Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 652]
| |
Gerrit Kouwenaar
| |
[pagina 653]
| |
een nieuwe dag, het abattoir
komt tot leven, geen spandoek
overtuigt mij daarvan meer dan het licht
het licht dat de duisternis voorbereidt
volgens een wet
die wij werkelijkheid noemen.
| |
1De mooie gedichten zijn zij zijn
teneinde weer besef ik
ten einde raad
soms in een potdichte ochtend [10 januari]
na een nacht puzzelen
na 34 jaar geleefd te hebben
na 15 jaar droog zand te hebben uitgewrongen
beseft men
bericht men zichzelf met een hand die net geen veren genoeg heeft om te bedriegen
dan men gedrieën is als men getweeën is
dat men getweeën zou willen zijn
als men getweeën is
om te beginnen desnoods één desnoods
niets
weg
niet meer deze moeite van het trappenklimmen
maar een mens is geen palmboom aan zee
hij heeft lief met zijn helft van liefde
in één vuist in één buik is hij
hooguit een gestorven vader
| |
[pagina 654]
| |
2Er komt een eind aan
mij de zachtheid zo'n gladde lauwzoete hals
na een wandeling in zomerse regen
de zachtheid waarin ik mijn handen was
er komt een eind aan
wanneer ik uiteenval overnaads uiteenval
in hopeloos vuil badzand en een slapend orkest
eenheid als een dode god
eenheid als een met gips opgevulde vallende slaaf
of keizer
roepend wat eten wij vandaag
| |
3Met één woord ben ik weer gerechtvaardigd
als
de ochtendkrakende vuilnisemmer
de stilte ont-
zettend
buiten mij
het grote zachtstenen objekt uit-
zettend in geluid
de traag uitzettende
bloedzuiger
| |
[pagina 655]
| |
4Ik de ander en ik
het individu, ge-spleten, maar niet
als een frans haardvuurblok
pijprokend in een provinciestad en al zinnend op
een gouden bruidsuiker
wat dan? wees duidelijk
de wreedheid
de wereld te tuchtigen voor zijn domheid =
gaat ge in god geloven?
de vermoeidheid
de blijde kortzichtige adder bedroefd in het bankgebouw =
de leugen bijt in de staart van de waarheid.
de mens rolt zich op voor het vuur.
| |
5Eenheid / mist / onvindbaar
een vrouw wikkelt ons in een bandage van lippen
de vloer wordt geveegd
maar vogels eten geen steen
ik ben een volmaakte cirkel
de optrekkende energie maakt muziek
laag langs de grond
een blokkendoos ben ik
| |
[pagina 656]
| |
6Eén woord en de mens is weer de mens
is weer een gekerfd beeld in mijn borst
de wereld een huwelijksreis vol ontberingen
slapen in grint
liefhebben in distels
met bloed overdekt ontwaken
onder een andere zon waarvoor men neerknielt
hongert, opnieuw
op reis ging
de wereld een woedende transportarbeider
die in dagen geen vlees heeft gegeten
een heks die haar kleinkind [een betoverde jankende
pad] in puin wiegelt
matrozen die hun smetten met krijt bezweren
en hun bajonetten wetten op afgunst
zij allen zinnen op moord
geven les in afgronden ouderdom valstrikken
brood dat niet bestaat
omdat het wordt gegeten
| |
7[Maar steen is onverteerbaar
voor de zachte organen waarmee wij zijn
herinner je zeg ik tegen de dove madonna
die zelden insliep zonder mijn hand
| |
[pagina 657]
| |
herinner je de brem om 7 uur 's morgens
waaronder wij als poezen tussen de bloemen
onze handen reinigden
van onszelf
ik torste toen al wolken
zeven pond mistige toekomst
de vissers wikkelden ons in netten van angst
riepen en gaven tekens met lichten
waarvan wij niets begrepen]
| |
8Ik zet 's nachts mijn raam open en ik adem
ik adem zwaar het gewicht van de bergen
de horizon krult als haarpijn
een gevangen parelhoender de nacht
en de nacht gevuld met eeuwige sneeuw
dampkringen uit heetwaterkranen
's morgens zijn de twee spiegels beslagen
maar het open raam heeft een witte rivier
met gestrikte wilde ganzen bedacht
geen bergen, vlak land
ik eet brood, vergeet de dood
stromend.
| |
[pagina 658]
| |
9Maar hij leeft eens de mens maar
eens leeft hij
maar de stad die hij metselde in zijn verhemelte
bestaat nauwelijks
hij kan hem verlaten maar zo
hij bestaat desondanks
maar dan zwijgt hij en ziet
het paard in een auto veranderen
en als een ganzeman vliegt hij
een brommende tor / een bebloede machine / terug
naar zijn stem
naar zijn klankbord
| |
10Elke beweging is overbodig
maar de zee is niet door mensenhanden gemaakt
wie de aarde schikt onder zijn rug
grote stilstaande vleugels van aarde maakt
kan het heelal zien
ik lig stil in de nacht
dit is eeuwig gedacht en geschreven
de mensen zijn mijn gelijken
mijn broeders
de mensen hangen als wolken
boven mijn ogen
|