Maatstaf. Jaargang 6(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 997] [p. 997] Lode Bisschop [Gedichten] Kindje Uw hersentjes heb ik niet geweekt uw hoofdje niet geplukt van de wijngaardrank van de vijgeboom ik heb uw handje niet gekocht ik heb uw voetje niet gestoten ik heb uw hartje niet ontvangen uit de lucht uit de vijver uw zieltje heb ik niet geglipt uw adem heb ik niet opgevangen uw voorhoofd heb ik niet vol gedachten gevat ik ben aan u arm ik ben aan u droevig rijk ik ben aan uw veelheid gestorven [pagina 998] [p. 998] En God zag dat het goed was En ik werkte zes dagen en ik rustte de zevende dag en ik zag dat het niet goed was ik zag de eenzaamheid broedend over de wateren zweven ik zag het licht spelen in een befloerste kom ik zag de zon sidderen in een wimpel van licht ik zag de maan kokhalzen over boord van een stoomschip ik zag dat het niet goed was de bomen tjilpten als vogels in de huiskamer de bladeren braken als valken op weerloze knaagdieren de dieren stierven als ratten aan de pest der watervogels ik zag dat het niet goed was de mens zwierf als een leeuw in de prairie der alledaagsheid ik zag dat ik niet goed was ik dobberde eenzaam op het zeeschip in het viswater ik baadde zeenimf in het ondermaanse der buikholte ik zwom schoolslag in het zwembad van de talrijken ik ben niet goed ik ben verkeerd ik zie dat ik verkeerd ben o God wees mij zondaar genadig [pagina 999] [p. 999] Vuur het nieuwe beeld Er ligt een brand woedend in mijn hart maar zij slaat niet uit zij morrelt aan de zenuwen maar tast de prikkel niet aan zij maant aan de spieren maar verlamt hun werk niet zij brandt aan het oud roest en het bruint dood het vuur vreet zich het graaft zijn brandstof uit mijn modderkuil veen en turf en houtskool cokes o vuur gij onpoëtisch beeld waarom grijpt uw vlam mij altijd na talloze dichters schep ik u nieuw u brandt geladen in mijn oud huis de spanningen knallen als vuurwerk naar buiten en al drukt de wereld uw beeld in deze woorden uit ik voel uw slotfase als een ongekende ervaring laat ik u daarom vuur mogen noemen u bènt toch de vlam die mijn werk aanzet en die in de haard van dit gedicht brandt als mijn buur morgen het deurtje opendoet slààt de vlam toch zijn gezicht zwart o waarom oud beeld zou ik krampachtig een nieuw licht voor u scheppen u bent wat u bent vanaf dat Prometheus u uit de wereld der goden roofde en op een lucifer uw vermogen heeft gezet als ik overmorgen op grote golven drijf [pagina 1000] [p. 1000] sla alleen het hemels vuur op mijn lijk opdat ik zinke als as in het grondeloze water amen [pagina 1001] [p. 1001] Niet meer wat is de tweede dood en dat is de hel o rood koperen vuurzee ik drijf op uw gele vloed op uw rode mond op uw vlam op uw roodmuilerige draak o mensen op het strand pas op de vuurzee o vader loop het land in de vuurzee grijpt moeder val op uw knieën want de vuurzee lokt o vuur vuurzee o vuur waarom vuurzee bep loop niet zo lichtzinnig op de lijn der rode golven een golf grijpt zo een vlam als een wolf grijpt zo pas op lieverd o gelukkig ik heb je gered gelukkig ik heb je gered van de vuurzee van de hel van het eeuwige vuur van de toorn van God en de hel is niet meer en Gods water zal alle tranen van onze ogen afwissen [naar: Openbaring] [pagina 1002] [p. 1002] Ik Ik heb een trage aard wanneer ik 's morgens in mijn bed lig en de wekker wijst zeven draai ik mij om ik vermors mijn geweten met nare toespelingen op plicht en sus de verontwaardiging met een begrijpelijk praten over de moeilijke dag van gisteren om acht uur sta ik op ik was mij vol medelijden met mijn arm ik trek met een tragisch gezicht mijn pak aan eet niet en fiets naar school daar glimlach ik breeduit en wijs de jongeren op hun plicht hun huiswerk en op regelmaat de kinderen buigen beschaamd hun hoofd ik moet een beetje lachen om die nare gezichten ik ga het toilet in en bekijk mijzelf in de spiegel ik zie het gebrek aan energie duidelijk in de gelaatstrekken ik neem mij veel voor en fiets statig naar huis op mijn kamer staar ik doelloos in het haardvuur ik lees een bladzij en vergeet er drie ik drink een borrel en ik verberg de koffie ik geeuw en schrijf in een bewogen gloed een gedicht een traan van verheerlijking spat op het woord ik sluit het vod met gedicht in de klerenkast achteraan dat ik het moeilijk of niet weervinden kan [pagina 1003] [p. 1003] dan kleed ik mij uit en hunker naar een echte vrouw ik slaap zonder haar in en duister in de nacht een verheven droom verschrikt mij soms even moeder achter de wastobbe of vader alweer stervend of een kind dat om geboorte kraait ik word weer om zeven uur wakker ik hoor de wekker ik stap met één been uit bed en trek het haastig terug ik doezel tot acht uur maar morgen sta ik klokslag zeven op en nu ben ik al bang voor de hartverlamming die de schok mijn arm hart geven wil en deze is laatst ook gekomen maar ik heb haar gelukkig overleefd ik heb een trage trage aard [pagina 1004] [p. 1004] De eerste dag Elke zondag ontstaat het grote sterven de winden waaien voorbij mijn huis het licht priemt mijn ogen dicht het geluid davert mijn oor toe de spraak verlamt mijn woorden Ik zink in een kuil van zand de doodgraver schept de kuil dicht Ik voel alleen de nederlaag die langzaam in het zand verstikt Zo lig ik roerloos zonder stem De worm knaagt op mijn gebeente de tor kruipt uit mijn oor de vleermuis twist om mijn bezit met een ijverige mol Dan slaat de klok vier uur Ik rijs uit mijn bed en sta verheerlijkt naast mijn nachtkastje met het boek erop waar ik zoëven nog uit las Licht stap ik de kamer uit en strompel naar beneden ik zeg: ‘Dag vader, dag moeder’ en zet me aan tafel omdat niemand het grote sterven vermoedt dat juist geëindigd is. [pagina 1005] [p. 1005] Nieuwe aarde En de zee was niet meer o dieren o zee u was waarom was u niet meer waarom bent u scheep gegaan in vierentwintig ouderlingen waarom bent u lam Gods geworden staande voor de troon sijpelende voor Gods aangezicht stromend voor de bron o vissen en de vissen waren niet meer o schaaldieren en de schaaldieren waren nog maar de zee de zee was niet meer en het lam dreef blaatte op de vloed maar de zee de zee stroomde voor de troon van God voor de witte troon voor de toren - nee - golvenhoge troon en de zee was niet meer en de zee was land en het lam stond op het droge [uit: Openbaring] Vorige Volgende