| |
| |
| |
S. Carmiggelt
De vertelclub
Wie het voorrecht heeft te behoren tot het gezelschap, dat Eduard Elias ‘de Jany-zeggers’ noemt, kent het tweede talent van Roland Holst. Hij is een perfecte verteller van de literaire anecdote. Dit genre kan hoogst vervelend zijn, wanneer het wordt beoefend door een kleine letterknecht die als een luis rondkruipt op de knappe bollen der genieën. Maar Roland Holst maakt volwaardig deel uit van het illuster gezelschap dat zijn kleurige vertelsels bevolkt. Zijn anecdotes zijn niet door een overmaat van eerbied gezalfd - daarom hoor ik ze zo graag.
Het is heerlijk te luisteren naar iemand, die een verhaal kan beginnen met: ‘Op een middag kwam ik eens bij Gorter’, of: ‘Toen ik met Marsman op de kermis was’, of: ‘Van Deyssel nam Cornelis Veth eens mee naar een verdacht huis’. De gedachte, dat die anecdotes eigenlijk zouden moeten worden opgeschreven, kwam niet alleen bij mij op. Zowat een jaar geleden kreeg ik de aangename invitatie met Roland Holst, Kamp en Hans Henkemans het diner te gebruiken in het Amsterdamse restaurant de Boerderij, omdat ze ‘iets met mij wilden bespreken’. Ik kwam, dronk, at en voelde mij wel. Bij de tweede gang en de derde fles zeiden Kamp en Henkemans tegen Roland Holst ‘dat hij 't nu zeggen moest’, waarop hij schoorvoetend uiteenzette welke diepere bedoelingen ons gezellig samenzijn wel had.
Het Roland Holst Fonds steunt op de goede gaven van een aantal trouwe begunstigers die ieder jaar, in ruil voor hun financiële bijdrage, een cadeautje ontvangen dat niet kostbaar, doch wel exclusief is. De volgende keer wilde men deze mensen verrassen met een boekje, waarin de anecdotes van Roland Holst zouden zijn gebundeld. Bert Bakker zou het gratis laten verzorgen. En of ik het nu wilde schrijven.
Ik was vol zoeten wijns op dat gedenkwaardige ogenblik en zei onmiddellijk ja. Van ganser harte. Want ik vond het een eervolle opdracht. Maar de volgende ochtend begon
| |
| |
mijn verstand te functioneren. Mijn morgenstond heeft nooit goud in de mond, maar wel de verdienste van een koele nuchterheid in meer dan een betekenis van het woord. Als ik al mijn beslissingen 's ochtends nam, zou ik niet veel beslissingen nemen.
‘Hoe schrijf je in vredesnaam de verhalen op van iemand, die dat zelf veel beter zou kunnen?’, dacht ik.
En ik begon levendig te tobben, want daarin ben ik zeer bedreven.
Telefonisch contact met Roland Holst leidde tot een afspraak. Mijn vrouw en ik zouden op zaterdagmiddag bij hem in Bergen komen. Bert Bakker was dan ook van de partij en gezamenlijk konden we de zaak gedetailleerd bespreken. Daar Roland Holst een zeer subtiel organisator is belde hij nog een keer of wat over deze bijeenkomst op. Hij recommendeerde ons een goede trein naar Alkmaar en bezwoer ons aldaar niet op de enge bus te gaan, doch een taxi te nemen, die hij dan zou betalen; daar stond hij op. Wij zouden eerst bij hem thuis praten en daarna met hem eten in zijn uitverkoren restaurant te Bergen, waar hij reeds een afgeschotte ruimte had gereserveerd, omdat hij werd bereden door een diepe vrees voor een pianist die er dinermuziek speelde. Ook de terugreis had hij reeds geregeld. Bert Bakker zou ons in zijn auto naar Amsterdam rijden. In verband met deze taak had Roland Holst hem telefonisch doen beloven dat hij wel zou eten, doch niet zou drinken. Ik merkte op dat 't mij een ongezellig uitje voor hem leek, maar Roland Holst antwoordde dat matigheid Bert niet de geringste moeite kostte, waarna ik mij bij het plan neerlegde.
Het begin van de middag verliep vervoerstechnisch precies volgens de door hem uitgestippelde lijnen. Wij namen de trein en vervolgens de taxi. Toen wij arriveerden stond Roland Holst ons voor zijn huis op te wachten. Hij drukte mij onmiddellijk het geld in de hand en ging ons, door zijn met manhoog onkruid volgegroeid tuintje [‘God is mijn tuinman’] voor zijn woning in.
Ik had er nog nooit een voet gezet, maar het was er precies, zoals het er behoorde te zijn - een oud rommeltje, geheiligd door een edel soort zwier. Bert Bakker was reeds
| |
| |
aanwezig in een toestand van non-combattante mildheid, die hem iets bijna verlegens schenkt. Hij lijkt daarin sterk op Geert van Oorschot, die ook momenten van een schier kinderlijke zachtmoedigheid kent.
Uitvoerig begon ik te praten over de techniek, die bij het schrijven van het boekje zou moeten worden toegepast, want als ik ergens geen raad mee weet word ik altijd zeer theoretisch en woordenrijk. En hiermee wist ik geen raad. Het is niet moeilijk de verhalen vast te leggen van iemand die wel vertellen, maar niet schrijven kan. In zo'n geval doe je niets anders dan je die verhalen toeëigenen en ze vervolgens, naar eigen smaak, redigeren. Met de anecdotes van A. Roland Holst kon dat natuurlijk niet. Wie wel eens het verhaal heeft gelezen dat hij, jaren geleden, over de dichter Leopold schreef, weet hoe goed hij dit genre beheerst. Voor de hand liggend ware dan ook, dat hij zelf het boekje schreef, maar dat hij daar geen lust in had, stond als een paal boven water. Ik was van hoofd tot voeten bereid dit te eerbiedigen, maar zag nog allerminst voor me hoe ik de verhalen, die soms hangen op een enkel woord of een karakteristieke intonatie, in hun volle fleur op papier zou kunnen brengen.
‘Ik wil het graag proberen’, zei ik ten slotte. ‘We moeten maar een paar vertelséances organiseren en dan zal ik beproeven ze op te schrijven ,op een manier waar ik mezelf helemaal uit weg hou.’
Roland Holst was zo vriendelijk te zeggen dat hij geen voorkeur had voor een boek waar ik mezelf uit weg hield en Bert Bakker merkte op dat ik toch ook over Willem Elsschot had geschreven. Maar dat was heel iets anders. Elsschot sprak zelden of nooit over letterkundige motieven. Hij kon lyrisch worden over een bepaald soort bier. Als ik bij hem was geweest kon ik de enkele, voor zijn lezers belangwekkende opmerkingen die ik hem had ontwrongen, als krenten stoppen in een stukje óver hem. Maar bij de anecdotes van Roland Holst zou ik met de pen moeten proberen op te roepen wat hij als verteller weet te bereiken. Wie iets van schrijven af weet beseft dat zo'n taak bepaald geen sinecure is. In de ogen van Roland Holst stond dan ook duidelijk te lezen, dat hij het begreep. Hij maakte een eind
| |
| |
foto nico naeff
| |
| |
Buitenkant van de lidmaatschapskaart van The Ursula Club
Bladzijde 3 van dezelfde kaart, zie bladzijde 101
| |
| |
Exeter College Freshmen 1908
2e rij van boven, geheel rechts: A.J. Swan;
3e rij van boven, geheel rechts: A. Roland Holst
| |
| |
A. Roland Holst en Jan Engelman in oktober 1939 op de Nesdijk te Bergen
| |
| |
Slot van brief van S. Carmiggelt aan A. Roland Holst, gedateerd 12 augustus 1962. Deze brief bevatte de ontwerp-statuten van de Vertelclub. Zie bladzijde 110 van deze aflevering.
| |
| |
foto j.v.c. bakker-hefting
J.C. Bloem en A. Roland Holst op de 70e verjaardag van Roland Holst te Vianden (Luxemburg) op 23 mei 1958
| |
| |
foto nico naeff
Paul Rodenko, J.B. Charles en A. Roland Holst, april 1962
| |
| |
foto nico naeff
A. Roland Holst signeert een eksemplaar van zijn nieuwste bundel, april 1963
| |
| |
aan onze technische bespiegelingen door op feestelijke toon te zeggen dat het tijd werd om naar het restaurant te gaan. We braken op. Het was stralend zomerweer, zodat we op het terras konden zitten. Binnen hielden zich een aantal schilders op, die behulpzaam waren geweest bij het openen van een tentoonstelling en dus in de uitbundige stemming verkeerden, waartoe zo'n plechtigheid veelal leidt. Sommigen hunner kwamen bij Roland Holst buurten en daar wij geen van allen voorstanders bleken te zijn van lege glazen, harmonieerde onze stemming al spoedig treffend met het weer. Bert Bakker zat er aanvankelijk wat verweesd tussen, maar gelukkig kwam het moment waarop hij stelde dat een enkel neutje niet zou kunnen schaden, waarin wij hem bewogen bijvielen. Toen hij het tot zich had genomen werd hij zeer besluitvaardig, verklaarde dat hij zijn auto in Bergen zou laten staan en ons per taxi naar Amsterdam zou doen vervoeren. Na deze tot algemene opluchting leidende mededeling bestelde hij een magnum wijn en verloor zijn gelaat de enigszins bedremmelde uitdrukking die er voordien op waar te nemen viel.
Roland Holst vertelde inmiddels aan een jongedame, dat hij al jaren de gewoonte heeft mijn stukje in de krant des avonds in bed te lezen. Vroeger heeft hij dat ook eens aan mijn dochter verteld, in tegenwoordigheid van Harry Mulisch, die er aan toevoegde: ‘Ja - en dan kan hij niet slapen’. Deze keer gebruikte hij de formulering: ‘Met deze heer ga ik iedere avond te bed’. Aan het terrastaf eitje naast het onze zat een Duitse jongeman van een jaar of achttien in gezelschap van een Hollands meisje, dat ons gesprek naar vermogen voor hem vertaalde. Ze sprak:
‘Der Herr sagt das er jeden Abend mit dem andern Herr ins Bett geht’.
‘Ach so’, zei de jongen.
En hij keek ontsteld naar ons.
Zo ontstaan vreemde verhalen over zeden en gebruiken in het buitenland.
Het maal was overvloedig en rijkelijk besproeid. Ik herinner me vagelijk het slot. Ik zat aan een tafeltje waar ik niet hoorde en vertelde aan een aantal, mij volstrekt on- | |
| |
bekende personen enige onzin, Bert Bakker stond een paar meter verder met felle overtuigingskracht in te praten op een zeer bevreesde, letterlijk in de hoek gedreven grijsaard, die hij onder het spreken telkens krachtig met de wijsvinger op het borstbeen tikte, terwijl Roland Holst en mijn vrouw, als twee moegevlogen vogeltjes, aan het dinertafeltje zaten in een toestand van touchante dromerigheid.
De taxi naar Amsterdam kostte veertig gulden, die we met z'n drieën net bij elkaar konden schrapen. De volgende morgen bleek Bert Bakker alreeds te zijn vertrokken. Hij meldde telefonisch dat hij tamelijk vroeg was ontwaakt en zich eerst verdienstelijk had gemaakt door alle lichten die wij in het huis hadden laten branden, uit te doen. De gedachte dat hij zich per trein naar Alkmaar zou moeten begeven had hem zoveel walging ingeboezemd dat hij een taxi ontbood, waarmee hij eerst naar Mies Bouhuys reed teneinde enig geld te lenen en vervolgens naar Bergen waar hij in het logeerbed van Roland Holst zijn dut voortzette. Ik stel de lezer op de hoogte van deze feiten omdat ze zo illustratief zijn voor de kostbare omslachtigheid, waarmee het letterkundig leven wordt geleefd.
Met dat al moest er nog steeds een boek geschreven worden en gauw ook, want Bert Bakker had met de zielsrust van een uitgever verklaard, dat hij de kopij over vier maanden in zijn bezit moest hebben. Ik belde Roland Holst op en verzocht hem, voor de eerste vertelseance, op een middag bij mij thuis te komen. Toen de afspraak was gemaakt werd ik, op mijn beurt, zeer organisatorisch. In de eerste plaats verzocht ik mijn vrouw op die dag te willen zorgen voor een van de exquise maaltijden die zij, als ze geïnspireerd is, weet klaar te maken. Daarna begon ik de bijeenkomst tot in details te regelen. Het is bekend dat de aanwezigheid van enig vrouwelijk schoon, de verteller in Roland Holst stimuleert. Gelukkig zijn zowel mijn dochter als mijn schoondochter bevallige meisjes - ik zeg dit zonder enige verblinding. Mijn schoonzoon nodigde ik uit omdat ik hem een speciale taak had toebedacht. Hij zou bijvoorbeeld moeten vragen: ‘Hebt u Gorter gekend?’, teneinde Roland Holst de weg te effenen naar de anecdote die ik wilde vastleggen.
| |
| |
Zelf kon ik moeilijk vragen: ‘Vertel dat verhaal over Gorter nog eens’, want dan zou hij waarschijnlijk antwoorden: ‘Dat ken je toch al’. Mijn plan was verder bijzonder leep. Ik zou zitten naast een boekenkast, waarin ik een blocnote en een potlood had gelegd. Tijdens het vertellen zou ik de karakteristieke zinnen en woorden waarop het verhaal hing noteren. Na een anecdote stelde ik mij voor achteloos de kamer te verlaten met de mimiek van iemand die even gaat wateren. In mijn werkvertrek zou ik dan het verhaal in ruwe vorm optikken. Later zou ik het uitwerken en bijschaven en in die versie aan Roland Holst toezenden, met het verzoek er naar hartelust in te veranderen. De lezer bemerkt de mateloze sluwheid van deze opzet. Ik rekende erop dat in Roland Holst, zodra hij zo'n verhaal zwart op wit voor zich kreeg, de schrijver zou ontwaken, die het onder het motto ‘zó niet’ over maken zou. Langs een omweg zou ik hem dan toch aan de gang gekregen hebben.
't Was wel aardig bedacht, maar het liep op niets uit. Toen we die middag klaar zaten trad Roland Holst binnen, ging zitten en zei:
‘Nou, dat boekje gaat niet door want dat kan toch niet. En thee heb ik al gehad, dus geef me maar iets beters’.
‘We moeten het toch probéren’, zei ik.
Maar toen hij even later, via de claus van mijn schoonzoon, over Gorter begon en ik mijn hand naar het potlood uitstrekte, zei hij:
‘Als je gaat schrijven, houd ik mijn mond’.
‘Maar dan kán het niet’, antwoordde ik.
‘Nee, het kan ook niet en laten we er verder maar niet meer over zeuren en gewoon gezellig doen’.
Dat was dan dat. We brachten de avond pratend, etend en drinkend door. Toen hij wegging, zei hij:
‘Eén ding. Dat boekje gaat niet door, maar de vertelclub blijft bestaan’.
Dat beloofden we elkaar plechtig. Later, toen ik in Gelderland heerlijk zat te niksen, heb ik hem er nog een brief over geschreven. Ik stelde daarin dat de vertelclub geen ordeloze bende zou mogen worden. Er waren - kortom - statuten nodig. Zo ontstond het volgende ontwerp:
| |
| |
| |
1. Van het doel
De vertelclub heeft geen doel.
| |
2. Van het bestuur
Het bestuur van de vertelclub wordt gevormd door A. Roland Holst, voorzitter, S. Carmiggelt, secretaris en T. Carmiggelt-de Goey en B. Bakker, leden.
| |
3. Van de penningmeester
De vertelclub heeft geen penningmeester en wel om twee dwingende redenen. Ten eerste heeft de vertelclub geen kasmiddelen en ten tweede weigeren voorzitter, secretaris en leden, om gezelligheidsredenen, iemand in het bestuur op te nemen die onsympathiek genoeg is om hem willens en wetens te belasten met een taak die leiden moet tot een broeiend wantrouwige bejegening.
| |
4. Van het congres
Mocht in de praktijk blijken dat er behoefte bestaat aan een jaarlijks congres van de vertelclub, dan zal dat niet worden gehouden in Utrecht, de stad waarvoor congressen altijd zo'n onbegrijpelijke voorkeur aan de dag leggen. Dit artikel wordt alleen in de statuten opgenomen om Utrecht te discrimineren.
| |
5. Van de leden
De vertelclub heeft geen leden.
| |
6. Van de introducé's
Het is in beginsel mogelijk op de bijeenkomsten van de ver- | |
| |
telclub te worden geïntroduceerd, mits voorzitter en secretaris het over de persoon van de adspirant-introducé eens zijn. Het feit dat hij letterkundige is, vormt geen voordeel, ja, kan zelfs in vele gevallen een niet te overkomen bezwaar zijn. Personen die de habituele neiging hebben de conversatie monopoliseren komen op de zwarte lijst, die de secretaris, in overleg met de voorzitter, zorgvuldig bijhoudt.
| |
7. Van de bijeenkomsten
De vertelclub komt in beginsel maandelijks bijeen, afwisselend in het dorp Bergen [n.h.] en de stad Amsterdam [n.h.]. De data der bijeenkomsten worden vastgesteld door de voorzitter, volgens het beginsel der verlichte despotie.
| |
8. Van de donateurs
Het is in beginsel mogelijk de vertelclub jaarlijks honderd gulden te schenken. Wie dit doet wordt voor het leven uitgesloten van het recht op een bijeenkomst te worden geïntroduceerd.
| |
9. Van de maaltijden
Aan iedere bijeenkomst van de vertelclub is een maaltijd verbonden die echter op geen enkele wijze mag gelijken op de schriele, door geheelonthouding, dieet en oude dames beheerste banketten die [‘wijnen voor eigen rekening’] gemeenlijk door letterkundige verenigingen worden aangericht. De maaltijden van de vertelclub zijn elegant en van een roekeloze overvloed, die is voorbehouden aan een bestuur, dat de remmende invloed van een penningmeester niet kent. De te Amsterdam genuttigde maaltijden worden met zorg bereid door het eerste lid dat zich, wat het menu aangaat, tijdig in verbinding stelt met de voorzitter. De secretaris die ten deze letterlijk en figuurlijk het dichst bij het
| |
| |
vuur zit, behoeft niet in dit smakelijk overleg betrokken te worden.
Natuurlijk is van de door de statuten bepaalde regelmatige bijeenkomsten in het geheel niets terechtgekomen. Maar we blijven ze van plan. En mensen met een plan zijn mensen met een toekomst. Tot spoedig, Jany.
|
|