Maatstaf. Jaargang 11
(1963-1964)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
Prof. mr. B.V.A. Röling
| |
[pagina 499]
| |
met andere middelen. Het oorlogsvraagstuk is niet de vraag of men al dan niet de oorlog wil, maar de vraag hoe men de vrede wil handhaven. Op dit punt lopen de meningen uiteen. Er zijn er nog steeds die zo sterk mogelijke bewapening de beste waarborg achten voor de vrede. Er zijn anderen, die overtuigd zijn dat zo sterk mogelijke bewapening betekent: een wapenwedloop, en dat een bewapeningswedloop op de lange duur onherroepelijk leidt tot oorlog. Er zijn er die menen, dat de traditionele statenverhoudingen kunnen blijven bestaan: de wereld verdeeld in souvereine nationale staten, die hun eigen belang nastreven. Er zijn anderen, die overtuigd zijn, dat de prijs van nationale soevereiniteit ‘zo nu en dan oorlog’ is, en dat dus, als oorlog ondraaglijk is geworden door de moderne wapens, er met alle middelen moet gestreefd worden naar een andere wereldopbouw, die levensmogelijkheid biedt. Er zijn er, die geen wezenlijk verschil zien tussen de vroegere en de tegenwoordige wapens, en die even gemakkelijk het bezit van waterstofbommen goedkeuren als vroeger het bezit van geweren en kanonnen. Anderen zijn van mening, dat met de nieuwste technische middelen de wapens wel heel duidelijk onmenselijk zijn geworden. Zij kunnen zich niet in gemoede neerleggen bij een cultuursituatie, die enerzijds de waarde van de mens centraal stelt - de onaantastbaarheid van de menselijke persoonlijkheid en de menselijke waardigheid - en die anderzijds in koelen bloede verdelgingsmiddelen gereed maakt, die bestemd zijn mensen met miljoenen tegelijk uit te roeien. In hun opinie is het militaire bedrijf gedegradeerd tot een zaak van technici die op knoppen drukken in een wetenschappelijk, maar verachtelijk systeem van verdelging. Er zijn er, die trots zijn op de technische wapens, en er zijn er, die er zich diep voor schamen. Ziehier reeds enkele verschillende houdingen ten aanzien van het oorlogsvraagstuk. Er zouden er meer te noemen zijn. Hebben die verschillende houdingen te maken met de levenshouding? Men spreekt van een christelijke, of van een | |
[pagina 500]
| |
humanistische levenshouding. Geeft ‘het christendom’ of ‘het humanisme’ een duidelijke richtlijn? Men zou eraan kunnen twijfelen. Er zijn christenen, die het kwaad in de wereld - het duivelse - en het kwaad in de mens - de zondeval - zó wezenlijk achten, dat macht, ook militaire macht in dienst van het goede volstrekt noodzakelijk is. Er zijn christenen, die in het algemeen militaire bewapening nodig achten, maar die onvoorwaardelijk het atoomwapen verwerpenGa naar voetnoot1. Er zijn ook christen-pacifisten, voor wie het Evangelie de richtsnoer is bij de volstrekte weigering wapens te dragen. Het christendom geeft aanleiding tot allerlei opvattingen over het oorlogsprobleem. Maar overheersend is toch wel de gedachte van het kwaad, dat zo nodig met geweld moet worden tegengegaan. Het christendom aanvaardt gemeenlijk het geweld omdat het kwaad, de zonde, moet bestreden worden: zonder macht de chaos, zo zeggen velenGa naar voetnoot2. En het humanisme? Het humanisme biedt nauwelijks op dit punt een tegenstelling, sinds de psychoanalyse en het existentialisme de ogen openden voor het onredelijke in de mens, voor het driftmatige, emotionele, duivelse, sinds de moderne mens ontdekte zo veel macht te hebben over de dingen, en zo weinig macht over zichzelf. Sartre trok de lijn tussen degenen die in oppervlakkig optimisme het kwaad in de wereld ontkenden, en hen, die het kwaad aanvaardden als wezenlijk bestanddeel van de menselijke natuurGa naar voetnoot3. En hij noemde zijn existentialisme uitdrukkelijk een humanisme. Ook het humanisme geeft geen onvoorwaardelijk eenvormig antwoord op het oorlogsvraagstuk. Op het Humanistisch Congres te Oslo in 1962 werd uitgesproken, dat uit het humanisme niet zonder meer een verwerping van bewapening, zelfs niet van de atoomwapens, | |
[pagina 501]
| |
voortvloeit. Het humanisme is tegen de oorlog, dat is vanzelfsprekend. Maar die overtuiging deelt het met iedereen. Het gaat bij het streven naar vrede om de methode die men daartoe wil gebruiken, en om de prijs die men ervoor wil betalen. En op die vragen geeft de humanistische levenshouding geen principieel antwoord. Uit die humanistische houding moge een afkeer van het massale verdelgingsmiddel voortvloeien, maar als de humanist in het hebben van atoommacht het enige middel ziet om de oorlog te verhinderen, dan zal hij bereid zijn ook die prijs te betalenGa naar voetnoot1. Algemene houdingen, zoals christendom of humanisme, geven nauwelijks enige vaste en fundamentele richtlijn inzake het oorlogsvraagstuk. Maar er zijn wellicht andere grondhoudingen, die inzake het oorlogsprobleem bepaalde opvatting meebrengen. De vroegere Utrechtse hoogleraar Grünbaum heeft eens een poging gewaagd de filosofische stelsels te rangschikken naar het grondbeginsel van ‘herrschen oder lieben’Ga naar voetnoot2, macht of liefde, naar de vraag dus of men geneigd is de veiligheid te zoeken in de macht of in de saamhorigheid. Men kan dit criterium ook aanleggen op de menselijke levenshouding. Ieder moet in zijn leven de | |
[pagina 502]
| |
buitenwereld tegemoet treden. Hij kan dat doen in een grondpatroon van wantrouwen, en slechts op zijn macht steunen om veiligheid te bereiken; hij kan ook de wereld in vertrouwen tegemoet treden, en de veiligheid zoeken in de verbondenheid en de liefde. We hebben hier te maken met een grondpatroon van levenshouding, dat niet alleen voor individuen, maar ook voor volken en staten geldt. Men zou kunnen zeggen, dat het statenleven, zoals wij dat kennen, vooral gekenmerkt is door het wantrouwen en de angst, en daarmee samenhangend het streven naar macht. Dat heeft zich zo in een eeuwenoude ontwikkeling gevormd, en is er de laatste tientallen jaren - met Hitler, en het Hitler-beeld, dat op iedere vijand wordt geprojecteerd - niet minder op geworden. Die houding plotseling te doorbreken, door eenzijdig de wapens af te schaffen in vertrouwen op het goed gedrag van de anderen, lijkt weinig doelmatig. Maar het streven naar geleidelijke verandering, naar stapsgewijze verlating van het machtspatroon om te geraken tot wederzijds respect en die minimumvorm van liefde, die wij recht noemen, is dwingende eis van zelfbehoud. Degenen wier persoonlijke structuur door het wantrouwen-macht-systeem is bepaald, hebben de neiging de streving naar geleidelijke algemene ontwapening onjuist en onmogelijk te achten. Degenen wier levenshouding meer door de grondgedachte van vertrouwen en liefde is beheerst, staan meer open voor de mogelijkheid om andere verhoudingen, met name verhoudingen van saamhorigheid, te bereiken ook tussen de volken en de staten. Zij zijn zich zeer wel bewust, dat op dit moment de verhoudingen tussen de volken voor een goed stuk bepaald worden door de macht. Maar, van deze werkelijkheid uitgaande, - en gegeven het feit dat de militaire macht onhanteerbaar is geworden - kunnen zij zich eerder een werkelijke wereld indenken waar het vertrouwen en de saamhorigheid een grotere rol spelen. Dat wil niet zeggen, dat een wereld zou kunnen groeien die alleen op beginselen van redelijkheid zou zijn gebouwd. Menig vroeger humanist was rationalist, met de neiging het bestaan van het irrationele, het onredelijke, te ontkennen | |
[pagina 503]
| |
in een vaste overtuiging, dat de mensheid in staat zou zijn door beter inzicht te leren naar redelijkheid te leven. De tegenwoordige mensheid - beleerd door psychoanalyse, groepspsychologie en existentialisme en gevormd in oorlogen met gaskamers en atoombommen - kan het rationalistische uitgangspunt niet meer delen. Zij weet van het onredelijke, zij weet ook dat het onredelijke wezenlijk deel is van het leven. Zij weet dat de oorlogen zoals de mensen ze voeren, behoren tot het menselijke in de mens, niet tot het animale, beestachtige. Aan de wortel van het menselijk kwaad ligt juist het typisch-menselijke, het kennen en weten, waardoor de argeloosheid van de drift verloren ging. De mens is het wezen dat zijn waarheid kan stellen boven zijn leven, dat zijn driften kan diaboliseren door zijn ideeënGa naar voetnoot1. Maar het humanisme neigt meer tot de liefde en de onderlinge verbondenheid van de mensen dan tot het onderling wantrouwen en de macht. Het humanisme kent de tolerantie, al heeft het daarvan - men denke aan de encycliek ‘Pacem in Terris’ - niet het monopolie. Het humanisme heeft de neiging bijzonder de redelijkheid te willen cultiveren, waar dit mogelijk is. Op die grondslag kan het gemakkelijk komen tot een bepaalde houding ten aanzien van het oorlogsprobleem: in een bereidheid niet te staan op handhaving van nationale souvereiniteit, in een bereidheid de levensvormen van andere volken te erkennen in hun waarde en bestaansrecht, in een hoge opvatting van de mens, die het beschamend en vernederend acht te leven in een wereld waarin het toppunt van menselijk vernuft in dienst wordt gesteld van de mogelijkheid tot massale mensen-verdelging. Dat alles bepaalt - vanuit een levenshouding - de richting waarin de oplossing van het oorlogsprobleem wordt gezocht. Meer niet. De concrete stappen tot het bereiken van een menswaardiger wereld kunnen slechts bepaald worden op de grondslag van de bestaande materiële en spirituele werkelijkheid, in een voorzichtig aftasten van de mogelijkheden, door een wijs politiek beleid, door de politieke takt. |
|