie, enz. enz. is vanzelfsprekend.
Dat hem bij zijn herhaaldelijk gevecht om leefbaarheid het wapen der satyre tot pantser gediend heeft, kan niemand verwonderen. Hij heeft eigen leven immers nooit zo belangrijk gevonden als de dingen uit de samenleving die hem kwelden en waarbij hij het uiten van keiharde waarheden nooit uit de weg gegaan is. In diskussies over uiterst belangrijke vragen kon het dan ook dikwijls warm toegaan, maar dan kon het ook gebeuren, dat hij het was, die met één enkele humoristische opmerking de gemoederen tot bedaren bracht, daarmee het respekt tussen de disputanten over en weer bewarende. Zó is Henk van Randwijk ook geweest en zo heeft hij altijd respekt
| |
| |
gehad voor elke eerlijke tegenstander. Ook daar in lag zijn grootheid van geest en karakter, waardoor hij mij eens kon schrijven: ‘er blijft bij mij altijd de twijfel of het wel juist was wat ik zei, of ik de dingen wel goed gezien heb’.
Ik vraag me nu af of zulk een uitspraak niet een ‘understatement’ onthult, die zijn grootheid niet ongedaan maakt, maar haar juist bevestigt.
Henk van Randwijk is een non-konformist geweest en als zodanig zijn leven lang in het verzet tegen een wereld vol van hypokrisie en onvolwassenheid van ouderen, die zich dik maken om in zijn ogen onvruchtbare dingen, alsof er geen grote wereldproblemen van samen-leven of samen-sterven aan de orde zouden zijn. Zó is hij ‘kameraad’ geweest van de ‘underdogs’, die niet de minsten zijn in getal, maar wèl de geknechten en machtelozen in een wereld van westerse hovaardij en macht der establishment. Maar..., zo schrijft Drs. R. Hensen in een studie over Paul Tillich: ‘de dwaas en de non-konformist kunnen een teken zijn van een dieper aanvoelen en van de afgrondelijke onvoorwaardelijkheid der waarheid, die in een in zichzelf gesloten burgerwereld ten onder wordt gehouden’. En, ik dacht, dat die waarheid ook Henk van Randwijk's leven heeft getekend.
Laat mij proberen tot slot een samenvattend portret te schetsen van deze non-konformist, deze rebel, deze bezetene van liefde voor de mens, deze liefhebber van eigen tuin - vluchtend uit de spanningen? hakend naar kosmisch leven? op zoek naar zichzelf, naar een weten van herschepping? - deze genieter van klassieke muziek, oude en moderne kunst, deze uit zijn nest gevallen zoon van een door hem zéér vereerde vader en moeder, deze lucullus, deze vriend, die altijd bezorgd was om lief en leed van vrouw en vriend, ongemakkelijk vaak maar dan niet alleen voor anderen, maar ook en vooral voor zichzelf.
Met zijn wat hese stem, zijn vooral in de laatste jaren wat zenuwtrekkende oogopslag, zijn toegenomen gespannenheid, altijd sigaretten rokende, zijn vlijmscherpe satyre, zijn afwisselend vrije en harde humor, de bij hem passende en in een gesprek overwegend gulle en jongensachtige lach, zijn bijna
| |
| |
ada van randwijk ontvangt uit handen van j.m. ph. uitman het eerste eksemplaar van het postuum verschenen boek ‘in de schaduw van gisteren’ november 1967
| |
| |
seignurale gastheer-zijn, zijn vaderlijke bezorgdheid, zijn betrokken-zijn bij al het belangrijke uit het maatschappelijk gebeuren, zijn aangeboren overtuigingskracht, zijn talent om anderen voor een goede zaak te laten warmlopen - in enkele woorden wist hij een situatie a.h.w. feilloos te schetsen (dikwijls zó dat hooggeleerde gesprekspartners zich verbaasden over zijn kennis en inzicht) en ‘last but not least’ zijn wezenlijk singuliere wijsheid en Fingerspitzengefühl, waardoor hij vóór, in en na de oorlog menige profetische uitspraak heeft kunnen doen - is Henk van Randwijk opgebrand als een groot zoon van ons volk, een wereldburger, die altijd iets van betekenis te zeggen heeft gehad, die ‘leven’ kon omdat hij de karikatuur zag in veel ernstig geklets in politiek, in kerk en op de vergadering. Zó heeft Henk van Randwijk tot het laatst toe gehouden van het leven, van Nederland, van de wereld, van zijn vrouw en van zijn vele vrienden in binnen en buitenland en is hij daarin altijd zichzelf gebleven: eenvoudig H.M. van Randwijk - voor zijn vrouw en voor ons gewoon: Henk.
|
|