| |
| |
| |
Chris Bezooijen
Hetteken
Hij is geen kelner, dacht Otto. Een werkstudent misschien, met een baard, blond, als van Van Gogh.
Het ijzeren tafelblad was morsig. Otto keek ernaar: als hij er met zijn gezicht opvalt, zit hij vast. Dan moet ik hem lostrekken, bij zijn haren uit de smurrie halen, als een drenkeling uit een moeras.
De jongen zette de koffie voor hem neer, de tafel wankelde op zijn poten.
- Alstublieft.
Otto verzette zijn stoel en ging onderuit zitten. Hij voelde hoe het ijzeren netwerk van de zitting in zijn vlees drukte. Als ik straks mijn broek laat zakken, ziet iedereen twee miniatuur damborden, dacht hij. Maar gerimpeld, alsof ze onder water zweven. Wie zou daarop willen dammen. Ik speel met wit. Er waren weinig mensen op het terras. De eerste mooie dag, de mensen werken. Naast hem zat een echtpaar van boven de vijftig. De man rookte zware shag. Hij had een lange leren jas aan; zijn gezicht werd getekend door honderden groefjes. De vrouw zat er stil en berustend bij, de handen gevouwen tussen haar enorme dijen. Een bril met dun montuur rustte schijnbaar los op haar bolle wangen, alsof de glazen in haar vlees waren gedrukt.
Otto rookte een sigaret, de eerste die dag. Hij bleef doodstil zitten en voelde met behagen de zoete prikkeling door zijn lichaam stromen. Tabak is een genotmiddel, dacht hij. Het zou misschien beter zijn als ik niet rookte.
Hij proefde van zijn koffie. Ze was lauw. Het peukje drukte hij uit op de houten vloer en wierp het met een boog over de glazen afscheidingsmuur in het zand. Achter hem ruiste de zee. Hij sloot de ogen en dacht aan Tilly. Helder klonk het blaffen van een hond. Otto keek over zijn schouder in de richting van enkele houten gebouwtjes. Ze lagen wit in de voorjaarszon. Een man in een stofjas was bezig kale plekken bij te schilderen. Naast een pomp
| |
| |
stond een jonge vrouw. Over haar badkleding had ze een lange lichtgrijze trui aangetrokken. Ze stond met het gezicht naar zee gekeerd en drukte op de hefboom. Een hond keek verwachtingsvol naar de pomp, maar er kwam geen water. Nog niet aangesloten, peinsde Otto. Waarom zuipt hij geen zeewater? Hij zal er heus niet van kreperen.
Met belangstelling volgde hij de gang van de vrouw, die heupwiegend wegliep. Haar benen waren wit-rose. Aan de bovenkant van haar dijen, net onder haar billen, vormden zich een paar bobbelige plooien, die zachtjes trilden bij elke stap. Otto keek ernaar. Ze is vast al veertig, dacht hij. Of misschien zit ze veel. Hij keek hoger. Asblond haar, ze hangt waarschijnlijk hele dagen bij de kapper rond.
Een harde bons deed hem zijn hoofd terugdraaien. Een kind schreeuwde met lange uithalen. Het was over een kruiwagentje gestruikeld en op de plankier gevallen. Een vrouw kwam aanhollen, haar ogen samengeknepen. Ze droeg een gebloemde jurk met korte mouwen. De flodderige stof wrong zich tussen haar benen naar achteren. Ze heeft er een bloem tussen, dacht Otto.
Hij zag hoe ze haar vlezige armen gekromd als een worstelaar voor zich uit hield.
- Ik heb je nog zó gezegd, dat-ie dat rotding niet mocht meenemen, schreeuwde een man haar achterna. Eigenwijs!
Otto keek achter zich. De jonge vrouw was verdwenen. Hij stond op en pakte zijn tas. Langzaam slenterde hij weg. De baard kwam hem achterna.
- U moet nog betalen. Vijfenveertig cent inclusief, zei hij, terwijl hij een hand ophield. Otto zag het zweet tussen de lijnen in zijn handpalm glinsteren. Voorzichtig legde hij er twee kwartjes en een stuiver in.
- Dank u wel, meneer en tot ziens.
Otto gaf geen antwoord. Hij draaide zich om en volgde de houten planken, die een paar meter verder een hoek van negentig graden met elkaar vormden en dan opeens ophielden.
Ervoor zorgend, dat zijn voeten plat op het zand bleven, liep hij langs de witte gebouwtjes. Ze zat met haar rug tegen een naar de zon gekeerde wand. Haar bikini was van
| |
| |
wit katoen, afgezet met satijnen biezen, die een zachtlila glans hadden. De trui lag naast haar op een rood-geruite pantalon. Haar huid glom van de olie. Otto keek naar haar gezicht. Van voren lijkt ze jonger dan van achteren, dacht hij. Haar borsten zijn te klein, maar ze heeft een paar flinke heupen. Ik hou eigenlijk niet van die abnormale verhoudingen. Haar benen lagen iets uit elkaar. Otto liet zijn ogen op het opbollende slipje rusten. Hij zag haar buik licht op en neer gaan. Haar navel lag als een warmwaterbron in een vlak landschap. Hij kon niet uitmaken of de vrouw zijn blik volgde, ze had een donkere zonnebril opgezet. Ze bewoog zich niet, haar handen lagen als grote, dode krabben naast haar in het zand, de vingers naar binnen gekromd.
De hond kwam aanlopen en keek Otto oplettend aan, met de blik van een medeminnaar. Otto maakte een zoengeluidje uit een hoek van zijn mond en liep verder. Met zijn hoofd schuin opzij gedraaid hield hij het dier in de gaten. Wat verder keek hij om. De hond stond met de kop omhoog, de poten strak in het zand. De vrouw zat nog precies eender. Otto haalde de schouders op.
- Het mormel, siste hij tussen de tanden.
Langs de afrastering, bij het begin van de duinen, zat een frans echtpaar te picknicken. Een paar kinderen speelde er vlakbij in het zand. Het radde Frans kon hij niet volgen. Hoog in de lucht ronkte een vliegtuig. Otto keek op.
- Vreemde vogel met je stijve vleugels, mompelde hij.
Waar de afzetting werd onderbroken, ging hij de duinen in. Hij zag een man in een groene zwembroek, die te wijd was. Met een hand boven de ogen stond de man over zee uit te kijken.
Otto klom rond tussen de lage zandheuvels. Resten van bunkers staken overal hun grijze huid uit het zand. Stille beesten, sluimerend in hun herinnering, verminkt en nooit meer in staat om op te staan. Bij een kleine steenklomp bleef hij staan en maakte zijn broek open.
- Jij moet er nog van groeien, zei hij.
De grijze steen werd donker, alsof hij een kameleon was, die gevaar rook. Otto liet de knopen los en liep tot in een kleine glooiing, waar hij zijn tas neerzette. Hij deed zijn
| |
| |
jack uit en ging zitten. Uit de tas haalde hij een handdoek tevoorschijn, die hij uitrolde en onder zich schoof.
Hij keek rond. Zijn wenkbrauwen trokken zich samen. De wind streek door zijn donkere haar. Hij maakte zijn broek verder los. Dan wipte hij omhoog en duwde hem met kleine rukjes naar beneden. Hij vouwde hem op en legde hem achter de tas. Op zijn rug liggend, stroopte hij zijn onderbroek af. Vreemd, dacht hij, dat ik nu opeens aan Tilly moet denken.
Snel trok hij zijn zwembroek aan en kleedde zich verder uit.
Hij stak een sigaret op. De lucifer stak hij in het zand, met een vinger drukte hij hem diep weg. Op zijn horloge zag hij, dat het éen uur was. Nu hebben ze lunchpauze, dacht hij. De papiervreters.
Ergens was iemand bezig ijzer af te bikken. Het geluid rolde vreemd verwaaid door de lucht. Otto kwam overeind. Een man in een witte overall stond bovenop een betonnen skelet, dat op een vreemd soort langpotig insect leek. Een ijzeren balustrade omsloot een niet in werking zijnde radar. De man sloeg met een hamer tegen de metalen buizen, alsof hij bezig was het dode materiaal uit een winterslaap te wekken.
Otto's blik gleed weg naar de Waterweg, die een eindje verder in zee uitliep. Een tanker stoomde langs. De enorme pijp, waar met grote letters gulf opstond, braakte van tijd tot tijd zwarte rookwolken. Een sleepbootje voer ernaast.
- Een haai met zijn loodsmannetje, zei Otto halfluid en liet zich weer op zijn handdoek vallen.
Met gesloten ogen koesterde hij zich in de zon. Hij herinnerde zich de asblonde vrouw, de ronding van haar broekje. Ze was alleen, dacht hij en draaide zich op zijn buik. Zijn lichaam drukte hij stevig tegen de handdoek.
Opeens tilde hij het hoofd op en keek recht in het gezicht van een oude man, die onhoorbaar in het zand was komen aanlopen. Een pet met een klep zat op zijn hoofd geplakt. Met nietszeggende ogen schuifelde het mannetje langs hem heen. Een vuil-bruine broek slobberde om zijn benen. Zijn blote voeten staken in een paar versleten sandalen. Over
| |
| |
zijn schouder keek Otto hem na. Een oude visser, dacht hij. Te oud geworden om uit te varen. Hij zwerft hele dagen rond door de duinen en langs de zee, turend in de verte. Hij leeft in zijn herinnering. De weemoed zit in hem verankerd als een gezwel. Hij sterft eraan en neemt het mee in zijn graf. Als hij weer opstaat, blijft het achter, want dan zal de zee er niet meer zijn. Alleen een onmetelijk grote kuil, waarin alle verschrikkingen van de tijd geopenbaard zullen liggen.
Otto draaide zich op zijn rug en sloot de ogen.
Een tijd later werd hij wakker. Zijn huid prikte. Hij ging zitten en keek om zich heen. Achter hem, een meter of tien verder, lagen een jongen en een meisje op een bonte baddoek. De jongen lag op zijn rug, het meisje op haar zij tegen hem aangedrukt. Zij had haar rechterbeen opgetrokken, met haar knie wreef zij langzaam over zijn zwembroekje. Een paar kleine jongens gluurden over een duinrand. Otto glimlachte. Rotapen, dacht hij.
Met éen hand propte hij zijn kleren in de tas en stond op. De sigaretten en het doosje lucifers stak hij achter de rand van zijn zwembroek. Met twee vingers pakte hij zijn schoenen op, het hengsel van de tas schoof hij om de gekromde duim van dezelfde hand. Zijn handdoek drapeerde hij om zijn hals. Hij overtuigde zich ervan, dat hij niets had laten liggen. Dan keek hij met half gesloten ogen op zijn horloge en dacht: nu krijgen ze thee. Hij spuwde in het zand. Toen hij wegliep, strekte het meisje haar been en schoof haar lichaam half op dat van de jongen.
Otto kwam langs de witte gebouwtjes. Het blondje was er nog. De hond kwam onmiddellijk aanlopen. Otto bleef staan.
- Ben jij de chaperon, zei hij.
Het dier plantte zijn voorpoten schuin in het zand, zijn achterlijf kwam omhoog. Hij blafte een paar maal achter elkaar. Otto deed een stap. De hond sprong een eindje weg en nam dezelfde houding weer aan. Opnieuw blafte hij.
- Peter! riep de jonge vrouw.
Haar stem was verrassend helder. Als het geluid van de torenklok van een dorpskerk op zondagmorgen, dacht Otto.
| |
| |
- Hij bijt niet, hoor, zei ze tegen hem.
Otto deed alsof hij haar niet verstond.
- Wat zegt u? vroeg hij vriendelijk en liep op haar toe.
- Hij is niet gevaarlijk.
Ze glimlachte. Otto keek naar haar mond.
- Het is een leuke hond, zei hij.
- Hoor je dat, Peter? Ze boog zich opzij, de huid onder haar maag vormde een plooi, die boven haar heup dieper werd.
- Dan mag jij ook wel een beetje aardiger zijn, zei ze tegen het dier.
Ze streelde hem over de kop. Otto ging zitten, de tas viel met een smak neer. Zijn schoenen rolden ernaast.
- Mag het even? vroeg hij. Ik ben vreselijk moe van het sjouwen door al dat zand.
Ze lachte en zette haar zonnebril af.
- Ik ben Lotte.
Haar grijs-blauwe ogen hadden een raadselachtige glans.
- Otto, stelde hij zich voor en stak zijn hand uit. Met zijn wijsvinger streek hij even door haar handpalm.
- Peter is leuk, zei hij, maar het vrouwtje is leuker.
- Dank je.
Otto trok zijn sigaretten tevoorschijn.
- Wil je roken?
- Graag.
Hij ging naast haar zitten en gaf haar vuur. De lucifer hield hij in het holletje van zijn hand. Lotte legde beschermend allebei haar handen er omheen. Haar schouder raakte zijn borst. Er is bijna geen wind, dacht hij en sloeg een arm om haar heen. Losjes drukte hij haar tegen zijn schouder.
- Nou nou, zei ze. Maar ze weerde hem niet af.
Otto keek naar de hond, die geen moment het oog van hem afliet. Het beest schijnt me niet te mogen, dacht hij.
- Wat doe je? vroeg Lotte opeens.
- Wàt?
- Ik bedoel, lachte ze, wat je voor een beroep hebt.
Otto zag een lange man, die slungelig door het zand strompelde, naar hen kijken.
- Ik zit in zaken, zei hij en dacht aan de stapel staten,
| |
| |
die hij dagelijks met een gevoel van walging invulde.
- Scheepvaart, bevrachting en zo...
De lange man liep op blote voeten. Zijn schoenen hield hij in de hand. Hij gaat pootje baden, dacht Otto. Met die lange benen van hem kan hij helemaal naar Engeland lopen.
- Je moest er dus eens een dagje tussenuit, zei Lotte.
Ze heeft vast een auto, dacht hij. Met een open kap en glimmende spaken in de wielen.
- Ja. Ik ben met de trein gekomen. Mijn wagen is in de reparatie. 't Is wel een bedoening zo. Maar ja...
Hij grijnsde en dacht: mijn wagen, ik heb amper mijn rijbewijs kunnen halen. Mijn fiets is éen bonk roest, een schroothandelaar zou er bij gaan staan huilen.
Hij streelde haar arm.
- Je bent warm aan die kant, zei hij.
Ze draaide haar hoofd naar hem toe.
- Ik heb dorst.
Hij drukte zijn gezicht in haar haar en sprong op.
- Dan ga ik even iets halen.
De hond blafte.
- Stil Peter, zei Lotte. Breng ook iets te eten mee, riep ze Otto achterna.
Hij zwaaide met een arm. Toen hij terugkwam met een stapel koeken, bier en limonade, lag Lotte op haar rug. Haar armen hield ze langs haar lichaam gestrekt. Ze had de ogen gesloten. Otto legde een koek op haar buik.
- Niet doen, lachte ze, haal af.
Otto deed het en veegde de kruimels weg. Ze trok haar buik in. Even gleden zijn vingertoppen onder de rand van haar broekje. Hoed u voor de vreemde vrouw, dacht hij. Maar het is net of ik haar al langer ken. De zon heeft mijn bloed dun gemaakt. Ik kan er niets aan doen.
Beurtelings dronken ze uit de flesjes. De koeken deelden ze met de hond.
- Nu heb je imitatie in je buik, zei Lotte. Ze legde een hand op zijn maag. Ik voel het borrelen.
Otto keek naar de zon, die op het punt stond achter de rand van het dak boven hun hoofd te verdwijnen.
- Straks is de zon hier weg, zei hij. Ga mee naar de
| |
| |
duinen. Ik was daarnet op een mooi plekje.
Ze keek hem aan. Dan gleed haar blik weg naar de mensen, die het strand opkwamen om een wandeling te maken.
- Goed.
Samen slenterden ze langs de afrastering. De hond rende voor hen uit, hield stil bij een paaltje en rook eraan. Hij holde verder. Bij een andere paal tilde hij een poot hoog op. Langs de vloedlijn liepen mensen. Op de pier, die een eind in zee stak, stonden een paar vissers: nietige figuurtjes tegen een wazige achtergrond.
- Hier moeten we in, zei Otto.
Het paartje was verdwenen. Hij keek rond naar de nieuwsgierige jongens. Hij zag ze niet.
- Hier is het.
Hij spreidde de handdoek uit.
- Een mooi plekje, vond Lotte.
Loom lagen ze in de zon. Ze spraken weinig. Lotte liet haar hoofd op Otto's schouder rusten. Hij rook de geur van haar haar. Ze wast het met bier, dacht hij. Of is het haar adem?
Hij boog zich over haar heen. Ze glimlachte slaperig.
- Je kunt straks wel met mij meerijden, zei ze geeuwend.
Otto draaide zich op zijn buik. Zijn arm gleed over haar middel. Ze legde een been over hem heen. Hij voelde het zand, dat aan haar huid zat geplakt, langs zijn kuiten schuren. Uren lagen ze zo.
Toen de zon in zee begon te zinken, werd Lotte wakker. Ze ging rechtop zitten.
- Ik zal weg moeten.
- Waarom? vroeg Otto. Hij was stijf van het liggen.
- Ik moet nodig.
Hij stond op en liep naar de steenklomp, waarbij hij die dag al eerder had gestaan.
- Hier kan het ook, riep hij. Ik zal wel kijken of er iemand aankomt.
Lotte kwam bij hem.
- Dat hoeft niet. Er is niemand meer.
- Je kunt nooit weten, zei hij en draaide zich om.
| |
| |
Hij hoorde haar een plas doen.
- Klaar.
- Wacht even, ik moet ook nog.
Achter elkaar liepen ze terug naar de handdoeken. Otto bekeek haar lichaam.
Een vreemde tinteling wentelde door zijn buik. Hij zoog zijn onderlip naar binnen en legde zijn handen op haar heupen. Met zachte drang draaide hij haar om en drukte haar tegen zich aan. Hij zoende haar lang op de mond. Haar handen gingen over zijn rug op en neer, hij voelde haar nagels in zijn vlees. Ze zakten door de knieën. Even worstelden ze met hun badkleding, dan gleed Otto tussen haar benen. Ze moest hem helpen.
Wat doe ik, dacht hij, wat ben ik aan het doen?... Er zullen mensen zijn, die vrouwtjes inpalmen, die met zonden beladen zijn en door begeerte worden gedreven... ik moet weg...
De zon was verdwenen. Boven de horizon hingen wolken als lange, grillig gevormde repen gloeiend staal, die langzaam leken af te koelen. De scheepspijp van een vrachtboot blies een donker waas over de maagdelijkheid der avondhemel. Lotte begon te kreunen. Otto's bewegingen werden wilder. Ik moet... dacht hij. Dan vielen zijn gedachten bij flarden uit hem weg.
Opeens ploften een paar koude, harige poten op zijn onderlichaam, de harde nagels schraapten over zijn huid. Hij maakte een schrikbeweging en een ogenblik lag hij bewegingloos op haar.
- Wat is er? vroeg ze. Haar adem stokte.
- Die hond, hijgde Otto. Hij draaide zijn hoofd om en keek naar de openhangende bek van het dier.
- Koest Peter, ga liggen, zei Lotte hees.
De hond zette zich af. Een poot gleed weg tussen de benen van Otto, die een verwensing uitte. Spartelend bevrijdde het dier zich, liep een eindje weg en ging liggen kijken hoe Lotte haar benen omhoog stak en ze boven Otto's rug in elkaar strengelde. Hij jankte zachtjes mee, toen hij de vreemde klanken hoorde, die onophoudelijk uit haar mond stroomden. Voorzichtig schoof hij naderbij, tel- | |
| |
kens stilliggend, zijn snuit op de voorpoten gedrukt.
Aan de andere kant van de duinen ruiste de zee. Regelmatig, als ademde zij het vertraagde ritme van de parende mens.
Toen Otto stil naast Lotte lag, zijn arm gebogen onder haar hoofd, kroop de hond tot vlakbij de vrouw en likte zacht haar hand.
- Ach, dat beest, zei ze, hij weet niet hoe hij het heeft.
Otto zei niets. Traag trok hij zijn arm onder haar hoofd weg en ging zitten.
- 't Wordt koud.
- Geef mijn kleren eens aan, vroeg Lotte.
Hij hielp haar bij het aankleden. Het was helemaal donker nu. In de verte brandde hier en daar licht. Otto trok zijn broek aan. Hij ging zitten om zijn schoenen aan te doen.
- Laten we gaan, zei Lotte.
De hond kwispelde met de staart en blafte.
- Stil! Lotte streek hem even over het korte, glanzende haar, dat nu donker afstak tegen het zwak oplichtende zand.
Otto sloeg een arm om Lotte heen. Langzaam liepen ze langs de bunkers. Het leek alsof ze gespannen lagen te wachten op iets, wat moest komen vanuit zee.
- Gek eigenlijk, zei Lotte, dat je dat zomaar doet.
- Wat?
Otto strekte een hand uit naar de hond, maar het dier ontweek hem. Hij mag me echt niet, dacht Otto. Onder zijn hand voelde hij Lotte's heup bewegen. De gladde stof streek heen en weer langs zijn vingers.
- Dat van daarnet, zei Lotte.
Achter zijn rug om bracht ze haar hand onder zijn oksel door naar voren en streelde zijn borst.
- Je bent het nu niet bepaald van plan en opeens... dan is het er. Je wìlt het gewoon.
Otto voelde zich niet op zijn gemak. Hele volksstammen doen het, dacht hij. Het gaat alleen om de manier waaròp. Sommigen zeggen, dat het niet hoort. Maar als het nu vanzelf gaat, als je het niet kunt tegenhouden? Híj was het ook
| |
| |
niet van plan. Of wel?
- Wat ben je stil, zei Lotte.
- Vind jij dat nou normaal? vroeg hij. Zo, met mij. Je kent me niet eens.
- Ik vind je lief. Wat doet het er dan nog toe?
- Misschien heb je gelijk.
Als Tilly zoiets deed, dacht hij, zou ik haar ik weet niet wat doen. Tilly... verheug u over de vrouw van uw jeugd, laat haar boezem u te allen tijde vreugdedronken maken... waarom zou u de boezem van een onbekende omarmen?
Hij zuchtte. Lotte liet haar hand zakken en stak hem tussen zijn broekband. Het ergerde hem en hij was blij, toen ze bij haar auto kwamen. Het was een rode twoseater. Op de kofferruimte zat een bambi geplakt.
- Rijd jij? vroeg Lotte.
De schrik sloeg als een kramp door zijn maag.
- Goed.
Ze gaf hem de contactsleuteltjes en opende het rechterportier.
- Kom Peter, jij kan wel achter de bank, zei ze tegen de hond, die vreemd rechtop naar hen zat te kijken. Plotseling stak hij zijn snuit in de lucht en huilde. Otto schrok zich wild.
- Wat heb jíj nou, zei Lotte. Kom, doe niet zo mal. Hup, in de wagen.
Ze duwde de hond, die tegenstribbelde, naar binnen.
- Wat hem scheelt, weet ik niet, zei ze tegen Otto. Zo is hij nooit.
Ze leunde tegen hem aan.
- Het was een fijne middag, Otto.
Als antwoord drukte hij zijn lippen op de hare en lachte even. Afwezig streelde hij haar. Waar zat de éen in deze wagen? Een stuurversnelling had hij nog nooit bediend.
Hij liet Lotte instappen en liep achterom naar de andere kant. Met een klap trok hij het portier dicht. Hij startte, trapte de koppelingspedaal in en drukte de handel naar boven. Ze zegt niets, dacht hij, 't zal dus wel goed zijn.
Achter hem hoorde hij de hond zachtjes janken. Met een ruk trok hij op.
| |
| |
- Het licht, zei Lotte en stak een hand uit. De stralenbundels floepten opeens voor hen uit. Otto keek naar de snelheidsmeter. Allemensen, dacht hij, dat ding loopt tot honderdzestig.
- Je hebt er toch geen spijt van? vroeg Lotte.
- Hè? Nee nee, het was fijn.
Nu moet ik natuurlijk harder, dacht hij, toen ze op de verkeersweg kwamen.
Er was weinig verkeer. Hij trapte het gaspedaal verder in. Het zweet kriebelde in zijn nekharen. Zijn handen glibberden om het stuur.
- Ga je met me mee naar huis?
Otto schrok op.
- Ja, goed.
- Leuk.
De snelheidsmeter stond op honderd.
- Hij kan nog harder, hoor, zei Lotte. Probeer maar.
De naald kroop verder. Otto werd wee om zijn hart.
- Dimmen Otto, zei ze plotseling. Een tegenligger.
Waar zit dat ding, vroeg hij zich af. Op goed geluk stak hij zijn linkervoet uit. Eindelijk vielen de lichten weg. Met zijn rechterhand drukte hij op de knop op het dashboard. Luid claxonerend schoot de andere auto rakelings langs hen heen.
- Wat doe je toch?! riep Lotte. Doe de lichten weer aan!
Hij kon niet antwoorden. Het werd wazig voor zijn ogen. Er is een teken aan mij, dacht hij, ieder zal het zien.
De hond sprong jankend op de bank tussen hen in. Toen zag Otto de bocht. Veel te laat. Zijn linkervoet leek verlamd en slechts met uiterste inspanning van zijn denkvermogen wist hij zijn rechtervoet van het gas weg te trekken en op de rem te plaatsen.
De banden gilden nog harder dan Lotte. Zij schreeuwde iets, maar hij kon haar niet verstaan.
mei 1963
|
|