Maatstaf. Jaargang 6(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 796] [p. 796] J.H. Van Dijk Catechismus I na de vooruren van het lichtbegin en de voorportalen van de zee na de trappen van de lege zee de hoge leegten van water liggend in de armbuigingen van gesloten uiteinden in de hoge leegten van de zee in de ik van komende begrippen toen de handpalmen van eilanden de koraalvingers van riffen ontweken in de tijd van keelgebaren en de ongeweten woorden toen verzamelde zij het vuil der handen het vuil der vingers en het vocht van ogen toen kneedde zij een vlakte met het voorhoofd naar het noorden met de levenspoort naar het zuiden en wachtte tot drie maal drie de dagen haar benen kleurden en de grond dronk tot negen malen niemand levend werd vragend om water toen opnieuw verzamelde zij het vuil der handen het vuil der vingers en het vocht van ogen toen kneedde zij de voorpoorten en de binnenbogen de buitenmuren de uitsparingen voor het felle licht de bedekking voor het hete [pagina 797] [p. 797] licht en de natheid van bergwinden kneedde zij een tempel een tempel voor de ik van komende begrippen toen de grond dronk en haar benen kleurden negen malen en niemand opstond vragend om water sneed zij een aanroepstam zacht voor de streling der handen week voor het tasten der vingers vragend om het vocht der ogen en de grond dronk en de stam dronk negen malen meer dan negen en de aanroepstam dronk vele malen het getal van kennis voorbij het werd donker op de ene wereld toen daarna schoof de stam zachter dan de streling der handen weker dan het tasten der vingers levender dan het vocht van ogen nabij achter de tempels van haar lichaam door de levenspoort van het zuiden naar het voorhoofd van het noorden opdat gedaan werd naar de ik van komende begrippen het werd donker op de ene wereld en zij schiep velen naar haar gezicht de moeder van dwazen en voltalligen van geest opdat gedaan werd naar de ik van komende begrippen [pagina 798] [p. 798] II Stroomafwaarts en voorbij de bochten van ver gezichten achter de vlakten van zand en de buiten echtelijke bebossingen van reukhout waar de boompaden reiken tot de menigheden en de verschillenden van geest, de verwachtingen van velerlei gemeen plaatsen ontlenen aan de vraag der lichamen en het aanbod der bezigheden beperkt is tot de kanalen van huiswoorden want onbenoemden zijn de roofbouw op galerijwouden zo zegt men zijn dit de dorpen van het geregelde verkeer de pleisterplaatsen van de angst; achter de tempel der oevers en achter de bijzondere vorm van lotus en gedachtenbloei is dit het buitendorpelijk gebeuren: want in het paviljoen van droefheid en bij de versierde roofdieren van de nacht heb ik haar voeten in mijn handen genomen en chinese verzen uitgelegd voor een speelkontrakt haar borsten langzaam toegevoegd aan de kleuren van het komende maanfeest [pagina 799] [p. 799] [nog zijn de uren donker in de kelderpotten van honing maar het zaad zal zich schikken tot karakters van vermenigvuldigingen en overdaad van mondvruchten in de voeging van heupen] zo wij zei zij zo streel mij want de opper vlakte van dingen en het stof der bedekkingen zijn warm voor vingertoppen en de gevoeligheid is goed zei zij en de regen zal de verdrietsplooien opvullen tot de gladheid van maan licht doe mij de vrouw ook de geschriften zijn vrijgesteld van de stofwolk der wegen zij zei theehuizen zijn waardige voorwerpen maar in mij zal de tijdregeling van voor ouders tot kindergeluiden worden omgezet en het speeksel van woordlozen wordt tot kruidwijn onder de herfstverf van herinneringen opdat de rollen der wijzen tot waarheid zijn want zo is de vrouw de ingang van vele levens Vorige Volgende