Maatstaf. Jaargang 11(1963-1964)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 397] [p. 397] S.J. Posthuma Aan Elgin Omdat zij nog wel daar zal zijn, til ik haar lichaam uit de dode mist - tussen het vorige en dit gedicht ligt bitterheid, dood schuim, onthutste pijn. Binnen de wijdheid blijvend van haar schelp - een woning van vochtig koper, warm brons - geneest het bloed, wars van vergeefs gestelp bij monde van ik weet niet welke mond. Luister, er is geen woning dan zichzelf, zei ze, en waarom is niet te zeggen. Het is een half gelijk, al werd haar helft de enige om mij bij neer te leggen; want waar mijn woord nog altijd naar haar haakt, komen en zijn wij van elkaar niet af; wél van de dunne droom die kinderen blijmaakt (een ijl schip vaart hen van de wereld af) Zo vloeit allengs genezing in een wond, mijn halve leegte, eindelijk leeg van pijn, slinkt, krimpend tot een dode vonk; omdat zij nog wel daar zal zijn... Vorige Volgende