| |
| |
| |
L.Th. Lehmann
[Gedichten]
Interieur
Dat 't bestaan leeg is geloof ik graag,
ik kijk om mij heen, 't hok waar ik woon
is leeg inderdaad, geen van de naden
waar de wind doorjaagt, heb ik gedicht,
genoeg meubels tot zitten, ik lig
in een bed, maar stofferen, ho maar,
geen schilderijen, geen kleed, geen vrouw.
Ja, dat laatste. Waarom niet? Ik sta
ook voor een raadsel, maar sta nog steeds,
niet om welluidende redenen,
maar uit besluiteloosheid misschien.
| |
| |
| |
Albumvers voor mijn bovenbuurvrouw
Zij in de nok, in 't vooronder ik,
zonder huis met tuin, kind, kraai op tak,
kip in het gras, onder gaas 't konijn;
ankers verlangd, misschien, als geluk
door ons, maar stil. Elk laat d'ander zijn
vaarwater, wetens. Vrij, willens op
wilde vaart, zijn wij thuis in een wrak
dat zeer wel vaart, mits met haar in top.
| |
| |
| |
Het is zó bij de marine
Een zeeslag lijkt nog het meest
op het koken van kreeften:
in een metalen pan gestopt
en daarna onder of op vuur gezet.
In het eerstgenoemde geval
blijft het water voorlopig buiten,
| |
| |
| |
Dounby Agricultural Show
De laatste ponies worden nog bereden
door schijnbaar te grote mensen,
de laatste prijsstieren worden tegenstribbelend
kippentrapjes opgeduwd, grote veewagens in,
de laatste rock 'n roll platen worden gedraaid
op het kermisterrein bij het kruispunt,
en Orknische teddy-boys verspreiden zich langs de weinige huizen.
De boerentearooms lopen vol.
Thee met veel koek moet verwarmen
Al die mensen zijn meer thuis hier
dan wij in ons vriendelijk kosthuis.
maar de schemering schijnt ons te raken
als het aanstaand vergaan van nog meer.
| |
| |
| |
Baarn herbezocht
'k Ruik weer eens bomen, ben
in 't zand onder mijn hakken.
Dit was er toen niet bij,
't was nacht of men reed mij
naar 'n zaal, ter presentatie
die moesten chaperonneren,
dat 't toffe jongens waren,
totdat het manke jazz was
bandje, tot dans met vaag
of Achterhoeks, nooit echt
gechaperonneerd, 't stond ons
vrij moeizaam 'n hand te werken
boven in strapless jurken
- bij goed weer - op gazons.
| |
| |
‘Wij’ zeg ik, zinloos woord.
‘Wij’ deed toen vaag'lijk aan
als iets dat thuisbehoort
in villas als hier staan.
|
|