Maatstaf. Jaargang 6(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 697] [p. 697] Lucebert [Gedichten] Dood van de Vliegengod ik kus de beruchte vlieg die zelfs bergen bederft en noem hem beelzebub op zijn bevel voed ik tienduizend duivels mijn luchtruim is zowel stal als graf hij danst in zijn giftige stoel gouden tressen rond zijn pens bevuilt de zon de bril waardoor hij sterren ziet rijzen en dalen naar wens heel het heelal en mij bedwelmt hij met zijn pummelig gebrom geen klok heeft mij mak geslagen geen vuurwater heeft mij uitgedoofd geen zaligmaker maakte mij lamlendig maar vliegenalmacht heeft mij aangehoord goed en kwaad morst hij met zijn flamboyante slurf naast de trog van mijn lichaam nog lig ik in hinderlaag eens met een krant van vandaag verpletter ik de animophaag [pagina 698] [p. 698] Lands end met Clifford Brown [t] Max Roach [dr] Harold Land [t-s] George Morrow [b] Richie Powell [p] [Study in Brown; EmArcy MG-36037] aan het einde van het land met klinkend gereedschap klimt de leeuwerik te klinken de vederwolkenachtbaan aan 's lands einde speelt boven opspringende akkers voorouderlijk zaad uit doffer naar duif door de duisternis vrede nu maar donker blijven de dorpsdeuren toe als leunde een onmetelijke rug uit de lucht voor het zonnepeleton ‘mijn moeder heeft een wasmachine gekocht mijn zuster ook een nog grotere maar gelukkig de methodisten zingen nog’ ons dorp aaneen met harten die als bijbels dichtklappen rollen zij psalmen tot onder de donkerwolk tot aan het einde van het land waar op een krakend plankier terwijl de vliegen het in de marmelade doen de provinciale schoenmaker tukt in zijn schonkige schommelstoel aan het einde van het land mijn in smidsvuur gedompelde ogen stijgen op naar het klaterend aambeeld van de rivier daar aan de einder zal ik blij verdwijnen mijn hoofd in mijn voorschoot de bovenwindse blaasbalgen op de adem van de laatste vrolijke buurman gericht spoedig zal eenvormige overvloed overal even roekeloos het hart en het hoofd doen versuffen na mij de motregen [pagina 699] [p. 699] mijn broer verwierf zich een zijnsmachine mijn zuster een nog werkzamere ik hoor aan het einde van het land hun danklied in steeds vollere en naaktere offerhaarden klapwieken ik hoor ook in welriekende putten van verzet hun kinderen vernielen het stevigste speelgoed aan het einde van het land boort zich de zon in mijn snel schip hoe bij haar afscheid zij nog uitvindt het wagenwiel waarvan ik al afscheid neem als van het wassende dorp als van de wassende nacht als van de zoete vlinders en woekerende vliegen die mij op droomden... Tiran in ruste ik haal de brug op hef het hoofd naar mijn gevelsteen de snoepachtige guillotine gunt gindse medusa de poreuse zoen des doods en ik gun mijzelf de allesverguldende slaapbol na een omvangrijk wefk vandaag voltooid een oud en uitgediende nu bedien ik mijzelf met en gij raadt het nooit hoe men fluistert om mijn duister buiten waaruit ruist de geruchtmakende waterval eeuwig luid in het stoffige oor van het dorp meiden snakken naar mij gij wilt niet weten hoe ondanks dat kan ik mij nergens in vermeien wreedheid is geen kwelgeest slechts een worm of made [pagina 700] [p. 700] geen wonder dat ik rade en moede loos sluip rond het verloren dode ding in dit gedicht Saturnalia het daagt in de lucht op grote schaal en de bokshoofden komen te bergen staan met lichtijkende ogen zij steigeren bloeiend in razernij aan blakeren gedijend en worden baas dik gedost als glanzend crawlers in ritmies elixer zijn zij in het vlees gekomen maar op brozen wankelen de goden voorbij zij zijn niet meer de sterken of die vernuftig het zwaarste verplaatsen in iets zeer luchtigs een vaste venus thans de eeuwig onsamenhangende vleespot barse zeus ontaard tot elastieken huistiran pedante hermes nog slechts expediteur handige hephaistos een knutselaar op zondag maar dan de bokshoofden die bestaan die steigeren op grote schaal en zijn zo op ieders tong explosieve dobbelstenen werpen boksogen bij ons op tafel om aan te vatten zij blazen onze zenuwen tot koehorens op kloppen daarna aan onze haren [boenen! boenen! maar wij bedoelen binnen!] de deurtjes van onze haren springen bokkevèr open en de bokshoofden stralend betreden de alles dominerende medaille van onze eigenwaan spugen op de grond [pagina 701] [p. 701] de bokshoofden spugen onzindelijk op onze reden en beduimelen met vette bokkekluiven de gewreven fotuiltjes van onze kwavuren bevreesd kijken wij allemaal eens om naar het groot toneel van de hemel nog steeds op brozen wankelen de goden voorbij terwijl de bokshoofden ons laatste groene blaadje opknabbelen Er is een grote norse neger er is een grote norse neger in mij neergedaald die van binnen dingen doet die niemand ziet ook ik niet want donker is het daar en zwart maar ik weet zeker hij bestudeert er aard en struktuur van heel mijn blanke almacht hij morrelt wat aan halfvermolmde kasten dat voel ik - splinters schieten door mijn schouder nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst teveel slaven trok ik af van de belasting Van spoken en spionnen het staat achter veelmantelige winden gefixeerd geen plek of oppervlak het is diepgeworteld het is zo diep begraven vrienden [pagina 702] [p. 702] alleen uw monumenten zetten er hun tanden in het is zo diep en ver men zou het met kloppende aderen willen bevlaggen en het toeroepen: een baripraan zoekt donibizetti heerlijk zo te roepen in de nachtlucht nietwaar zo logies zo bedweet schuldig makend bovendien muzikaal maar spionnen zijn te muzikaal en spoken de kettinghonden keffen aan hun ketting uitdovende kolen kruipen door de kachel katten spitsen hun oren ijle chinezen slurpen dauw in de tuin bemodderde meiden gillen in hun blootgewoelde schommels maar niets is melodieus genoeg spionnen en spoken dragen minstens marimba's in hun oortjes de kronkelende worstelaar die ik ben begraaft zich al vechtende nu in de put geraakt hij achter glas en lood omringd door zijn overbekende spion die hem naar het leven staat gelijk een broek naar een kont gaat staan dezelfde spion produceert een spook door als paradepaardje te gaan draven rondom het huilerig hemelbed waarin hij mij heeft ingestopt [pagina 703] [p. 703] en ik kom niet meer boven want heel mijn leven is naar glas en lood gaan staan slechts een steen kan mij nog helpen slechts een steen kan mij nog redden of zoals de wereld een zeer zwaar boek maar alle zware boeken zijn aan spoken uitgeleend of aan spionnen mistroostig luister ik naar het pieppieppiep dat uit al die zeer zware boeken opklinkt oh wat ben ik begonnen de spionnen stampen boven mij de grond aan met hun paradespoken Vorige Volgende