Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
inne de jong
| |
[pagina 68]
| |
nog een brief met: ik kom. Een week later stond ik dan in zijn school voor een betrekkelijk kleine zesde klas in een hok zonder direkt licht. Glazen wanden scheidden de lokalen waarvan alleen die bij de muur het licht rechtstreeks van de hemel ontvingen. Het hele gebouw spotte met de primitiefste eisen van hygiène en pedagogiek. Het was een oude suikerfabriek die in de 19-de eeuw door wat schotten en glazen wanden aan te brengen in een aantal hokkken was verdeeld die als schoollokalen fungeerden. De pioniers van het vrije bijzondere onderwijs die hun scholen zelf moesten financieren, hadden het geval dankbaar Eben Haëzer genoemd: tot hier toe heeft de Heer ons geholpen. Het was intussen een schandaal dat tachtig jaar later de hulp van de autoriteiten nog altijd achterwege was gebleven. Juist deze Jordaankinderen, voor meer dan 90% uit gezinnen van werklozen die terwille van de gave gulden op de rand van de honger leefden, hadden een eerst en onvervreemdbaar recht op een school met modern komfort en outillage, met licht en lucht en vrolijke kleuren. Nu was hun dagelijkse gang naar school een gang van krot naar krot. Ik had dadelijk in de gaten dat ik het grootste deel van mijn twintigjarige ervaring als ballast overboord moest gooien en opnieuw beginnen. Eerste doel en opdracht waren hier: voor deze armsten der armen een sfeer scheppen die zelfs in dit gebouw nog een verademing betekende in de dagelijkse nood. Hoewel ik at first sight kontakt had met mijn pupillen en vrijbuiters, leek me deze opdracht eerst onmogelijk. Maar reeds na een paar weken wist ik dat het kon, doordat de leiding berustte bij een man, een kerel, 27 jaar oud, die buiten alle leidraden, pedagogische en psychologische handboeken en voorschriften om, een pedagoog bij de gratie Gods was. Die op slag het kompromis had gevonden tussen een broodnodige discipline waarmee niet te marchanderen viel en een grote warme menselijkheid. Een man die met zijn uitzonderlijke talenten overal terecht kon, maar hier bleef omdat hij van deze kinderen en van hun ouders hield. Van Randwijks zevende klas lag naast de mijne en we konden | |
[pagina 69]
| |
elkaar door de glazen wand heen vrijmoedig op de handen kijken. Ik zag bij hem een aktieve, opgewekte gemeenschap van 12-tot 14 jarigen, onder wie oorspronkelijk baldadige onruststokers, die hem agressief getest hadden. Maar na een paar weken waren ze bij hem gekomen met de openhartige verklaring: meester, u heb 't gewonne. We wilde u d'r uitpeste maar we hebbe geen schijn van kans gehad en we vinde 't fijn bij u. Ze hadden het inderdaad fijn bij hem. Door zijn kreatief onderwijs aktiveerde hij hun belangstelling. Taalboekjes gebruikte hij zelden. Hij leerde ze lezen, kranten en boeken en naar aanleiding van het gelezene maakten ze opstellen, ‘skripties’. Met animo tekenden en boetseerden ze, geïnspireerd door de meester, die het zelf zo goed kon. Waar je snel en met veel humor en begrip aan moest wennen, dat was het ongezouten idioom van je leerlingen, bij heel wat meisjes nog geïntensiveerd door een merkwaardige flux de parole. Een paar voorbeelden uit mijn eerste tijd: Ik zie dat Mientje, een wat schuchter meisje die naast de veel gehaaider Marie zit, huilt en vraag: Mien, wat is er? Ze heb 't over me vader, snikt Mien. Marie, wat zeg jij van haar vader? Dat zal ik u vertelle, kent u haar vader? Ja, hij is een straatmuzikant die bijzonder fijn speelt. Dat zit ik nu juist te bewere: Ik zeg: as de school uit is en je vader staat hier te spele, dan gaan we lekker danse. Begint me die duikboot te huile. Heb je niets anders gezegd? Meester, ik mag op slag me moeder verlieze as ik meer gezegd heb. Je moeder verliezen? Die heb me geleerd: voor de waarheid mag jevloeke en zwere... Toen ik bij de geschiedenisles Lodewijk XIV een trots, heerszuchtig en gevaarlijk heerschap had genoemd en de volgende week vroeg: wat was dat voor een man, die franse koning? vertaalden drie jongens spontaan en vlot: een viezerik, een messetrekker, een mepper. | |
[pagina 70]
| |
Het kontakt hing mee af van de vraag, of je dit rijk gevarieerde nederlands kon waarderen en niet als een ongenuanceerde bediller reageerde. Wie kon het beter dan de kunstenaar-pedagoog Van Randwijk? Tegelijk verrijkte hij hun taal en denken met zijn eigen bijzonder idioom. Een van zijn geheimen is altijd zijn woord geweest. Met dat woord schiep hij onder de haveloze kinderen die vrije, levende orde waarin ze zich gelukkig voelden. Hij kon er, als het moest, ook de wildsten mee temmen en ze bleven van hem houden. Ik herinner me één uitzonderlijk geval waarbij hij behalve zijn woord ook zijn handen gebruikte. Ik heb toen wel even m'n hart vastgehouden. Meisjes hadden geklaagd dan Fred uit de zevende klas op de nauwe donkere wenteltrap bij het ingaan van de school met z'n handen onder hun rokken manoeuvreerde. Hij ontkende hevig, maar een paar dagen later betrapten we hem op heterdaad. De stem van de bovenmeester haalde hem zo dreigend naar beneden dat hij wit zag. Ga je even mee naar mijn kamertje? vroeg Henk mij. Wat ga je doen? Hij krijgt een behoorlijk pak op z'n broek. Zou je dat wel doen? Hij is dertien; als hij zich verzet en die kans lijkt me groot, heb je 't al bij voorbaat verloren. Vooral hier in de Jordaan. Ik ben vierkant tegen lichamelijke straffen, het mag zelfs niet, maar in dit geval is het de beste terapie. We gingen het kantoortje binnen waar Fred op z'n vonnis zat te wachten. Hij kreeg het korte bevel: buig je, broek gespannen. U mag me niet slaan. Buig je. Ik verdom 't. Voor de laatste keer: buig je of ik zal je een handje helpen. Fred boog tot zijn rug ongeveer horizontaal lag en kreeg enkele flinke meppen. Me vader slaat je de kelère, huilde hij. Je vader komt hier zo meteen, ik laat hem halen. Tien minuten later stond vader in de hal. Een korte brede man met ontzaglijke handen, waarvan we wisten dat hij er snel mee argumenteerde. Toen Henk hem binnenliet vroeg hij: wat is hier | |
[pagina 71]
| |
aan de hand? Fred die overigens al helemaal uitgesnikt was, antwoordde: de meester heb me afgetuigd. Ik meende intussen aan z'n ogen te zien dat hij dit bezoek niet eens meer leuk vond. Heb je dat kind geslagen? dan kan je nu mij krijgen, reageerde vader, terwijl hij z'n jas uittrok. Het is hier wat nauw, zei Van Randwijk, komt u even mee in de hal. En vervolgens: ik voel niets voor een knokpartij, ik wil in elk geval graag dat u eerst even naar me luistert. Fred heeft inderdaad op z'n broek gehad, in z'n eigen belang. Daarom heb ik u laten halen, ik wil helemaal open kaart spelen. Toen hij de feiten gehoord had, opende vader de deur en dreigde zijn zoon: je kunt van mij ook nog op je donder krijgen. Henk trok hem zachtjes terug en zei: Hoor es, meneer Meyer, u moet me één ding beloven, dat u hem niet met die handjes van u gaat bewerken. We moeten de kwestie niet overdrijven en vooral niet bederven. Laat u dat maar aan mij over. Als vader zijnde... Als vader zijnde zoekt u natuurlijk het belang van uw jongen. Als u er op gaat beuken maakt u alles kapot. Nou, goed dan, ik zal m'n handen tuis houden. Hij vertrok met de woorden: U bent een vreemd geval van een bovenmeester, ik mag u toch wel. Hij was een vreemd geval van een bovenmeester en ze mochten hem. Hij won het vertrouwen van de ouders even snel en definitief als dat van de kinderen. Ze waren ‘burgers in nood’, deze ouders, slachtoffers van een keihard kapitalisme met een christelijk masker. De gave gulden drukte de werklozenuitkering regelmatig naar beneden tot het peil van een schandalige fooi. Een paar jaar eerder had de spanning zich ontladen in het Jordaan-oproer dat met pantserwagens en mitrailleurs was neergeslagen. Na de overwinning van het gezag zette de reaktionaire politiek zich meedogenloos door. Bij Van Randwijk vonden deze ouders een begrip en een solidariteit die hen volkomen verrasten. Hoogtijden waren de ouderavonden en de kerstfeesten. Ada van Randwijk gaf kookles en met haar team van grote meisjes werkte ze dagenlang aan de feestmaaltijden. | |
[pagina 72]
| |
Na dat eerste kerstfeest, dat ik mijn leven lang niet vergeet, wisten de ouders dat ze in de artistiek versierde oude hal behalve een royaal diner nog wat anders kregen. Geen preek maar wel heel reëel ‘brood voor het hart’. Ik zat die avond naast hem en hij vroeg: wat moet je in vredesnaam voor kerstboodschap brengen aan deze mensen die terecht vloeken tegen het politieke christendom waarvan ze de weerloze slachtoffers zijn? Toen hij sprak, luisterden ze ademloos, de verworpenen der aarde. Ik herinner mij na dertig jaar die toespraak nog en ik citeer in het verband van deze bijdrage nog eens die herinnering uit mijn artikel in Vrij Nederland van 28 mei 1966. ‘U hebt zoëven met ons gezongen: Daar is uit 's werelds donkere duistere wolken een licht der lichten opgegaan. Wat u daarbij gedacht hebt weet ik niet. Ik weet wel dat ik dit een bijna adembenemende gebeurtenis vind dat u nu en hier dat lied zingt en niet vloekt. U, de zwaarst getroffen slachtoffers van een maatschappij en een politiek die vloeken met het evangelie. U die al jaar en dag stempelt en met steeds kleiner fooi naar huis wordt gezonden. Vaders die de handen uit de mouw willen steken maar gedwongen worden om een zinloos leven te leiden zonder uitzicht. Moeders die een dagelijks bitter gevecht voeren om een karig stukje brood voor hun kinderen en geen cent overhouden om hun kapotgelopen schoenen te lappen of een jasje voor hen te kopen. Uit deze duistere wolken waarin uw leven is gehuld, zingt u van het licht dat in Bethlehem is opgegaan. Ik verzeker u dat ik in deze tijd grote moeite heb om vrome kerstliederen te zingen. En als ze voor mij niet meer betekenden dan stichtelijke woorden en stichtelijke wijsjes en een soort garantie om in de hemel te komen, dan zouden de woorden mij op de lippen besterven. Maar ergens geloof ik in dit licht, in dit kind. Geboren in een stal, als baby opgejaagd door de moordenaars, als man vervolgd door de machten van staat en kerk, omdat hij de zijde koos van de armen, de kinderen, de vernederden en beledigden en ten slotte door dezelfde machten aan het kruis geslagen. Wat is dat een moeilijk woord: God. Maar dit kind van Bethlehem heeft ons verteld: zoals ik ben, | |
[pagina 73]
| |
zo is God. In deze God die solidair is met de kinderen, de vervolgden en berooiden, die recht eist voor de armen en brood voor de hongerenden, kan ik geloven. Ik sta hier niet voor u te preken, ik verzeker u wel, in naam van dit kind, dat wij naast u staan in de nood, naast u in het protest tegen een politiek en een maatschappij van schreeuwend onrecht en naast u in de strijd voor een menselijker wereld. En, ik hoop dat u het begrijpt: omdat ik in dit kind geloof, geloof ik ook dat zijn rijk zal komen, waarin de bergen vrede zullen dragen en de heuvels heilig recht’...
De term ‘christelijke school’ is even gevaarlijk als ‘christelijke partij’ omdat vlag en lading dikwijls zo weinig met elkaar te maken hebben. Wij probeerden in die tijd wel een konkrete inhoud aan het attribuut te geven. In de volksmond werd het instituut voor havelozen ‘de rooie school’. Als kompliment bedoeld en aanvaard. Het leerlingenaantal sprong omhoog en verdubbelde in enkele jaren. Van Randwijk heeft van meet af aan gevochten voor een nieuw gebouw, wat toen betekende voor het onhaalbare. Heeft hij dat in de politiek eigenlijk ook niet altijd gedaan, met zijn profetische visie vechten voor wat de communis opinio onhaalbaar achtte en in elk geval onhaalbaar wilde houden? Hij heeft de autoriteiten als een horzel in de flanken gehangen met een even knap als kostbaar plan. Zó lang en aanhoudend dat hij won. Op de plek van de oude suikerfabriek zou de modernste school van Amsterdam verrijzen. De oorlog heeft een streep door de rekening gehaald. Andere grootse plannen van hem strandden vrij spoedig. Hij mobiliseerde het hele personeel voor het samenstellen van een eigen metodiek, voor alle leervakken. Een enorme opgave. Na half vier zaten we te schrijven, te knippen, te plakken, te vergelijken, te discussiëren, dag na dag, week na week. Als ik meende dat het om 5 uur welletjes was en opstapte, kon hij heftig vragen: waarom ga je weg? Op mijn antwoord: morgen is er weer een dag, ik moet nog naar Utrecht en wil om zes uur tuis zijn, reageerde hij wel met ‘friese individualist’. | |
[pagina 74]
| |
Wat intussen aan onze goede verstandhouding niet de minste afbreuk deed. De aktie werd al gauw gestaakt. Hij was ten slotte, ondanks zijn uitzonderlijke kwaliteiten als pedagoog, geen schoolmeester in hart en nieren die al zijn vrije tijd kon besteden aan de samenstelling van een uitvoerige, gedétailleerde metodiek waar aan hij, individualisten improvisator, zichzelf toch niet zou houden. Er kwamen andere faktoren bij. Hij was bezig met zijn tweede roman: Een zoon begraaft zijn vader. Dat was nachtwerk, omdat Eben-Haëzer zoveel energie vroeg dat hij eerst in de late avond kon gaan schrijven. En dan was er de politiek die hem heviger beroerde naarmate de geest uit de afgrond in Duitsland brutaler ging brullen. Hij was lid van de C.D.U., maar met veel reserves. Hij voelde zich eigenlijk niet tuis in een kleine partij, In tegenstelling met ondergetekende die in de nederlandse situatie de kleine partij als pressiegroep en onruststoker onmisbaar acht. Nationale ontwapening vond hij in de late dertiger jaren een gevaarlijke utopie. Een standpunt dat ook het mijne werd toen het Westen Tsjecho-Slowakije voor de wolven wierp. Wel verdedigde hij de C.D.U. fel tegen het vrome volk dat ons op één hoop wierp met onze grootste vijand, de N.S.B. Op een avond reisden Van Randwijk en Fedde Schurer met mij mee om te spreken voor de afdeling Utrecht van de C.D.U. Zijn speech was bijzonder kritisch. Hij bracht een onderwerp ter sprake waar over men in die tijd nog niets of weinig hoorde: de bevolkingseksplosie in binnen- en buitenland. Met cijfers en feiten gaf hij toen al een kleine blauwdruk van de noodsituatie waar wij nu midden in zitten. Hij sprak er zinniger over dan de planners en profeten van vandaag die ons schijnbaar realistisch, maar in wezen fatalistisch prepareren voor het jaar 2000, als we met 20 miljoen of meer op dit dierbaar plekje grond zullen staan te dringen. En dan na 2000, als de stroom al meer en meer rijst, de zondvloed maar. In plaats van de overtuiging er in te hameren dat met visie, goodwill en verantwoordelijkheidsbesef het onheil te keren is.
Het was een korte tijd, van '37 tot '40. Toch was er in die | |
[pagina 75]
| |
drie jaren, terwijl de uiterlijke omstandigheden steeds ellendiger werden, iets fundamenteels veranderd in het instituut voor havelozen. We waren gegroeid van 150 tot 300 leerlingen, abnormale absentielijsten waren er niet meer, ze gingen gewoon met plezier naar school. Er heerste een sfeer in onze hokkenkombinatie waarin ze zich thuis voelden. En dan komt de katastrofe. Hitler slaat toe en zijn onderwereld overstroomt Europa. Nederlands angstvallige neutraliteit die de grenzen sloot voor vluchtende Joden en de naam van het bevriende staatshoofd zorgvulig beschermde, had ons niet kunnen redden. Voor elk levend mens was nu elk ander probleem ondergeschikt aan dat ene, dat we met zo veel andere volken onder een ondragelijk slavenjuk zaten. Ons werk op Eben Haëzer moest doorgaan. In de nood die kwam moest de school een dagelijkse vluchtheuvel kunnen blijven voor deze kinderen, onder wie ook enkele half-joodse leerlingen. In 1941 voelde ik intuïtief dat Van Randwijk niet blijven zou. Redakteur van het illegale Vrij Nederland, helper van de Joden, saboteur, samenzweerder tegen de moordenaars, was hij geroepen tot een ander leiderschap. Overdag was hij in school, 's avonds op het oorlogspad. Geheime vergaderingen in de woning van onze koncierge. Tussen de dubbele vloeren van onze wrakke schoolzolder lagen revolvers en andere verzetsattributen. Officieel wist ik niets en in kritieke momenten was ik er dankbaar voor. Het was dan gemakkelijker om een onnozelheid ad absurdum voor te wenden. Een van die momenten kwam al gauw. Onze jongste onderwijzer, Henk Kooistra,Ga naar voetnoot* 20 jaar, verzetsman van het eerste uur, kwam op een morgen doodsbleek op school: de beulen zaten hem op de hielen. Nog geen vijf minuten later was Van Randwijk met hem op pad. Als ze komen houd ze in Gods naam zo lang mogelijk vast, had hij mij op het hart gebonden. Ze waren er binnen een kwartier, drie duitsers en een hollandse verrader. | |
[pagina 76]
| |
De führer van de troep blafte mij een reeks vragen in het gezicht en wond zich hevig op toen ik niet antwoordde. Ik verklaarde dat ik geen woord duits verstond en de landgenoot werd onze tolk. Zijn i.q. lag niet al te hoog en dat hielp mij om door de vloekende duitse erupties heen het gesprek te rekken. Het gelukte me hen een half uur aan de lijn te houden. Toen ze vertrokken hoorde ik de bendeleider tegen zijn kameraden zeggen: ein Lehrer dumm wie Bonenstroh. Henk Kooistra was voorlopig ontkomen. Een paar weken later liep hij door een stom toeval in Delfzijl tegen de lamp en al spoedig kwam zijn doodsbericht uit Duitsland. Het is vandaag 4 mei en ik herdenk hem eerbiedig. In het voorjaar van 1942 stond Ada op een morgen vroeg bij ons in huis met de boodschap: Jij zult de leiding van de school moeten overnemen, Henk is gisteravond door de Gestapo gehaald. Hoewel ik met de mogelijkheid elke dag had gerekend, trof het feit me als een doodsbericht. Op school moest je vragende kinderen en ouders vertellen dat meester Van Randwijk ziek was, terwijl die andere vraag je geen moment losliet: wat gaat er met hem gebeuren die volgens teutoonse normen wel vijfmaal de dood verdiend heeft? Zes weken later werd hij losgelaten. Ze moeten geaarzeld hebben tussen de konklusies: de geraffineerdste vijand of een onschuldig lam. Hij heeft ze het laatste doen geloven. Hij kwam nog even bij mij in het kamertje om wat administratieve inlichtingen te geven en voorlopig afscheid te nemen. Nog eenmaal heeft hij zich overdag op school gewaagd, bijna twee jaar later en ik dankte de hemel dat hij niet een dag eerder was gekomen. Ik had nl. de vorige dag een vreemde bezoeker gehad die ik onmiddellijk wantrouwde. Hij stelde zich voor als vriend en medestrijder van Van Randwijk en hengelde naar inlichtingen. Hij moest hem noodzakelijk spreken, over een kwestie van het hoogste belang. Ik vertelde hem dat Van Randwijk ernstig ziek was en ergens in Nederland, waar wist ik niet, genezing zocht. En bovendien dat ik van zijn fantastisch verhaal over Van Randwijks verzetsdaden niets begreep. Plotseling vroeg hij: hoe gaat het met Henk Kooistra? | |
[pagina 77]
| |
Toen ik hem vertelde dat die al lang in Duitsland begraven lag, sprong hij op en riep: God o God, is die jongen dood? Ten slotte vroeg ik hem hoe hij, zo duidelijk herkenbaar als Jood, zich in Amsterdam op straat en in de tram durfde vertonen. Waarop hij mij zijn italiaanse pas liet zien. Wat ik vermoed had bleek waar te zijn: een van de gevaarlijkste verraders die er in Nederland rondloopt, zei Henk, toen ik zijn naam had genoemd. Een paar jaar na de bevrijding moest ik het verhaal voor de rechtbank vertellen. De man kreeg achttien jaar. Het konstante kontakt dat we met Henk hielden, was Vrij Nederland. Als ik 's avonds in donker Amsterdam het blad op een aantal adressen in de omgeving van de De Ruyterweg bezorgde, wist ik dat op elk adres waar het kwam, zijn woord mensen bezielde, de hoop levend hield, da vonk aanblies. Vooral in 1945 hadden we in Amsterdam dat woord hard nodig. Op school was de toestand bijna ondragelijk geworden. De helft van de kinderen hadden we naar het noorden kunnen zenden, de andere helft verhongerde. Ik hoor nog de dierlijke vreugdekreten, als ze in de voedsellokalen in het vocht dat koolsoep heette, soms een glazige aardappel vonden. En je kon niet helpen. Je vroeg jezelf af: hoe lang hou ik het nog? We hebben de eerste meidagen gehaald, maar ik kon helaas niet meer op de Dam komen, toen Van Randwijk de duizenden toesprak met: Amsterdammers, wij zijn vrij! Amsterdammers, wij zijn vrij! Naar die apoteose had hij, vogelvrije vechter op leven en dood, heengeleefd. Op dat moment wist hij nog niet, dat hij door zou moeten vechten. Nu niet meer teigen de moordenaars, maar tegen de bierkaai van de vaderlandse politiek. Ik was bitter teleurgesteld, toen hij geen minister werd in ‘de nationale knokploeg’, het eerste na-oorlogse kabinet. Hij, de visionaire politikus, die in Vrij Nederland zijn dynamisch program had gepubliceerd. Later begreep ik het. Hij zou even snel geëlimineerd zijn geworden als Schermerhorn. Een paar maanden na de bevrijding zei hij tegen me: maak je geen illusies, het wordt een grote rotzooi. De gezapige juichkreet van een dagblad: er is niets veranderd en niets vernieuwd! paste beter in de politieke mentaliteit dan de | |
[pagina 78]
| |
fascinerende visioenen van Van Randwijk, die nog in zijn celdroom geloofde: gerechtigheid zal wederkeren. Terwille van die gerechtigheid vocht hij tegen het kolonialisme dat Indonesië te lijf ging met tanks en vliegtuigen. Tegen de ongenuanceerde, fanatieke deelname van Nederland aan de koude oorlog. Tegen de Russenhaat die als een epidemie uit het westen kwam opzetten. Tegen de geest die frisch und fröhlich en zelfs met zendingsijver West-duitsland herbewapende, toen de stank van de krematoria nauwelijks was opgetrokken en die binnen tien jaar de vijfde mei om hals bracht. Zo'n onruststoker verdroegen zelfs veel lezers van Vrij Nederland niet. Tijdens de oorlog, Ja, toen dronk men zijn woorden (en het waren dezelfde) als een dorstige water, maar nu het gevaar voorbij was, nu asjeblieft geen alarm meer, geen verontrusting. Er waren nu andere bladen, volledig gericht op de zielsrust van de familie Doorsnee. En we hadden de Navo en Uncle Sam en de nieuwe Waffenbruder. Lieb Vaterland, kannst ruhig sein. Deze ontwikkeling heeft hem bitter ontgoocheld en ook wel eens cynisch gemaakt en ongelovig. Toch is in de zakenman die hij werd, de vlam niet geblust en in de grand seigneur die hij soms kon spelen, het kind niet gestorven. Ze bleven hem door ups en downs en door alle avonturen heen begeleiden en inspireren, tot grote ergernis van alle minnaars van de status quo. Natuurlijk worden zulke dromers naïef genoemd, natuurlijk lopen zij met de kop tegen de muur. Maar even natuurlijk zijn zij de waakhonden bij het leven en schrijven zij hun bericht aan de levenden, dat een jonge generatie weer verstaat als de oude immuun wordt. |
|