| |
| |
| |
Jan Kassies
Stellingen over kunstpolitiek
1
De overheid heeft het gemakkelijk met de kunst. Anthropologen, psychologen en sociologen hebben het er veel moeilijker mee. Om van de kunstenaars maar niet te spreken. Voor de overheid is het verschijnsel kunst ondubbelzinnig: het is het produkt, dat een communicatieproces in gang zet.
| |
2
Alle kunstpolitiek van de overheid kan ontleed worden in bemoeiingen met de elementen van het communicatieproces: de kunstenaar, het publiek en de verbindingen tussen beide. Over de kunst zelf zwijgt de overheid. Dat heeft zij met veel kunstenaars gemeen.
| |
3
Er is een tekort aan een stelselmatige opzet van de kunstpolitiek, omdat onvoldoende wordt doordacht, hoe zij zich methodisch kan richten op kunstenaar, publiek en vooral op de schakels tussen beide. Daarom zijn er lacunes in het kunstbeleid.
| |
4
Het fragmentarisch karakter van het kunstbeleid wordt begrijpelijk, wanneer men bedenkt dat dit beleid is ontstaan op een negentiende-eeuws patroon van bijstand aan tekortschietend burgerlijk particulier initiatief, dat zich richtte op het kunstleven zoals de gezeten burgerij dat voor zich schiep. Van zulk een haast charitatieve bijstand naar kunst- | |
| |
politiek als element van welzijnspolitiek is een groter stap dan velen denken.
| |
5
De culturele programma's der politieke partijen lijken erg op elkaar. Er zijn slechts verschillen in nuance. Hevige botsingen op politiek niveau betroffen haast altijd uitzonderlijke aspecten van kunstwerken of moeilijke mensen. Het bleef bij incidentjes en rellerige toestanden, waar men bij ons nog niet goed raad mee weet. Beginseldebatten over een structuurbeleid waren er nauwelijks, de kreten uit enkele politieke natuurreservaten daargelaten. Waarom deze algemene aanvaarding van het kunstbeleid? Waarom zo weinig principiële verschillen? Omdat alle politici de kunst naast de belangrijke dingen wel nuttig vinden en omdat de kunstzinnige politici ook een speelplaats moeten hebben en omdat zelfs socialistische politici liberaal zijn inzake kunst: volg het spoor van het particulier initiatief, het is zo veilig.
| |
6
En omdat van sociale strijd geen sprake is: het kunstleven is een aangelegenheid van de loontrekkende middenstand en degenen die middelbaar onderwijs hebben gehad. En van de iets lagere stand en het iets hogere onderwijs. Van de arbeiders staat bijvoorbeeld heus niemand te dringen. In de kunst zijn we allemaal subsidiabel onder elkaar. Zodoende.
| |
7
Zodoende wordt de overheid inderdaad de mecenas, waarvoor velen haar houden. Ook de mecenas was met de zijnen gezellig onder elkaar en bediende zich van de kunst voor eigen glorie en vermaak. Zo ook de overheid als representante van de kunstlievende burgerij? Neen, de overheid is geen mecenas. Kunstpolitiek is tot allen gericht.
| |
| |
| |
8
De laatste zin bevat een gratuite bewering. Kunst is geen aardappel, geen water en zelfs niet vergelijkbaar met onderwijs. Zij is een functie van de samenleving, geen distribuabel artikel. Zij is als middel van expressie en beleving met de structuur van de samenleving ten nauwste verweven. Bij ons gaat alleen voor kunst door, wat door de scheppers van en de deelhebbers aan het kunstleven Kunst is. Dat zijn er maar weinig. Bij hun sociale status, opleidingsniveau en inkomen hoort de participatie aan het kunstleven. En dan te denken, dat zij de theorie uitvonden, dat kunst een zaak van de élite is... (Ach, dat is geen wonder, het is zelfs een al te ‘natuurlijke’, want door de situatie geconditioneerde, opvatting).
| |
9
Uitgaven voor het lager onderwijs komen ons allen ten goede. Die voor sociale zekerheden eveneens. Men zegt het zelfs van de defensie-uitgaven. Het hoger onderwijs is duur voor relatief weinig Nederlanders, maar men kan volhouden dat we allen van de afgestudeerden profiteren. En de kunstuitgaven? Toegegeven, dat ze nog altijd laag zijn - maar komen ze ons allen ten goede? De kunstpolitiek richt zich (zie 7) tot allen, maar in feite alleen tot een beperkt publiek. Er is een tegenstrijdigheid hierin, dat het kunstbeleid tot het welzijnsbeleid wordt gerekend, doch dat slechts bij een gering aantal mensen omgang met de kunst een gevoel van welzijn wekt.
| |
10
De kunst is nodig als brood, zegt men, en het wordt de liefhebbers van brood inderdaad mogelijk gemaakt, brood te eten. Maar het zijn - en het blijven - altijd dezelfden. Dat is met overdrijving gezegd, doch niemand zal ontkennen dat er over de hele linie geen grote verschuivingen zijn, wat
| |
| |
het publiek betreft. In het bijzonder het concert- en toneelbezoek daalt, ondanks nieuwe zalen en ondanks het stijgend aantal Nederlanders. (Trouwens: in de stijging van de consumptieve uitgaven blijven die voor de kunst over de hele linie achter).
Pogingen om op grote schaal nieuw publiek te vormen, vinden incidenteel plaats, doch nauwelijks door de grote gesubsidieerde kunstinstellingen. Bekeerlingen worden in z.g. lagere sociale groepen niet op grote schaal gemaakt. Het omgaan met kunst is geen geïsoleerd verschijnsel, het is deel van een algemeen sociaal-cultureel gedragspatroon.
| |
11
Uit het voorgaande volgt, dat twee vragen moeten worden gesteld. Ten eerste: of het voedsel dat wij doorgaans voor brood houden, het enige ware is voor het menselijk welzijn; met andere woorden, of de notie Kunst van degenen die het kunstleven scheppen de enig denkbare is.
Ten tweede: of de gestalte der kunstpolitiek, die wij thans kennen, toereikend is, om de kunst in de samenleving een plaats te geven; anders: of wij de kunst in de politiek niet even apart plaatsen als in het leven.
| |
12
Een poging tot beantwoording van deze vragen moet beginnen met hantering van het akelig vage begrip creativiteit. De oorsprong immers van alle op de kunst betrekking hebbende verschijnselen ligt in het expressief-creatieve vermogen van de mens. In een bepaald stadium van de maatschappelijke ontwikkeling treedt de kunstenaar tevoorschijn als drager van creativiteit bij uitstek, als ‘Kunner’ par excellence. In een nog later stadium worden zijn produkten in hoge mate bepaald door en in hoofdzaak afgenomen door bepaalde groepen in de samenleving: het kunstleven ontstaat. Dit alles is minder relevant dan het fenomeen, dat hier aan de orde is: creatieve uitingen
| |
| |
behoren tot het menselijk bestaan. Zij worden zelfs van centrale betekenis in tijdperken (oorlog!) waar dit bestaan op het spel staat en in gedachtengangen (het opkomende socialisme!) waarin het menselijk bestaan ter discussie wordt gesteld.
| |
13
Om bij het laatste aan te sluiten: de opkomst van arbeiderszang- en toneelverenigingen in samenhang met de emancipatiestrijd der arbeidersklasse is onthullend. Het industrieel kapitalisme had de mens tot koopwaar gemaakt. Het besef, dat de mens een andere bestemming heeft, leidde impliciet, en niet bij wijze van toegift, tot creatieve activiteiten, ten dienste van de proletarische-, althans emancipatiestrijd. Tegelijkertijd ontwikkelde zich op commerciële basis een nieuwe tak van industrie, die zorgde voor vermaak en ontspanning in de toenemende vrije tijd. (Het opkomen van de teenagermarkt, zoals wij die nu leren kennen, heeft dezelfde wortels: de tiener heeft tijd en geld. Kom òp ermee!). Ten slotte bleken radio en nu ook televisie de voor massa-consumptie meest geëigende middelen van recreatie en informatie.
| |
14
De kunstpolitiek begon zich te ontwikkelen langs de lijnen van het particulier initiatief: het Concertgebouworkest kreeg wat geld, omdat de burgerij niet meer in staat was, haar orkest te bekostigen. Wat in de kunstpolitiek voor kunst doorging was de betekenis, die de burgerij daaraan hechtte. Zozeer was de kunstpolitiek doortrokken van de beschouwingswijze der kunstminnenden, dat deze laatsten tot op de huidige dag nòch het amateurisme au serieux nemen, nòch de radio en de televisie betrekken in hun begrip van ‘kunstleven’.
| |
15
Terzijde: aangezien de houding ten opzichte van kunst en
| |
| |
kunstenaar van de burgerij der negentiende eeuw door de romantiek werd bepaald, draagt zij ook nu nog een sterk esoterisch karakter, dat door het élite-besef wordt gevoed. L'art pour l'art doet nog steeds opgeld. Toen onlangs van officiële zijde werd gesteld, dat de aanwezigheid van een operapubliek de rechtvaardiging vormt van de operasubsidies, kreet één der critici: heeft dan de opera om zichzelfs wil geen reden van bestaan? (Neen).
| |
16
Opgevat als welzijnspolitiek dient de kunstpolitiek aan te knopen bij de behoeften die in de werkelijkheid blijken te bestaan aan uiting en beleving. Dat deze behoeften vaak op een inadequate wijze worden bevredigd en dat ze daardoor dikwijls in gedeformeerde vorm aan de dag treden, doet niet af aan het feit van hun bestaan.
| |
17
Opgevat als welzijnspolitiek dient de kunstpolitiek bovendien haar basis te verbreden tot allerlei vormen van communicatie en transport van artistieke uitingen en in samenhang te worden gebracht met andere sectoren van het welzijnsbeleid.
| |
18
Dit laatste leidt onder meer tot de conclusie, dat geïsoleerde pogingen, om in het culturele gedragspatroon van bevolkingsgroepen op bepaalde punten verandering te brengen, tot mislukking zijn gedoemd. Zo is het zinloos, bijzondere voorstellingen te geven voor de arbeidersklasse en op deze wijze de artistieke missionaris uit te hangen, wanneer men niet a. begint bij de identificatiemogelijkheden van die klasse en b. aanknoopt bij de gedragspatronen die bij die klasse gangbaar zijn en c. de sociaal-culturele status van die klasse op nog andere wijze fundeert dan alleen door haar naar een schouwburg te lokken.
| |
| |
| |
19
(Over 18 nog twee zinnen: het is in Nederland moeilijk, de inhoud van kunstwerken ter discussie te stellen met betrekking tot het absorptie-, c.q. identificatie vermogen van de ‘brede’ lagen. Het is in Nederland praktisch verboden, de vraag te stellen, of kunstenaars zich daarvan, al werkende, rekenschap behoren te geven.)
| |
20
Het kader, waarin de kunstpolitiek dient te worden geplaatst, kan worden aangeduid als cultuurpolitiek. Deze laatste omvat alle bemoeiingen van de overheid, die niet rechtstreeks zijn gericht op het fysiek, sociaal of economisch welzijn. Positief geformuleerd: alle zorg, gewijd aan de menselijke vorming en ontplooiing. De cultuurpolitiek omvat het onderwijs, de vorming buiten het onderwijs van jeugd en volwassenen, recreatie, ontspanning, vermaak, radio en televisie en de kunst. Het komt aan op de integratie van doeleinden en methoden van het beleid in al deze verschillende sectoren, die evenzeer samenhangen als de menselijke activiteiten, die ermee corresponderen.
| |
21
Het is bekend dat uit de sfeer van het Ministerie van Maatschappelijk Werk de stelling wordt geponeerd, dat enkele der in 20 genoemde gebieden behoort tot het werkterrein van het departement. Niets is minder waar. Niets is voor de cultuurpolitiek gevaarlijker. Alle activiteiten van het maatschappelijk werk vinden hun oorsprong en uitgangspunt in enigerlei vorm van maatschappelijke nood. Alle methodieken zijn daaraan aangepast. Dat ze soms lijken op of identiek zijn aan kunstzinnige activiteiten betekent nog niet, dat ze dezelfde doeleinden hebben als overeenkomstige bezigheid op cultureel gebied. Ook een boetserende geesteszieke is geen kunstenaar. Alle mense- | |
| |
lijke strevingen op het terrein van de cultuur, actief of zogenaamd passief, zijn autonoom en ontlenen hun betekenis niet aan de noodzaak, om bepaalde tekorten op te heffen.
| |
22
Dat de kunstpolitiek samenhangt met een aantal sectoren van cultuurpolitiek is gaandeweg duidelijk geworden. Jaren geleden is reeds het besef gegroeid, dat het onderwijs met betrekking tot de toekomstige gestalte van het kunstleven een sleutelpositie inneemt. Derhalve dienen het onderwijsen het kunstbeleid op elkaar te zijn afgestemd. Dat veel meer mensen via radio en televisie aan het kunstleven deelnemen dan via een abonnement van een kunstkring, is duidelijk. Conclusies zijn er ten aanzien van het beleid nog nauwelijks uit getrokken: Hilversum ligt in vele opzichten een eind uit de buurt van Den Haag. Het kweken van een nieuw publiek, bijvoorbeeld voor de opera (die immers vooral in Amsterdam een aanmerkelijk groter publieksareaal zal moeten bereiken), is een stuk volksontwikkeling. Enzovoorts.
| |
23
De integratie van het culturele beleid kan worden bevorderd door het ontwerpen van een plan in grote lijnen op elk der gebieden. Bovendien kan de departementale organisatie aan de integratie dienstbaar worden gemaakt.
| |
24
Elk beleid op cultureel gebied kan worden gekenschetst als een structuurbeleid: de overheid doet niet anders dan een structureel kader scheppen, waarbinnen zich de activiteiten van alle belanghebbenden optimaal kunnen ontplooien. Zoals reeds in 2 werd opgemerkt, kan de kunstpolitiek op zinvolle wijze worden ontleed in een op creatie, receptie en communicatie gericht beleid.
| |
| |
| |
25
Voorzieningen op het gebied van de creatie betreffen allereerst de opleiding van kunstenaars. Met voorbijgaan aan netelige vraagstukken inzake recrutering, didactiek en aanpassing aan de praktijk (want die doen zich overal voor) moet worden gewezen op de behoefte die er bestaat aan opleiding van professionele krachten op het terrein van ontspanning, vermaak en amusement, elementen van het culturele leven die kwantitatief belangrijk zijn, maar waarvan de kwaliteit soms niet terzake schijnt te doen. Op enkele uitzonderingen na moeten alle scheppende krachten en executanten op deze gebieden zich een weg banen door een onoverzienbare jungle van obstakels, waarvan de commerciële exploitatie ongeveer de belangrijkste is.
| |
26
Elk kunstleven veronderstelt de werkzaamheid van kunstenaars. Het zogenaamde schrijversprotest maakte duidelijk, dat niet alle kunstenaars kunnen werken op de wijze, die nu eenmaal voor elke soort van arbeid gewenst is: continu en geconcentreerd. Er zijn meer kunstenaars, die in deze zin niet kunnen arbeiden en tot optimale prestaties kunnen komen, te weten al dezulken wier producten door onafhankelijk van hen bestaande oorzaken onvoldoende rendement opleveren. Voor beeldende kunstenaars, die ambachtelijke koopwaar leveren, is een sociale regeling getroffen. Maar de componisten? Voor hen wordt op bescheiden schaal een begin gemaakt met de verstrekking van stipendia. Maar hoe zit het met Nederlandse muzikale executanten, die door de eigenaardigheid van het concertwezen in een volstrekt onbillijke concurrentiepositie worden gedrongen tegenover een mondiaal aanbod?
| |
27
De receptie. Een andere afschuwelijke uitdrukking: het
| |
| |
ontvankelijk maken (en dan er aan toevoegen: voor het genieten van kunst... toemaar). Op het onderwijs werd al gewezen. Vele musea hebben educatieve diensten tot stand gebracht. Merkwaardig, dat zij de enige kunstinstellingen zijn, die zulke diensten kennen. Activiteiten van andere bedrijven zijn incidenteel, hetgeen met het begrip educatie in strijd is. Sommige gezelschappen hebben een huisorgaan voor binding met de clientèle, maar daarom gaat het niet. Zolang hier geen omschreven en subsidiabele taakstelling wordt gegeven, zal het er wel niet van komen. Het blijft bij enkele instellingen met een specifiek doel: de jeugd te bereiken. Bij de radio en televisie is stelselmatig alleen Openbaar Kunstbezit werkzaam, voor het overige informeert men het publiek wel, maar ieder op de wijze die hem goeddunkt. Cursorisch is vrijwel geen programma.
| |
28
En dan de communicatie. Om te beginnen bij wat we, om weer eens een modewoord te gebruiken, de infrastructuur zullen noemen. Er zijn een paar spectaculaire schouwburgen gebouwd. Dat is een mooi ding. Er is één tentoonstellingsgebouw geplaatst. Er zijn wat dorps- en buurthuizen met enige culturele accomodatie. Vooral probleem- en nu ontwikkelingsgebieden hebben soms buitenkansjes. De bemoeiing van de overheid gaat evenwel vooral uit naar de subsidiëring van sportvelden en zwembaden, nuttige instellingen, die blijkbaar meer in de markt liggen dan culturele gebouwen. Sommige Nederlanders die over deze zaken iets in de melk te brokkelen hebben zouden eens een maandje mee moeten reizen met gezelschappen. De woningnood bleek in de afgelopen jaren niet zó absoluut primair, dat men zich er nu nog op kan beroepen.
| |
29
Nog veel meer over de communicatie, want zij is het belangrijkste structuurelement. Zij komt in sommige kunst- | |
| |
takken op zuiver commerciële basis tot stand, in andere op gesubsidieerde basis. Op de overige gebieden is van communicatie maar in betrekkelijke zin sprake, namelijk in de beeldende- en de ambachtelijke kunst. Om bij de laatste te beginnen: er zijn tentoonstellingen, hetgeen doorgaans betekent, dat er een aantal kijkdagen is. Van voltooide communicatie door aankoop komt zelden iets. De aanbieders zijn eensdeels verenigingen van kunstenaars, met een uitstervende vaste clientèle, anderdeels de kunsthandel, die ook niet floreert en in een gunstige conjunctuur de zegeningen van de vrije concurrentie van speculatieve eendagsondernemingen ondervindt. En dan is er het beleid der musea, dat dikwijls tot veel rumoer aanleiding geeft, normatief en smaakbepalend werkt, hetgeen in de kunst méér betekent, dan velen denken. Er is nu een begin gemaakt met de verstrekking van aankoopsubsidies, een mijlpaal in het naoorlogse kunstbeleid. Binnen afzienbare tijd zal vermoedelijk blijken, dat de op deze wijze herstelde communicatie, hoe beperkt nog, de eenzijdigheid, die onvermijdelijk verbonden is aan het vaak spectaculaire museumbeleid, corrigeert: ook hier is er een voorhoede en een zeer brede achterban van conservatieve signatuur, die zich niet voldoende kon realiseren.
| |
30
De gesubsidiëerde instellingen: orkest, ballet, opera, toneel, voeren in cultuurpolitiek opzicht een gecontroleerd en controleerbaar beleid: de kwantiteit en de kwaliteit van hun prestaties zijn aan bepaalde, doorgaans impliciete normen gebonden. Als ze te eenzijdig zouden opereren of als ze te slecht worden, kan de overheid ingrijpen door de subsidiëering te staken. Ze zijn voor de overheid bereikbaar, in tegenstelling tot al die bedrijven, die door het heilige particuliere initiatief worden gesticht en instandgehouden: de filmproductie- en distributiebedrijven en de boekproductie- en distributiebedrijven. De eigenaars ervan komen uitsluitend met de overheid in aanraking als het over de openbare orde en de goede zeden gaat. Op het gebied van
| |
| |
de film en de literatuur beperkt de rol van de overheid zich tot bescheiden steun aan de creatieve zijde: een aantal opdrachten wordt gegeven en incidentele steun aan bepaalde producties. Wat Nederland ziet en leest is het resultaat van overwegingen betreffende het rendement van dat zien en lezen. Aangezien naasting dezer bedrijven door een verdwijnende minderheid wordt gewenst en derhalve niet in het verschiet ligt, aangezien men voorts de ondernemers niets kan voorschrijven, zolang de vieze woorden en het naakt niet te erg worden, stelt op deze gebieden de cultuurpolitiek specifieke eisen.
| |
31
Het is dus niet zo als velen denken: waar geen geld bij hoeft, daar hebben we niets mee te maken. Veeleer is het tegendeel het geval. In het economisch bestel worden, wanneer door bepaalde omstandigheden - bij voorbeeld door het effect van duizenden individuele beslissinkjes - fricties optreden, mechanismen door de overheid in werking gesteld, die herstel van evenwicht beogen. Het economisch instrumentarium kent zelfs ingebouwde ‘stabilizators’. Waar het nu in het bijzonder op letterkundig en filmkunstig gebied om gaat, is dat de overheid zich er rekenschap van geeft, dat de rendementsoverwegingen niet tot gevolg hebben, dat sommige uitingen achterwege blijven. Het schijnt, dat dit op literair gebied niet het geval is met hedendaagse producten. Maar is het tolerabel, dat niemand het risico aandurft, of aan kan, van een reeks uitgaven van Nederlandse klassieken? Wat de film betreft: zijn we er zeker van, dat de uiteraard noodzakelijke eis van amortisatie de productie en distributie van een belangrijk filmwerk bepaald niet in de weg kan staan?
| |
32
De weg van producent naar consument is in onze maatschappij lang geworden, ook op cultureel gebied. Mozart, om een voorbeeld te noemen, organiseerde zelf concerten.
| |
| |
Kom daar nu ereis om. Het weze aan ieders fantasie overgelaten, om op allerlei gebieden van kunst een lijstje op te stellen van figuren, die in enig opzicht deelnemen aan het transport af atelier free on board bij de klant. Hun aantal wordt steeds groter, omdat steeds meer specialisme nodig is, om een markt te beheersen. Iedere tussenpersoon handelt van bepaalde gezichtspunten uit, doorgaans meer betrekking hebbende op zijn positie op de markt dan op het te transporteren werkstuk. Als dat ten slotte bij de klant belandt, is de kunstenaar al heel ver weg. Het voorbeeld van de impressario is het eenvoudigst te kiezen en over zijn rol in het hedendaags muziekgebeuren hoeft niets te worden gezegd. Naast de impressario zijn er vele anderen: de uitgever van muziek, de dirigent, de solist, de zakelijk directeur, het bestuur van de stichting, de criticus. Niet de componist, maar al die anderen geven leiding aan de ontwikkeling van de muzikale smaak. Werkelijk, de oorzaken van de kloof tussen publiek en kunstenaar zijn minder romantisch dan de mensen vaak denken. Het is in het belang van het muziekleven - dat hier slechts als voorbeeld wordt genoemd - dat de weg van producent naar consument zo kort mogelijk is; wat voor de economische huishouding geldt, is ook van kracht voor de culturele. Het is bovendien in het belang van het muziekleven en van andere gebieden van het kunstleven, dat zich tussen schepper en publiek zo min mogelijk figuren bevinden die op andere dan aan het kunstwerk zelf ontleende motieven aan het transport deelnemen. In de praktijk betekent dit, dat gestreefd moet worden naar volledige uitschakeling van het commerciële element. Dan blijft, in de muziek bijvoorbeeld, eigenlijk de dirigent over; dat is al erg genoeg.
| |
33
De weg van producent naar consument is bezaaid met belastingen. In de culturele communicatie betekent dit voor beiden een aanzienlijke belemmering, die zo spoedig mogelijk moet worden verwijderd. Er is een begin gemaakt. Het boek is belastingvrij. De schrijver betaalt wèl omzetbelas- | |
| |
ting, het is niet te geloven, maar het is waar. Sommigen schijnen te voelen voor het heffen van belasting op het minder mooie, en de kunst belastingvrij te maken. Nu is ten eerste het minder mooie vaak veel mooier. Ten tweede zouden we generaties lang moeite hebben, uit te maken wat mooi is, en wat minder mooi. Ten derde wordt het minder mooie vaak veel mooier op den duur. Er is maar één mogelijkheid, dat is: radicale afschaffing, te beginnen bij de vermakelijkheidsbelasting, die Naatje van het culturele leven.
| |
34
Meer dan veertig stellingen mogen het toch niet zijn. Daarom nog een paar woorden, die er nu eenmaal bij horen. Over gezond en ongezond. Alles wat gezegd wordt is gezond, alles wat niet gezegd wordt is ongezond. Over de middelmaat. Goed, we weten wat dat is. Zonder de middelmaat sterft de top onherroepelijk. Velen schijnen ‘steun’ aan de middelmaat een onjuiste beloning te vinden. Er is geen sprake van beloning, er is alleen sprake van het geven van een mond aan velen. Op alle gebieden van het leven en werken is een middelmaat, die groot is en een top alsmede een underdog, die klein is. Op medisch gebied is dat voor ons het naarste. Over ons kleine land. Ziet men nu nog niet, dat culturele uitgaven omgekeerd evenredig behoren te zijn aan aantallen vierkante kilometers?
| |
35
Men zegt, dat bij dit alles het Holland Festival vergeten is Neen, het is niet vergeten.
| |
36
Alle jury's zijn integer.
| |
37
Over de kunst is niets te zeggen.
|
|