in hen tegenstaat, bij alle individuele waardering, is juist hun naar mijn gevoel sectarische eenzijdigheid, Anderen mogen, mits onbevooroordeeld, schrijven wat ook in mijn poëzie typisch voor onze tijd is, ik ervaar het van de gedichten van velen mijner tijdgenoten, dat zij actueel zijn, al behoren zij niet tot de experimentelen. Als er een tijdgeest is, - het is een moeilijk te hanteren begrip - dan wordt hij veelvuldiger onder woorden gebracht, dan men vaak meent. Behoort het niet tot de tijdgeest zich te hechten aan het aardse, de mens te meten aan engel en mineraal, te huiveren in de ruimte om ons heen, maar te vertrouwen op het woord dat leven wekt? Weinig te verwachten maar met liefde te leven? Dat schrijven wij neer.
Ten derde: als tijdgeest betekent dat het vorige voorbij is, dat alleen het actuele waarde heeft, dan doe ik inderdaad niet mee. Dan ben ik misschien ouderwets, want mijn klassieken zijn niet de plotselinge goden van deze tijd, ik zei het al, niet Van Ostaijen en niet Pound, al hebben ze grootse gedichten geschreven, maar de dichters, die ik naar persoonlijke voorkeur in welke tijd ook ontdek en herken, Novalis, Keats, Jammes en A.E. Housman, en zoveel natuurlijk. Ik geloof in de poëtische traditie van eeuwen her, omdat ik niet geloof dat wij in het einde der tijden leven of op de kentering, of liever dat slechts geloof in zoverre als de hele geschiedenis al kentering was en crisis.
En omdat ik bovendien denk, dat poëzie altijd om vrijwel dezelfde redenen de mensen heeft aangesproken, altijd door beeld, klank en associatie macht heeft uitgeoefend over de ziel. Waar Lucebert schrijft over ‘eenvouds verlichte waters’ treft dat beeld de ontvankelijke lezer aanstonds, maar op geen andere wijze dan in de traditionele poëzie van eeuwen her een beeld als dit ontroert, b.v. uit de zesde eeuw voor Christus Sappho's:
Koel als heilig water verruist de zilv'ren
Lichtvloed door de takken der appelbomen.
De klanken van Hanlo's Oote Boe zijn veel minder boeiend dan de klanken uit deze regels van Luyken: