Maatstaf. Jaargang 11
(1963-1964)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 771]
| |
R.L.K. Fokkema
| |
[pagina 772]
| |
die Wandeling met tante in Vergeetboek heeft ondergaan. In Vergeetboek luidt de laatste strofe: omdat hij daar Napoleon zag staan.
Alleen op weg naar huis kraaide misschien een haan.
In de context kan dit ‘hij’ nergens anders op slaan dan op de tante in de vermomming van verpleegster. Het ligt dan voor de hand in dit ‘hij’ een drukfout te zien voor ‘zij’. Deze veronderstelling is evenwel onjuist. Want het couplet moet volgens het genoemde ‘PEN-boekje’ als volgt luiden: Alleen op weg naar huis kraaide misschien een haan,
omdat hij daar Napoleon zag gaan.
De regelomzetting heeft zich weten te handhaven tot in de tweede druk van Vergeetboek, en tot in de derde druk van Voorbij de laatste stad.
Met enige vrijmoedigheid jegens de sonnetvorm kan gezegd worden dat de meerderheid van de gedichten in Vergeetboek sonnetten zijn. Duidelijk geen sonnetten zijn Comptabiliteit, Wandeling met tante, November, Aquarium; over Draaiboek kan enige onzekerheid bestaan. Wat nu het eerste uitgebreide sonnet betreft: Deïsme is in MaatstafGa naar voetnoot1 een normaal sonnet. Een keurig octaaf waarin gesproken wordt over de verhouding tussen mens en God in het algemeen, en dan de overgang naar het sextet, waarin de nadruk valt op het bijzondere karakter van Gods bemoeienis met de mens, door bemiddeling van Jezus Christus. Nu is het laatste couplet wel erg zoet en middeleeuws: Als niet de herder Jezus Christus kwam
om ons te vinden als verloren lam.
Het voegt bovendien een nieuw beeld in voor de mens: ‘verloren lam’, terwijl in voorgaande regels al gesproken | |
[pagina 773]
| |
wordt van ‘een vol benzinevat’. In de Vergeetboek-variant is het octaaf herschreven en heeft het sextet een toevoeging gekregen van drie regels die de twee geciteerde regels vervangen door een veel krachtiger en indrukwekkender beeld, dat achterbergsiaanser aandoet. Tevens is een aansluiting gevonden met het gebruikte beeld van ‘een vol benzinevat, dat hij leeg achterlaat’. Ook is er nog wat meer nadruk komen te vallen op de mens als afval, wanneer Gods adem uit hem wijkt. De mens ligt te verroesten: wanneer niet Christus, koopman in oudroest,
ons juist in zo'n conditie vinden moest;
alsof hij met de Vader had gesmoesd.
Met een dergelijk slot moeten we wel concluderen dat de titel Deïsme gedeeltelijk fungeert als bliksemafleider. De blikseminslag van de laatste regels houdt men nauwelijks voor mogelijk na een vaag begrip als deïsme, hoewel de climax wordt voorbereid door het gebruik van ‘lijkt’ in regel 4 van de Vergeetboek-versie. De wet van leven en dood wordt verstoord door deze slotregels, een wending die Achterberg zelf omschreef met de woorden: ‘De genade wint het van de wet’Ga naar voetnoot1. Telt het octaaf van Villégiatuur in het Nieuw Vlaams TijdschriftGa naar voetnoot2 negen regels, door de herschrijving is in Vergeetboek een normaal octaaf ontstaan, waardoor een verdichting is opgetreden. Daarentegen heeft het octaaf van Stenografie in Vergeetboek een regel te weinig, terwijl het gedicht in het Nieuw Vlaams TijdschriftGa naar voetnoot3 veertien regels telt. Maar dit sonnet verschilt dan ook geheel van de tijdschrift-versie; de herschrijving die tot de Vergeetboek-variant heeft geleid, concentreert en verbeeldt meer dan het tamelijk vloeiende Stenografie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift: Nu gij geen ander lichaam hebben kunt
dan punt voor punt verwijderend van wat
| |
[pagina 774]
| |
ik eenmaal in mijn armen heb gehad,
waarmee gij u ten einde toe verdunt,
wordt mij het stationnaire woord misgund
over uw toestand. Alles wat ik had
aan overzicht veroudert op het blad.
Ik volg u stenografisch, stuntelend
en streep u door of laat u staan en scheid
u van het vorige in streng beleid,
want onverbiddelijk vergaat de tijd
en groter wordt de wereld om mij heen
te inventariseren, steen voor steen,
want niets in de natuur liet u alleen.
Hier drijft de dichter machteloos voort op de stroom van de wanhoop, die zich van hem heeft meester gemaakt. Hij staat hulpeloos toe te kijken bij de chaotische toestand van de verhouding tussen hem en de u-figuur. In de tweede versie heeft hij zich weten aan te passen; in het gedicht zelf wordt het kortschrift gebruikt. Met behulp van taal en letters is er ordening te verwachten. De nieuwe instelling weerspiegelt zich in de krachtiger concentratie van de Vergeetboekvariant: het enjambement is minder opvallend en de overgang van octaaf naar sextet duidelijker: Nu gij geen ander wezen hebben kunt
dan tegenover mij aan tafel zat
zich punt voor punt verwijderend, zodat
gij door de muur tot op een waas verdunt,
is mij het stationnaire woord misgund
omtrent uw toestand. Alles wat ik had
aan definitie brokkelt op het blad.
Om adequaat te blijven, hic et nunc,
volg ik u stenografisch in het klad
en rekt het teken zich reikhalzend uit
bij deze wedloop tussen taal en tijd.
| |
[pagina 775]
| |
Eens trekt de letter in het eindgedicht
zijn laatste vrije ophaal om u dicht.
Is Buitengoed zelfs met enige goede wil nog wel een sonnet te noemen? Ritme, metrum en rijm wijken sterk af van het klassieke sonnet, maar dergelijke afwijkingen komen vaker voor. In de tijdschrift-publikatieGa naar voetnoot1 valt de regel wit op tussen ‘Gij kunt er in herrijzen’ en ‘tot op uw wankelende benen’. Op het eerste gezicht lijkt deze witregel overbodig, omdat het gedicht normaal doorloopt. In Vergeetboek is deze witregel dan ook verdwenen. Bij nader inzien echter, vooral wanneer we het rijm in de laatste zes regels bekijken, is het duidelijk dat de witregel de overgang vormt naar het sextet. Niets ligt meer voor de hand dan te vermoeden dat de voorgaande regels het octaaf van het sonnet vormen. De Gids-versie luidt: In de verblijven buiten, in de zalen
van zomerdag, tussen de boomgehelen,
egale ruimte waar de stammen rijzen,
zijn in mij over eerste lotsbewijzen,
voel ik een vrede nederdalen
van vele duiven, stuiven op hun stelen
bloemen het zaad, onderverdelen
de takken zich tot schemergrijze
zachtzinnigheden, achterhalen
holten in mij het homogene
begin met u. Gij kunt er in herrijzen
tot op uw wankelende benen
en wandelen daarhenen
langs kilometerpalen,
de vogels horen kwelen,
neerzitten in priëlen
en uit mijn oog verdwalen.
Dat in De Gids elf regels voorafgaan kan ons niet verhinderen eens te letten op het rijm ervan: abccabbcabGa naar voetnoot1c. Ook wanneer we zo vrij zijn de a en b samen te nemen, krijgen | |
[pagina 776]
| |
we een schema dat nog wel niet veel op het rijmschema van een sonnet lijkt [nl. aabbaaabaab], maar dat toch het vermoeden rechtvaardigen kan dat hier de opzet geweest is een sonnet te schrijven. Van deze opzet zijn alleen een kortademig sextet en een witregel overgebleven. Er is trouwens nog een aanwijzing die naar de sonnetvorm verwijst: Het gedicht bestaat uit twee zinnen, in De Gids verdeeld over zeventien versregels, en in Vergeetboek over zestien, waarvan de eerste zin de omgeving schildert waarin de ik-figuur zich bevindt, en de tweede zin het optreden van de tweede persoon, de gij, vermeldt. De overgang, de wending van de eerste naar de tweede zin, ligt vlak voor het begin van de laatste zes regels. Ook Sympathicus lijkt naar de vorm weinig op een ‘echt’ sonnet, maar ook hier doet het rijm vermoeden dat de opzet heeft voorgezeten een sonnet te schrijven, althans de versregels vóór de laatste zes, het sextet, hebben slechts twee rijmen. Het lijkt alsof er teveel te vertellen was, waardoor de concentratie in twee kwatrijnen niet mogelijk bleek. Iets anders ligt de situatie in Station. In de eerste tien regels is er wel een soort sonnetschema, maar de overgang naar het sextet is niet zo duidelijk, hoewel er een soort katharsis optreedt in regel 10: en zag het leven openstaan, genezen.
En in regel 13: Onder mijn eigen naam en zonder vrezen
heb ik die middag op een bank gelegen [...]
Ten aanzien van Fait accompli valt op te merken dat in de Maatstaf-versieGa naar voetnoot1 het sextet normaal is [twee terzinen], maar dat het octaaf in het eerste kwatrijn uitgebreid is met één regel, en in het tweede kwatrijn met twee regels. In Vergeetboek is een andere indeling mogelijk geworden door de vervanging van: | |
[pagina 777]
| |
En om het leven op u uit te buiten. [...]
door Om deze rots der eeuwen af te splijten.
Luchtlanding in 't oneindige uitbuiten.
Een indeling van zes strofen met ieder drie regels, waardoor typografisch een fraai geheel is ontstaan tegen de achtergrond van de sonnetvorm. Ten slotte krijgt het tweede kwatrijn van Depersonalisatie door een herschrijving in Vergeetboek twee regels teveel, maar ook hiervan geldt: ‘Omdat men er waarschijnlijk omstandig over kan krakélen wat nu eigenlijk wel essentieel is voor het sonnet, zal ik zo vrij zijn ook de Vergeetboek-versie een sonnet [te] noemen, ook al heeft hij niet precies veertien afgepaste regels’, om eens te spreken met H.U. Jessurun d'OliveiraGa naar voetnoot1.
Omdat een gedetailleerde bespreking van alle veranderingen te ver zou voeren, zal ik in het vervolg alleen enkele in het oog lopende varianten aanstippen. Het eerste dat dan opvalt zijn de titelveranderingen van gedichten die in Vergeetboek heten: Terminus, Brood en Spelen, en Dodenherdenking I en II. In het Nieuw Vlaams TijdschriftGa naar voetnoot2 heet het eerstgenoemde gedicht Nostalgie. Het is op zijn minst merkwaardig dat de titelverandering niet gepaard is gegaan aan een grondige herziening van het gedicht. De titel Terminus kan zijn ingegeven door het eerste woord van het gedicht, ‘Eindpunten’. Het woord terminus roept ook gedachten op aan de dood in de zin van grens- of mijlpaal. Indien mag worden aangenomen dat de volgorde waarin de gedichten in het Nieuw Vlaams Tijdschrift verschenen zijn, met opzet bij de samenstelling van Vergeetboek is veranderd, kan misschien een verbinding gelegd worden met het in de bundel voorafgaande gedicht Stenografie, dat | |
[pagina 778]
| |
immers gewaagt van het wezen dat zich ‘punt voor punt’ verwijdert. In Stenografie wordt ook gesproken van een ‘wedloop tussen taal en tijd’ die zijn einde vindt in het ‘eindgedicht’. Terwijl nu de dichter in Stenografie te kampen heeft met tijdgebrek, blijkt in Terminus dat ‘eindpunten op het land de tijd hebben’. Is het dan gek dat de dichter zich hier bevindt? In het stadje staat de tijd stil en de zangers hebben ruimschoots de tijd om te oefenen en te herhalen. Zij breiden de melodie steeds verder uit, zodat ze de u-figuur steeds dichter nadert. Het is mogelijk dat de dichter zichzelf herkent in de leden van de zangvereniging: ook hij begint steeds weer opnieuw te dichten in de hoop de u-figuur dichter te naderen. Hij denkt misschien met nostalgie terug aan de tijd, waarin hij nog alle tijd meende te hebben. [Eenzelfde neiging tot identificatie, zoals hier met de zangers, treedt op in Tuinarchitect. De dichter streeft immers evenals de tuinman ‘naar een ver doelwit’. De dichter, die hevig gepreoccupeerd is met het tijdprobleem, verlangt zich te vereenzelvigen met de man die in zijn scheppingsarbeid de tijd honderd jaar vooruit is]. Het tweede voorbeeld van titelverandering is Brood en Spelen, dat in De GidsGa naar voetnoot1 Brood en Stenen heet. Dodenherdenking I en II heten in MaatstafGa naar voetnoot2 4 Mei I en II. Ook deze titelveranderingen zijn niet gevolgd door een uitgebreide herziening van de tekst. De nieuwe titels dragen een algemener karakter.
Wat nu de textuele veranderingen aangaat, deze houden in Aurora een nadere precisering in, die ‘Het land’ [regel 1]Ga naar voetnoot3 maakt tot ‘De streek’, wat geografisch meer bepaald is. In de derde regel wordt ‘En met u zou hij even wijd en groot’ nader geadstrueerd: ‘En met u zou hij net zo juligroot’. In de tweede terzine wordt de nonchalante en gedetacheerde regel: ‘Er kan daarbij niets anders wezen dan er / overal gaande is’ vervangen door: ‘Soms denk ik al te zien wenkende handen, / een lok sidderend haar’, door | |
[pagina 779]
| |
welke verandering het gewemel in de ruimte een specialer karakter aanneemt. Iets dergelijks vinden we in Mania religiosa, waar de veranderingen in de tijdschrift-versieGa naar voetnoot1 voor een deel geleid hebben tot meer couleur locale: In de eerste regel zijn de ‘Zeven agenten’ afgelost door ‘De dorpsveldwachters’. In de zevende regel is de steedse uitdrukking ‘hij had een meisje’ vervangen door de dorpsere zegswijze ‘hij had verkering’. In de vervanging van ‘de hoer van Babylon’ door ‘de tien talenten’, waardoor men eerder denkt aan een bekende bijbeltekst, klinken de zeven agenten uit de Gids-versie nog na.
Hoezeer de dichter zich bezighoudt met het probleem van de tijd valt ook op te merken uit een aantal veranderingen die betrekking hebben op het tijdsverloop. Het gedicht Tijdbarrière is er een voorbeeld van, immers in de tweede regel wordt ‘zo oud en zo veraf’Ga naar voetnoot2 gewijzigd in ‘oud en veraf genoeg’. In de volgende regel ‘de tijd van u, die’ in ‘al uw weleer, dat’. In de vierde regel ‘voorgoed verleden’ in ‘apart verleden’, ten slotte in de zevende regel ‘weleer en nu’ in ‘voorheen en thans’. In de verandering in de laatste regel van ‘ik weersta’ tot ‘ik verduur’ is nog eens een tijdselement ingevoerd. In De GidsGa naar voetnoot3 luidt de eerste regel van Longitude: Bekend geraakt bij honderdduizend man,
terwijl Vergeetboek heeft: Na ieder uur dat tussen ons gaat staan [...]
In de vijfde regel wordt ‘Hoe verder ik verdeel’ tot ‘Hoe later ik dateer’, terwijl de laatste regel en is de tijd opnieuw het oude heden. [...]
veranderd wordt tot verknopen zich uw kleren met het heden.
| |
[pagina 780]
| |
Vervolgens blijkt uit de veranderingen in Komaf eveneens dat de dichter met de tijd worstelt: ‘ik moet voorzichtig zijn of ben alweer / van vroeger’ [regel 5]Ga naar voetnoot1 wordt in Vergeetboek: ‘ik mag wel oppassen of ben alweer / geworteld’. In de negende regel wordt: ‘Ik wil niet meer. Het heeft te lang geduurd’ in Vergeetboek: ‘Iik wil niet meer. Het is teveel verzuurd’. Enkele veranderingen in Litteken aangebracht wijzen er ook op dat de tijd en de verleden tijd zijn gaan meespelen in het leven van de ouder wordende dichter. De Maatstaf-versieGa naar voetnoot2 geeft als regel 7 en 8: Vanmorgen de uiteindelijke kater,
waaraan ik vroeger nooit ben toegekomen.
Dit wordt in Vergeetboek: Diep uit de tijd vanmorgen vroeg de kater,
waaraan 'k ter plaatse nooit ben toegekomen.
Ten slotte kunnen de veranderingen die de Maatstaf-versie van Flash-backGa naar voetnoot3 heeft ondergaan ook gerangschikt worden onder de varianten waaruit de preoccupatie van de dichter met de tijd blijkt. In Vergeetboek is meer nadruk komen te vallen op de man die de jaren des onderscheids heeft bereikt en zijn leven overziet. Men vergelijke: Naar binnen toe gaat zich de wereld sluiten
op deze kooi van overzicht en deugd.
Alsof de tijd zich mijner echo heugt
komt hij met grote vleugels voor de ruiten.
met Vergeetboek: Naar binnen toe ging deze vrijdom sluiten
op de jaren van onderscheid en mist.
Alsof de tijd zich in het huis vergist
komt hij met grote vleugels voor de ruiten.
| |
[pagina 781]
| |
Tot slot kunnen enkele veranderingen bijeengenomen worden die de gedichten van Vergeetboek een grotere eenheid hebben gegeven. Over Deïsme is in ander verband al iets dergelijks opgemerkt. De heftige inzet van de tijdschrift-versie van Comptabiliteit: Blauwe toornruit, waar 'k u dood in sla.
Witte maanschuit, wild u achternaGa naar voetnoot1.
wordt vervangen door een rustiger begin dat meer in overeenstemming is met de sfeer van de volgende strofen, een sfeer die geëigend schijnt voor het afleggen van rekenschap. Opvallend is dat het binnenrijm in de nieuwe inzet bewaard is gebleven: Oud vergeetboek, dat ik opensla.
Witte ooghoek om de pagina.
In de vierde strofe van de Vergeetboek-versie wordt het vergeetboek in gebruik genomen, althans God bemoeit zich ermee: Zwarte nacht. Over de sterren scheert
Gods wijsvinger, die het blad omkeert.
Maatstaf leest: Zwarte nacht met nauwelijks een spleet,
die de wereld omkeert en vergeet.
De sonnetten Stenose en Ad Interim hebben in Maatstaf een geheel ander octaaf, waarover in kort bestek moeilijk iets valt te zeggen. In de Vergeetboek-variant van Stenose lijkt het erop of gestreefd is naar meer verbeelding, in tegenstelling tot de tijdschrift-versie, waarin de dichter zijn ziektebeeld meer beschrijft: | |
[pagina 782]
| |
Er komen lege stukken in mij staan,
waarover ik niets meer te zeggen heb;
alsof ik langzaam plaatselijk verlep
en in m'n eigen bijzijn moet vergaan.
Verbindingsbuizen sluiten met een klep,
die aan de buitenkant werd dichtgedaan.
Waar ik het licht niet langer onderschep
breken de dagen nog per toeval aan.
Vooral bij het betreden of verlaten
der kamers, op de trap, in het portaal
trekt een gevoel van anonimiteit
naar het bewustzijn en ik sta een tijd
in tussendeuren voor geheime gaten.
Momentenlang is er geen overhaalGa naar voetnoot1.
Door de herschrijving van Ad Interim is een beter geheel ontstaan van octaaf en sextet. Bij voorbeeld: de regels 7 en 8 van de tijdschrift-versieGa naar voetnoot2 luiden: Hoewel ik deuren opendeed en sloot
heb ik er geen gevoelens doorgebracht.
Dit is geheel anders in Vergeetboek: Postduiven zijn gelost, schepen verbrand.
De oudste hypothesen komen vrij.
Waarop in de tweede terzine dan volgt: Stel het geval dat zich bij mij vervoegt
degene, die inlichtingen verstrekt,
die leiden tot volledig resultaat.
Door de nieuwe regel ‘De oudste hypothesen komen vrij’ | |
[pagina 783]
| |
is een betere aansluiting gevonden op het sextet, want het hypothetische karakter van de tweede terzine heeft de tijdschrift’ variant niet: Alles wacht af of zich bij mij vervoegt
degene die aanwijzingen verstrekt,
die leiden tot volledig resultaat.
In plaats van het statische feit: Gij staat aan elke plaats in mij voldongenGa naar voetnoot1
zoals de beginregel van de tijdschrift-versie van Terra Incognita luidt, wordt in Vergeetboek een dynamische mededeling gedaan, die het thema van Achterbergs poëzie in één regel omschrijft: Om u is het aan elke plaats begonnen.
Deze regel geeft ook een betere aansluiting op het vervolg van het gedicht. Dat de tijd op het platteland schijnt stil te staan zagen we al in Terminus. Het blijkt eveneens uit de tijdschrift-versieGa naar voetnoot2 van Eben Haëzer, dat in Maatstaf is opgedragen aan Paul Rodenko; de derde regel luidt: Er was geen ander dan hetzelfde uur,
wat in Vergeetboek wordt: Er was geen ziel meer buiten op dat uur;
door welke regel de sensatie van eenzaamheid en verlatenheid nog wordt verhevigd. In het sextet van dit gedicht zijn door een regelomzetting in Vergeetboek twee terzinen mogelijk geworden, die ieder een eenheid vormen. In Maatstaf luidt het sextet: | |
[pagina 784]
| |
Mijn vader celebreerde er de mis:
de koeien voeren, plechtig bij de koppen;
een schim met schaduw boven in de nokken.
De koeientongen krulden als een vis.
Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.
En in Vergeetboek: Mijn vader celebreerde er de mis:
de koeien voeren, plechtig bij de koppen.
Hun tong krult om zijn handen als een vis.
Een schim, diagonaal tot in de nokken.
Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.
Over Fait accompli is reeds in ander verband iets opgemerkt. Hier kan volstaan worden met te wijzen op de veranderingen in de laatste terzine van het sonnet uit Maatstaf, die als volgt luidt: Tussen ons is vandaag alles beslist.
Morgen verschijnt Bert Bakker uit Den Haag.
Vannacht rijdt Eddy Hoornik naar Maastricht.
Deze regels zijn nogal particulier, de Vergeetboek-variant is geheimzinniger en universeler: Tussen ons is vandaag alles beslist.
Morgen krijg ik volmachten uit Den Haag.
Daar werd zojuist de laatste bus gelicht.
Geheimzinniger, wanneer althans de variant niet doet vermoeden dat er een opdracht van de minister op komst is, of een brief van Bert BakkerGa naar voetnoot1. | |
[pagina 785]
| |
Om nu tot het slot te komen, dient nog iets gezegd over Aquarium, m.i. het hoogtepunt van Vergeetboek. Hierboven werd opgemerkt dat het gedicht niet past in de indeling die ik daar heb aangebracht. Deze opmerking behoeft enige correctie, want wel degelijk wordt in Aquarium over de dichter zelf gesproken. In de tijdschrift-publikatieGa naar voetnoot1 wordt het een en ander gewijzigd. Nieuw in Vergeetboek is bijvoorbeeld de regel: Dan komt het wel in de krant.
Wanneer nl. de hydrodynamische wetten ons niet meer beletten over het water te lopen, zoals Jezus dat deed. In een invoering die de Vergeetboek-versie heeft gekregen, beseft Simon Petrus zijn afhankelijkheid niet, maar wordt hij door Jezus van de verdrinkingsdood gered: Simon Petrus riep in de storm:
Heer, indien gij het zijt,
beveel dat ik tot u kom.
De wonderen zijn de wereld niet uit,
want het ging een paar stappen goed.
Maar toen ontzonk hem de moed.
Hij zakte als lood omlaag,
greep Jezus hem niet bij de kraag.
Tot zover de invoeging. Petrus wordt gered door Jezus, en niet door ‘eigen kracht’, waarvan sprake is in het volgende citaat uit Aquarium; de dichter vergelijkt zichzelf met de vis: O vis waarmee het bezig is
wat ik niet heb: verheffenis
op eigen kracht en zinken
door drempels van verdrinken; [...]
In Aquarium blijkt Achterberg zijn afhankelijkheid terdege | |
[pagina 786]
| |
te beseffen, zoals al bleek uit de slotregels van Deïsme en het sextet van Tuinarchitect, waarin deze de goedkeuring van God nodig heeft om te kunnen slagen in zijn scheppingsarbeid. Valt er iets anders te verwachten van een dichter van wie P.J. Meertens schrijft: ‘Wel kende ik hem goed genoeg om te weten dat hij een diep gelovig mens is geweest’?Ga naar voetnoot1 |
|