| |
| |
| |
| |
| |
84
Aan Frans Netscher
Portretten: In en om de Tweede Kamer. Parlementaire portretten en schetsen
Den Haag 20 september 1889
Waarde Frans!
Hartelijk dank voor de toezending van de Portretten; mijn compliment, dat je zulk een stof zoo artistiek, al is het dan ook, zoo brutaal hebt weten te behandelen. Ik vind de schetsen zeer interessant, en zelfs sommige: kostelijk amusant op den koop toe! Je durft toch maar alles!!
Adieu, steeds van harte je toegenegen vriend
Louis C.
| |
85
Aan Cyriel Buysse
Frans Coenen was redactiesecretaris van Groot-Nederland geworden
Florence 10 november 1914
Beste Vriend.
De post, dezer dagen, gaat en komt weêr iets geregelder en daarom heb ik ook moed éven een woord te schrijven.
Ik schreef je echter waarlijk wel nu en dan maar weet niet of brieven en kaarten je bereikten. Maar verder beken ik, dat ik nòch schrijf nòch werk; ik ben als gehebeteerd en ziek om al wat er gebeurt en mis alle energie, slaap slecht, enfin ben niets waard. Wij denken vaak en veel aan arm België, aan al de ellende, die ook jij, beste Vriend, om je vaderland, om je huis, dat wij zoo vreedzaam gekend hebben, moet lijden. De Wereld is zoo afschuwelijk als zij nooit nog was en onze oude, oude taal mist de woorden dezen nieuwen afschuw te zeggen. Maar als een nachtmerrie,
| |
| |
die niet ophoudt, drukt dit alles ons op de borst.
Ik heb een fout gedaan niet dadelijk naar Holland te komen. Tot nog toe is alles ons meê geloopen, maar toch voel ik vreeslijk dezer dagen, dat ik geen Italiaan, geen Duitscher, geen cosmopoliet maar eenvoudig Hollander ben.
En zoû ik gaarne dáar zijn. Voor het oogenblik zijn er echter te veel bezwaren om naar het vaderland terug te keeren.
Ik geloof, dat het met Coenen wel gaan zal: hij treedt ten minste modest en beminnelijk op.
Ik hoop, beste Vriend, dat het met u en de uwen, alles in aanmerking genomen, goed gaat. Wanneer zal al dit vreeslijke gedaan zijn!! Ik kan niet denken aan wat morgen gebeuren zal, in mijn bange hart om Holland! Adieu, schrijf mij eens spoedig.
Met alle sympathie
Louis Couperus.
| |
86
Aan Ir. J.H. van Rossem
Uwe verzen: in 1917 verschenen met de door Couperus vastgestelde titel Jonge Verzen
Den Haag 15 april 1915
U gisteren ontmoetende, had ik U gaarne even de hand gedrukt en gesproken maar de foule scheidde ons. Misschien zien wij elkaâr wel eens spoedig terug.
Ik heb met aandacht Uwe verzen gelezen en geloof zeker wel, dat U een dichter geboren is. Er zoû ook wel iets te kiezen zijn tusschen de gedichten, die U mij zond, maar eigenlijk vraag ik mij af of het niet beter is, vooral voor uzelven, dat U op treedt in Groot-Nederland met enkele verzen, die nog meer ‘afgeronde kunst’ zijn, als ik het zoo noemen mag. Dat ik U dus Uwe verzen terug zend, is méer uit werkelijke belangstelling in uw werk dan uit onmogelijkheid een keuze uit uwe gedichten te kunnen doen.
| |
| |
Misschien deed ik U meer dádelijk pleizier met iets te kiezen voor Groot-Nederland, maar ik ben overtuigd, dat het u, zij het ook later, een grooter genot zal geven met iets rijpers te debuteeren in ons tijdschrift.
Laat u dus vooral niet, om deze terugzending, weêrhouden mij op de hoogte te houden van Uw arbeid en wees verzekerd, dat ik gaarne weêr eens iets van u ontvangt ter lezing en... misschien wel ter plaatsing.
| |
87
Aan Mevrouw Lopez Suasso-Aletrino
De brief is gericht aan de schoonmoeder van Henri van Booven. (verg. diens a.w., blz. 225 v.)
Madonna: Madonnalelie
Den Haag Oudejaar [1915]
Hooggeachte Mevrouw
Het was mij een bizonder lieve verrassing van U en van Mevr. van Booven de zacht getinte Madonna te ontvangen, die U mij als een extra mooie ‘Kerstmis-kaart’ zond.
Wees verzekerd, dat ik zeer gevoelig ben voor deze attentie, die mij spreekt van U beider sympathie en ontvang, met Mevr. Van Booven mijn hartelijken dank voor Uw lief geschenk, dat mijne een weinig naakte kamer [wij wachten steeds onze meubels uit Italië] opsiert.
De avond in Hilversum, zoo gezellig besloten in Hof en Haard, heeft mij een onvergetelijke herinnering achter gelaten, waarvoor ik werkelijk dankbaar ben.
Ik hoop - en mijn vrouw ook - U spoedig eens ten onzent te zien en wij hopen, dat Van Boovens lezing in Den Haag daartoe de aanleiding zijn zal.
Ontvang, Hooggeachte Mevrouw, met ons beider hartelijke groeten, ook aan mijn gastvrouw en gastheer, de verzekering mijner vriendschappelijke gevoelens
Uw dw,
Louis Couperus
Aan Mevr. Grothe mille respetti
| |
| |
| |
88
Aan Willem Kloos
Den Haag 16 februari 1917
Zeer geachte Heer Kloos.
Zoû ik U mogen lastig vallen om mij en een beschermeling te verplichten? Ik ken nl: een conducteur-en-bestuurder Electr. tram, die een zeer geprononceerd gevoel heeft voor dichtkunst en zelve als hij iets moois heeft gezien, gehoord, gevoeld de spontane behoefte heeft een wel zangerig maar niet taalkundig en taalkunstig gedicht te schrijven. Ik heb hem aangeraden veel poëzie te lezen - Jacques Perk, Hélène Swarth en... Willem Kloos - ook sprak ik van Gorters Mei. Bestaan er van Uwe Verzen eenvoudige editie's, waarvan U misschien - of anders ik zeer gaarne - onzen conducteur-dichter een ex: zoû kunnen zenden?
Mocht u - of Mevrouw Kloos misschien, in eene beweging des harten, iets voor onzen braven dichter kunnen doen en hem iets zenden, dan ben ik U zeer verplicht en vermeet mij het adres op te geven:
K. Timmerman
Acaciastraat 6
Alhier.
Hij verdient ten volle aanmoediging; zijn sentiment is zuiver en spontaan; zijn taal is, helaas, niet voldoende. Ik heb hem aangeraden eenige taallessen te nemen en zal dit voor hem zien in orde te brengen.
Maar een bundel poëzie - van wie U ook denkt, met een woordje er van Uwe hand bij - zoû hem gelukkig maken. Hij heeft zichzelf Engelsch geleerd en leest.... Herbert Spencer. Hij is de zoon van een visscher uit Wieringen.
Na mijn lezing uit Psyche gehoord te hebben... kocht hij Psyche! Wat zegt U daarvan! Van harte hoop ik, dat U mij mijn verzoek niet kwalijk zult nemen en mij iets wilt melden. Met mijn hartelijke groeten
Volgaarne
Uw dienstw.
Louis Couperus
| |
| |
| |
89
Aan Jonkvr. L. de Ranitz
Den Haag Kerstmis [1917]
Waarde Freule.
Ik ben waarlijk geroerd door Uwe hartelijke gedachte: mij zulk een mooi werk uwer knappe, sierlijke vingers te vereeren en dit nog wel tusschen hagelbui en sneeuwstorm te komen neêr leggen onder aan mijn leelijk trapje.
Wees verzekerd, dat ik zoowel de gedachte als het geschenk zelve op hooge waarde stel en U mijn besten dank zeg voor beiden. Voor zoo veel fijn gevoelde vriendschappelijkheid ben ik werkelijk zeer ontvankelijk en dankbaar.
Mijn vrouw en ik verzoeken U ons beider liefste wenschen te ontvangen voor deze Dagen en voor de Toekomst, die zich met XVIII misschien zal openen met de gouden poorten van Vrede - als we niet te optimistiesch zijn.
Misschien heeft U wel gelegenheid freule Van Hogendorp ook onze hartelijke groeten over te brengen en wees zelve verzekerd van de vriendschappelijke hoogachting Uwer u toegenegen en dienstw.
Louis Couperus
| |
90
Aan Ch. van Iersel
Den Haag 23 juni 1918
Zeer geachte Heer.
Ik las met belangstelling de novelle, die U mij zondt. Er is wordend talent van schrijven in en de schrijver - mag ik maar even van ‘de schrijver’ spreken, ook tot Uzelven - schijnt mij iemand, die hartstocht heeft voor litteraire kunst, om die te genieten van anderen en zelve te maken. Goed litterair werk is deze novelle echter nog niet en wel omdat de schrijver alle zelfbeheersching en maat mist. Er is
| |
| |
te veel en het is te vol in zijn geest en de woorden stapelen zich tot woordenmassa's, die niet tot beheerschte kunst worden. Een fout, niet om wanhopig over te worden en een goede fout voor een beginner. Ikzelve, geloof ik, maakte vroeger die zelfde fout.
Ook is de compozitie niet goed: als men het tweede hoofdstuk begint te lezen, meent men iets geheel op zich zelf staands voor zich te krijgen: een tweede novelle.
Goed zijn: de wandeling van den schilder; de oude man als karakterizeering. Mocht U de novelle willen omwerken [ik zelve werkte nooit om en schreef liever iets anders], dan zou ik U aanraden: met zelfverloochening en zelfbeheersching schrappen en verlichten. Onnoodige beschrijvingen, uitweidingen, en tal van adjectieven. De novelle tot een derde terug brengen. Zoo kan zij in emotie winnen en klaardere kunst worden.
Wil u zelve eens aankomen om de novelle terug te halen, dan zal ik U gaarne Woensdag, om half vijf, even wachten en gaarne wat met U praten. Geloof mij intusschen met belangstelling
gaarne Uw dw.
Louis Couperus
| |
91
Aan Ch. van Iersel
Den Haag 16 juni [lees juli] 1918
Waarde Van Iersel.
Dank voor het aardige kiekje, met den jongen vriend! De heer Coenen bracht mij de novelle terug: wij zijn het eens, dat ge talent hebt, en dat ge dus volstrekt niet behoeft te wanhopen ‘er te komen’. Zend nu De Moeizame Dood spoedig aan den heer Coenen [aan het goede adres.]: ik heb wel idee, dat de Redaktie deze novelle zal plaatsen, als er geschrapt is wat ik U aangaf.
Ge kunt dan Doodenbruiloft [ik vind den titel zoo-zoo] ook nog eens (verluchtigen) van vele overtolligheden en
| |
| |
misschien is hier dan ook over te denken.
Wij kunnen, zoodra er iets van U is aangenomen, U een voorschot geven op Uw honorarium [dat zéer bescheiden nog zijn zal!] Het kleinere werk zal ik lezen en later eens met U bespreken. En werk maar voort: laat het maar overkoken, dat kan geen kwaad.
Met hartelijke belangstelling
Uw dw.
Louis Couperus
| |
92
Aan de redactie van Het Vaderland
Vanwege het bestuur van de Bond werd 2 augustus geantwoord dat Couperus wat geduld moest hebben, dat het moeilijke opvoedingswerk tijd nodig had, dat hij liever dan de kinderen lelijke namen te geven een flinke bijdrage moest sturen en zijn vrienden daartoe opwekken: de Rotterdamsche Bankvereeniging was een bekend adres
Zeer geachte Redactie,
Hedenmiddag, tijdens den terugkeer der kinderen, die de Bond voor Vacantiebezigheid vermakelijk en nuttig wenscht bezig te houden, trof het mij, dat in het centrum der stad, op een breeden verkeersweg, enkele dier kinderen zich onledig hielden met water in den mond te nemen en de voorbijgangers daarmede te bespuiten. Vooral Engelsche officieren en onderofficieren met hun meisjes moesten het ontgelden. Ik vermoed, dat de Bond voor Vacantiebezigheid deze vermakelijkheid niet heeft bedoeld en meen te mogen wijzen, dat bij het zich op straat bewegen van 1000 à 6000 kinderen de politie haar uiterste best doe meester te blijven van het terrein en dit niet over te laten aan een horde kleine Hunnen en Wandalen.
Straatschenderij pleegt de jeugd reeds genoeg in het klein zonder dat zij in de vacantie nog in het groot behoeft beoefend te worden.
| |
| |
Met de meeste hoogachting teeken ik mij,
Uw dw.
Louis Couperus.
's-Gravenhage, 30 Juli 1918
| |
93
Aan Ch. van Iersel
Den Haag 14 september 1918
Beste Jongen.
Ik ben het verleerd brieven te schrijven en heb er ook geen tijd toe maar ik wilde je even antwoorden en zeggen hoe veel leed het mij gedaan heeft niet gunstiger over je laatste werk te kunnen oordeelen. Maar ik mocht niet anders. Neem nu eens spoedig revanche en schrijf eens iets - niet te lang - dat je goed doordacht en doorwerkt heb [ik meen, doorwerkt in den geest.] Laat je niet medesleepen door ál te groote gemakkelijkheid.
Er is geen twijfel bij me of je bent een geboren schrijver maar dat neemt niet weg, dat ernstig werken en liefdevol werken een vereischte blijven.
Ik blijf er bij, dat je langzamerhand, zoo geen betrekking, een vaste journalistische bezigheid moet zoeken, aan een courant. Zoodat je een klein vast inkomen hebt. Heusch, er blijft dan nog alle tijd over om te schrijven en te ‘leven’. En denk niet al te romantiesch over de ‘verachting’, die de menschen je toedragen. De ‘menschen’ denken tegenwoordig over vele dingen humaner dan zij gewoon waren, ik meen de intelligente menschen. Heb alleen van jou kant den tact ze niet noodeloos te ergeren en te tarten. Een beetje diplomatie is noodig in de levenskunst.
Kom maar weêr eens aan als het niet gaat en je je ongelukkig voelt. Meld dan even den vorigen dag je bezoek. Maar vind vooral je troost in mooi, ernstig werk te maken. Ik ben overtuigd, dat je een toekomst hebt. Met hartelijke belangstelling
Louis Couperus
| |
| |
| |
94
Aan Maurits Wagenvoort
Tooneelstuk: Het huwelijk van een Oranje-princes [Amsterdam 1919]
1 november 1918
Amice.
Ik heb onze Uitgevers verzocht je een voorschot te doen toekomen op je aanstaande honorarium in Groot-Nederland van f 200. [tweehonderd gld.] Zoodra Coenen terug is van zijn reis in het buitenland - aan het front - zal ik hem onder handen nemen.
Als het tooneelstuk dat je ons zenden wilt het zelfde is, dat bij het Hofstadtooneel gaat, is het bij voorbaat aangenomen: wij nemen de stukken aan, die opgevoerd worden, uit principe, of wij ze mooi vinden of niet.
Schrijf weêr eens een van je ‘khùnst’-looze maar boeiende romans voor ons tijdschrift en wij zullen gaarne je ook op dat werk voorschot verleenen.
Corraggio in deze moeilijke tijden!
Van harte
Je oude vriend
Louis C.
| |
95
Aan Ch. van Iersel
Ch. van Iersel publiceerde in 1919 te Amsterdam Het gouden droomschip
Den Haag 5 december 1918
Waarde Van Iersel.
Ik liet u lang op antwoord wachten: ten eerste was ik ziek, malaria, die iederen dag terug komt en mij niet geschikt maakte met aandacht te lezen wat gij mij zondt. En daarna
| |
| |
... àls ik las wat ge mij zondt, voldeed het mij maar half en dit stelde ik dan uit u te schrijven. Maar nu moet ik het maar zeggen, al zal het u leed doen: het is werkelijk veel beter, dat ik maar hard en wreed blijf, dan vergoêlijkend en mededoogend.
Zie eens hier: ge zijt een geboren schrijver en ik wil alle hoop op u blijven behouden maar ge laat U veel te veel koortsig voort jagen door Uw eigen virtuoziteit en gemak-van-vlot-schrijven. Er is geen verhouding en maat, noch in de onderdeelen van Uw grootere verhalen, noch zelfs in Uw zinnen. Misdaad en Armoede lijkt mij een eindelooze inleiding om te komen tot een enkele bladzijde tragiek.
Dit verhouding-looze was ook in de beide verhalen, die wij voor Groot-Nederland hebben aangenomen maar in beiden troffen mij telkens zéer schitterende détails van gedachten en gevoelens en daarom hebben wij ze aangenomen en dacht ik: het zuiver-rythmische zal wel al doende bij onzen jongen auteur geboren worden. Maar nu moet het ook geboren worden, anders komt ge er niet. Ge moet leeren inzien wat u ontbreekt en dat is veel. Ge moet werken en daarmede bedoel ik niet het eene na het andere schrijven: ik weet nu wel, dat ge dat kunt. Met werken bedoel ik ook niet overwerken en cizeleeren, hoewel uw stijl door overhaastig neêrpennen wel eens verslordigt en verwatert. Met werken bedoel ik vooral in den geest het te schrijven verhaal zuiver en in conciezen vorm klaar hebben, geestelijk reeds evenwicht voelen tusschen de verschillende deelen der compozitie, die als een gebouw, als een portiek, als een tempel U voor oogen moeten staan, vóor ge schrijven gaat: Weten naar welk hoogtepunt ge streeft in uw verhaal om dan zuiver geleidelijk te dalen naar het einde. En dan, niet te mooi willen doen. De helft van uw adjectieven schrappen. De zinnen niet zoo eindeloos rekken met aanhangsels en nog eens aanhangsels. Duidelijker Uwe personen voor oogen stellen, ook al is Uw fort meer te beschrijven wat er in hen omgaat.
Maar, in Gods naam, niet altijd mooi willen doen, en niet spreken van een sarong met mouwen: ge bedoelt een kimono; een sarong is een rechte lap. Geloof mij, er is véel
| |
| |
in U, ge hebt een rijke geest, die waard is ontgonnen te worden. Maar dat kan, voor de litteratuur, niet anders dan door veel, in uzelven, werken, in uw denken en verbeelden het verhaal reeds klaar hebben, zuiver van verhoudingen, voordat ge het opschrijft en dan uw vlotte pen meester blijven en niet als een hollend veulen maar laten voortijlen.
Zie eens die kleine schets: de Ridder van de Droevige Figuur, die is absoluut goed, van verhouding en maat en rythme een heel zuiver stukje, onbewust zoo geworden.
Nu moet ge zoo bewust weten te werken: Als ge het poogt, ben ik overtuigd, dat ge het zult kunnen. Hebt ge nu weêr eens een idee, caresseer die dan een tijd in uw gedachte en schrijf het niet dadelijk in een koortsvlaag op. Uw toekomst zal u niet ontgaan, als ge sterk tegenover uw fouten staat en die fouten leert inzien.
Vergeef mij, als ik hard ben; ik ben het enkel uit belangstelling.
Gaarne de uwe.
Louis Couperus
| |
96
Aan Is. Querido
Naar een getypt afschrift in het Letterkundig Museum Over Querido's boek schreef Couperus een van zijn zeer weinige recensies [Gr.-Ned. 1919 I, gebundeld in Proza II]
Den Haag 20 januari 1919
Waarde vriend en groote medebroeder.
Een groote vreugde is het mij geweest ‘De oude Waereld’ van u ten geschenke te mogen ontvangen; een grootere vreugde werd het, toen ik dit wondermooie boek begon te doorbladeren eerst, en toen aandachtig te lezen en te herlezen. Gij hebt een immense daad gedaan, waarop gij trotsch moogt zijn en onze Moeder, de Nederlandsche muze, met u. Ik beschouw uw boek als het bizonderste werk,
| |
| |
dat sedert vele jaren in onze letterkundige wereld aan den dikwijls zoo valen horizon is verschenen; het is een stralende zon, Ormoezd gelijk. Ik zoû u willen omhelzen voor dit werk. Maar zoo uitbundig mogen wij hier in het eeuwig mistige Noorden niet zijn.
Ik ben reeds sedert maanden ziek en werk hier niet, maar ik hoop, zoo niet binnenkort, toch van het voorjaar over uw werk in ‘Groot-Nederland’ te schrijven.
Misschien hebt ge opgemerkt, dat ik zelve een luchtige arabesk gaf over Xerxes of De Hoogmoed, in ons tijdschrift.
Meer dan wat ik het noem is mijn werk niet. Het uwe geeft ons grootsche, monumentaal epische tafereelen, landschappen en vergezichten. Hoe heerlijk zult hij u gevoeld hebben u te kunnen wijden aan dit sublieme boek. Gij zijt gezegend geworden tusschen ons allen.
Ik heb u den laatsten tijd niet gevolgd in uw andere werk. Ik weet niet of ge als recensent mij soms hebt geprezen of uitgescholden. Dat doet er ook niet toe. Ik vind u een subliem kunstenaar en uw boek een lichtende berg in onze laaggrondsche literaire landen. Laat mij u er van harte geluk mede wenschen.
Mocht ge eens in Den Haag komen, en ge wilt eens aankomen, dan zal het mij een feest zijn u te ontvangen.
In enthousiaste bewondering
Uw
Louis Couperus
| |
97
Aan de Heer en Mevrouw A.H.W. van Blijenburgh
Den Haag [30 januari 1919]
Lieve Vrienden
Het doet ons zoo leed, dat de omstandigheden niet schijnen te willen, dat wij elkander zien. Toch hadden wij zoo gaarne, spoedig na het groote verdriet, eens willen aankomen. Maar het scheen niet te mogen. Ook ben ik eigenlijk al dien tijd zeer geimpressioneerd geweest door mist en
| |
| |
regen: nu het vriest, voel ik mij veel beter.
Ook bij Mengelberg mis ik de lieve gezichten van Moeder en dochter en het gezellige pauzepraatje. Verleden was de IXde Mahler prachtig, en van een heel bizondere emotie, die zoo wel Betty als mij zeer heeft aangedaan.
Laat mij hopen, dat wij elkander spoedig eens zien. Dit episteltje is alleen maar een minuscuul bewijs, dat wij u drieën niet vergeten, al mocht ge dit eens denken.
Heel veel liefs van ons beidjes, ook aan Mama
Uw toegenegen
Louis.
| |
98
Aan Maurits Wagenvoort
Van Wagenvoorts roman Maria van Magdala [1897] verscheen een herschreven herdruk onder de titel Maria van Magdala's loutere liefde [1925]
De Steeg, Hotel De Engel 23 april 1923
Mijn beste Vriend.
Hoewel ik met een [gelukkig ‘abortive’] longontsteking complete rust moet houden, wil ik je even schrijven. Ik voel in je brief, behalve de behoefte om me even geluk te wenschen met het douceurtje van de Tollensprijs, dat heel aardig is, ook den drang me even van je verdriet te melden. En dat waardeer ik en bewijst, dat er ‘voeling’ tusschen ons is. Beste kerel, de relatie's van den aanbiddelijken Eros, die de oude Hellenen naast zijne goddelijke moeder, Afrodite, hadden geplaatst, duren, ik geloof, nóoit een menschenleven. Maar laat ons waardeeren den tijd, dat zij duurden, zelfs al mengden zij geluk en verdriet te samen. Dan breekt het af, om deze of gene reden; ach, dat is altijd zoo.
Ik behoef je niet te zeggen: wees krachtig. Je bent het. Je hebt tòch, niettegenstaande vele moeite en zorg, een mooier leven dan vele anderen. Je hebt je vrijheid, je werk,
| |
| |
en al is dat alles niet in het goud der aarde geïncrusteerd, het is tòch te samen een schat, die gewaardeerd moet worden.
En nu, beste kerel, moet ik uitscheiden. Ik dacht reeds, dat het bloed-opgeven gedaan was, maar zie, daar is weêr het roode fluimpje. Ellendig. Brinio is uit logeeren bij de nichtjes, die allerliefst zijn.
Beste Maurits, ik ben 10 Juni jarig, als je me wilt zenden een kaartje met m.o.r. [met oprecht rouwbeklag], dan heel gaarne.
Het huisje schiet op, is klein maar lief. Je komt van den zomer logeeren, in Juli, Aug. of Sept.
Adieu, beste kerel.
Louis.
Veel, heel veel liefs van Betty.
Ik ben er zeer op gesteld te ontvangen 1 ex van Maria v. M.'s Loutere Liefde.
| |
99
Aan S.F. van Oss
Ontleend aan een niet ondertekend, redactioneel herdenkingsartikel in de Haagse Post van 21 juli 1923, zeer waarschijnlijk van de hand van S.F. van Oss
(C. eind mei 1923)
Maar, het is waar, wij zien elkaâr 10 Juni a.s. Ik zal heel lief feestvarkengeknor laten hooren.
| |
100
Aan Ch. van Iersel
Briefkaart, het adres door Mevrouw Couperus geschreven Couperus overleed de 16e juli
| |
| |
De Steeg [11 juli 1923]
Beste Vriend.
Ik zal steeds, als ik Uw werk zie verschijnen, dat met belangstelling volgen. Maar eisch geene brieven van mij: ik mis absoluut de vrijheid te correspondeeren. Ik ben reeds overstelpt met werk en proeven.
Houd goeden moed!
Louis Couperus
|
|