Maatstaf. Jaargang 11
(1963-1964)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
Tekenen van tegenspraakDe Nieuw-Guinea-politiek van de regeringen Drees en De Quay werd door enkelingen gevoerd en door enkelingen bestreden. Haar bijna-rampzalige einde vond zij niet door verzet in het parlement of van Het Nederlandse Volk, wat dat dan ook moge wezen, maar door buitenlandse pressie. Het heetste hoofd in het jarenlange drama, de voltrekker van de regeringspolitiek, was de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Luns. Blind en doof slaapwandelde hij een decennium door Zuidoost-Azië en andere dreven der schepping. De oproep van de synode der Ned. Herv. Kerk in 1956 betitelde hij als ‘een bij uitstek politiek document, dat door de regering niet wordt onderschreven’. Een oproep van een comité van z.g. intellectuelen legde hij naast zich neer. Luns was het, die de Papoea's ongevraagd het zelfbeschikkingsrecht toekende op basis waarvan jarenlang de gemeenste huichelarij kon worden bedreven. Hij was het, die in maart 1959 in de Eerste Kamer verklaarde, dat de positie van Nederland met betrekking tot Nieuw-Guinea was versterkt, goddank. Op Luns' gezag voer in 1960 de Karel Doorman naar de Pacific. Zijn politiek was het, die de Papoea-vlag, het Papoea-volkslied en de Papoea-vrijwilligers uitvond. In '61 zond hij militairen naar Nieuw-Guinea. Luns sloeg geen acht op een waarschuwing van het breed moderamen der Nederlands Hervormde Kerk op 18 december 1961, noch op een vermaning van de bisschoppen, een dag later. Luns vond, toen alles scheef ging, ‘zijn’ plan uit en leurde daarmee in de V.N. Luns moest daar een nederlaag incasseren, maar hij vertelde eind 1961, dat Nederland versterkt uit het debat te voorschijn was gekomen. Voorbijgaande aan zijn eigen verachting voor het parlement verklaarde Luns op 2 maart 1962, dat ‘buitenparlementaire groepen de regering op onnationale wijze voor de voeten hadden gelopen’. Men moet zich in de mentaliteit van Luns verplaatsen, om te beseffen, wat het adjectief ‘on-nationaal’ in zijn vocabulaire betekent. Luns bevorderde nog in april 1962, een goed jaar geleden, militaire maatregelen ten behoeve van Nieuw-Guinea. En toen in augustus was gebeurd, wat een kind jarenlang had zien aankomen, zei Luns, dat de regering teleurgesteld was door een onvoorziene koerswijziging der Amerikaanse politiek. Eindeloze trammelant, honderden miljoenen en een paar doden had het allemaal gekost. Luns zal ook in het nieuwe kabinet | |
[pagina 343]
| |
wel weer Buitenlandse Zaken beheren.Ga naar voetnoot* Dat is tot daaraan toe. Aardiger voor hem is, dat hij bij een opiniepeiling de meest bewonderde Nederlander was, met een grote voorsprong vóór Drees. Wat een voorrecht, om in dit land te mogen leven. Ks
* * *
Welgelukzalig is de man, aan wie het allemaal is geopenbaard. Hoort, gij goddelozen, en keert tot uzelf in. Minder dan een half procent der bevolking leest nederlandse modernisten. Die worden niet aanvaard, want zij hebben geen normbesef. Verachting hebben zij voor wat het volk terecht heilig of eerbiedwaardig vindt. Het animale is troef, de schoonheid wordt veracht. Geen plaats voor een altaar, maar voor de bittertafel, waar men de nozems verwelkomt en de pelgrims achterna schreeuwt. Nee - dan de tachtigers, trotse kerels met een groot ideaal. Maar de bij het volk onbekende literatoren blijven in de statistiek een nul. En onder hen zijn er, die van de staat een pensie eisen. Dat is gevaarlijk voor de kunst, die vrijheid nodig heeft. Wie wel, en wie niet? Moet het de overheid onverschillig laten, of een schrijver het leven ondermijnt of de mensen helpt, God en zichzelf terug te vinden? Opdrachten en prijzen in incidentele gevallen, best - maar geen pensie. Welgelukzalig is de man, aan wie het allemaal is geopenbaard, senator Algra! Minder bloemrijk, even zalig zegt het officiële anti-revolutionaire tijdschrift het hem na: de (christelijke) geest is gans een volk. De staat moet die geest beschermen. Aan dat normbesef zullen ook niet-christenen zich hebben te houden. Wee de ondermijners onder de schrijvers. Zij vormen in dit land van minderheden ook een minderheid, maar voor hen geldt de tolerantie slechts, zolang die andere minderheden geen meerderheid vormen. En voorzover die andere minderheden tezamen een christelijke meerderheid vormen, zullen ze op christelijke grondslag schrijven, of geen staatssteun krijgen. Dat is dan de cultuurpolitieke visie der anti-revolutionairen. Voorzichtigheid heeft men in de Eerste Kamer (die vooral als politiek natuurreservaat behouden moet blijven) tegenover deze visie gesteld. Als de overheid andere dan artistieke maatstaven gaat aanleggen... Bestaan die dan? Dat is zeer de vraag. Artistieke vormen getuigen van een inhoud, die nooit alleen-maar artistiek is. Artistieke maatstaven impliceren | |
[pagina 344]
| |
meer maatstaven. Artistieke oordelen zijn ook oordelen over levenshouding. Vooral de ondermijnende artistieke vormen zijn niet alleen kunstzinnig werkzaam. (Trouwens, dat weten de heer Algra c.s. best, anders zouden ze niet zo te keer gaan, want de kunst interesseert hen tot dusver heel weinig). Nu is ondermijnen en ondermijnd worden een kenmerk van het leven, dat vooral in de westerse beschaving duidelijk aan de dag treedt. Van de ondermijners Luther, Voltaire en Marx zijn we niet slechter geworden. De techniek van de cultuurpolitiek is niet, te discrimineren, maar de communicatie mogelijk te maken, ook van hetgeen door sommigen ondermijning wordt geacht. Het moet de overheid inderdaad koud laten, of een schrijver goddeloos is. In onze op private eigendom berustende maatschappij is het minste wat we mogen verwachten bescherming van onze private geestelijke bagage. Stellig, cultuurpolitiek heeft gevaarlijke kanten voor de establishment. Maar troost u, atoomkoppen zijn gevaarlijker. Ks |
|