| |
| |
| |
[Nummer 6]
J.B. Charles
[Gedichten]
Wakker worden
In de winkel waarin ik slaap
tikt een klok die ik niet zie.
Het ijzeren wekkeruurwerk gaat
rusteloos verder in zijn nijvere
behulpzaamheid aan Gods plan.
Maar alle wijzers staan verkeerd
De droom komt hierop neer
Ik ben misschien wel bang
dus vecht ik tegen deze droom.
Want een winkel zonder mensen
is een adembenemende plaats.
het gaapt en wordt getroffen door
de boorsekonde van mijn tijd
het scheurt de windsels van de dood
zich bijna stikkend van het lijf
en schreeuwt zich wakker:
Zo is het goed. Ik zweet. Ik lach.
| |
| |
| |
De heemhond
De heemhond die het erf verdedigt
en het bewaakt nog lang nadat
de menigte zijn baas heeft doodgetrokken,
de menigte die alweer in de kroeg zit
of samenstroomt om te gedenken.
De zolders hangen naar beneden.
Denken de ratten het pand maar te verlaten,
de pissebedden mediteren over 't aanrecht.
De heemhond gromt in rouw,
verzwakt, zijn tanden nogmaals bloot.
Van één ding ben ik niet zo zeker:
ben ik de landman in de kroeg
of sterf ik met de heemhond op het erf?
| |
| |
| |
Frankrijk
Waar abjekte koningen als wormen stierven,
houtwormen in de ledikanten
die men in Versailles bekijken kan
(die wormstekige ledikanten dan).
Waar hovaardige generaals
snel paardegetrappel oproepen
als god Glorie bloed wil drinken,
de god die altijd de laatste inzet
verliest, een afgod dus welbeschouwd.
Land ook van veerkrachtige steengrond
met maquis die stijf staat van kruidgeur.
Land van de stoeten koeien en geiten
des morgens vroeg op weg naar de bergwei,
's avonds op tijd naar het dorp terug.
Met zijn snelle schoreme poedel stapt daar
traag Celestin, of hij met zijn gedachten
de aarde overeind en draaiende houdt;
de ander rent blaffend vooruit.
Wie houdt van die twee nu wel inderdaad
de aarde draaiend en overeind:
die herder met zijn langzaam zwaaiende gang
met de stok tik tak op de rotsweg
of de koeien en die paar geiten
uit een andere wereld, of de underdog,
de schoreme poedel om hen heen
| |
| |
in de weer zijn minderwaardigheid
van zich af te rennen en af te blaffen?
| |
| |
| |
De maan, de synagoge en de klarinet
Krijtwitte eierschaal synagoge
In het oosten staat Jeruzalem.
want de maan stelt zich op.
Doorschijnend van heel dun
geslagen koper: zo groot en
dat ook het geel zich zienderogen
met het bruin van woestijnrots
De aarde wordt onzichtbaar
tussen de synagoge en de maan
Krijtwit eirond gespannen
| |
| |
| |
| |
| |
Prentbriefkaart
Voor Victorine
Dertien december en het weer is het weer
dat op die reproduktie te lezen stond
die ik van mijn oudste broer kreeg
Veertig jaar later leef ik soms
weer in de wereld van die prent.
Het is koud. Het vlakland laat
zich wel als nederlands herkennen,
maar het is niet waar ik woon,
De nevel zal ons snel besluipen
zodra de zon zich heeft teruggetrokken.
Ik zie de snede krullen in het ijs
van kromme friese schaatsen maar
't lijkt hollands water dat bevroren is.
Kom, Viktorien, ik hou de tijd -
in roze en zilver uitgevoerd -
stap nu met mij het prentje binnen,
vertel mij waar wij zijn.
Rondom ons hangt een wand
en vegen halfvergane zij.
Is dit het weer van Jongkind?
| |
| |
Je hoeft het niet te zeggen, ik zie het ook:
het toen is nu, het nu is toen.
Ik loop hier als een man die Willem heet
en op mijn schouders zit waar ik ook ga of sta
een kind dat Willem heet, dromend
en ongezeglijk, tegelijkertijd bezeten
en halfzacht. Zijn last wordt mij te zwaar,
en als ik mij van hem ontdoen kon
zou ik wel makkelijker door de wereld lopen
maar 't zou de wereld van de prentbriefkaart
niet langer zijn want hij is 't
die mij die voor ogen houdt.
De kou broedt op de geestgrond.
Wat schuilt achter de kraag van 't winterhout?
dan staat het blauw tegen het grijs op:
| |
| |
| |
Vogeltje
Op 6 juli 1963 gebeurde het
in de Marienkirche in Berlijn
dat een vogel was binnengevlogen
die zich geen raad wist en onder de hoge
gewelven in paniek van muur naar muur
En de koster kwam en dacht na
zou de dag zijn des Heren.
En de hulpkosters bestegen
naast en tegenover elkander
een balletgroep aan 't wandrek,
maar het vogeltje fladderde
zo bezorgd voor het huis des Heren.
Die dicht bij kwam kon zien
bijna de keel uit klopte.
| |
| |
Hij bevuilde de stenen bijbel
die de stenen man in 't portaal
- is het Luther? - staat te lezen.
Niet uit ongeloof maar uit angst.
Of is dat hetzelfde? In elk geval,
‘Gemeente’, zei de volgende morgen
de Oberkirchenrat, en hij wiste
zich met een gevouwen schone zakdoek
het zweet van zijn machtige voorhoofd:
‘ik moet er niet aan denken
wat wij vandaag hadden moeten beginnen
als wij onze kosters niet hadden gehad’.
|
|