Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |
Paul Rodenko
| |
[pagina 626]
| |
Men moet dit langzaam leren:
Men moet dit leren met handen als de ceremonieuze spiegels in een rococopaleis
Men moet dit leren het voorhoofd een stenen bassin waarin pronkzieke duiven hun weerga van pronkzucht betichten
Men moet dit leren als de litanie van zand en zand
Men moet dit leren met het maagdlijk rituaal van klimrozen
De gestyleerde adem van een basilisk
Men moet dit leren als een vergezicht
Men moet dit leren met de ernst waarmee een drachtige wolvin astronomie studeert
Met het geduld waarmee de wijn in grijze kloosterkelders een god schept naar zijn eigen beeld
Men moet dit leren als de groepsmoraal van wilde eenden
Als de lucide liefde van een vogelspin
Als het vóór-ijlen van een distichon
Men moet dit leren met de roerloze trots van een reiger
Men moet dit leren de schouders symmetrisch
De lippen geslepen
En de ogen
Exact en teder als een kaukasische dolk
[de hemel vorstelijk van bouw
de lucht een kitteling van pauweveren]
Men moet dit langzaam leren
Men moet dit langzaam leren
Men moet dit leren als een naam
[maar wie leert er nog namen
wie heeft er nog tijd voor namen
wij leren de astronomie van hoeden
de telescopage van woord in waard
de functieverdeling van mond- en vrouwzeer
| |
[pagina 627]
| |
de kybernetiek van tafel en bed
wij leren het in en het uit van de treinen
wij leren de straten maar niet de pleinen
het scherp van een stem maar niet zijn gevest
de vlam van een blik maar niet zijn kristal
wij leren de massa en de gratie
maar niet hun kruisiging
wij leren de som en de multiplicatie
maar niet de verenkelvoudiging]
Men moet dit leren langzaam als een naam:
Het is
| |
IIHet is
Niet de gevilde god niet
De Gevilde huilend
In de ijzeren schroef van de ijzige stilte
In de withete buik van de gietijzeren stier
Een rose beest van waanzin
Zo modern
Het is
drie uur, geloof ik
de sterren schijnen op klaarlichte dag
de sterren zijn scherpe witte messen
ik heb je nog nooit zo menselijk gezien -
liefste, betoverde buldog
[ik moet je fotograferen]
| |
[pagina 628]
| |
Niet de Verstilde:
Hij de spitse niet, de witte muis, de lotosbloem
De zwevende op een boek als een tapijt
Met de glanzende glimlach van paraffine
De zwevende op een boek als water:
Waterwandelaar, pierrot, poëet, gedresseerde
Zeehond op het klappend wereldboek
- en Hij niet de Zitter, de wereldbuik
De luisteraar met het hangende oor der wijsheid
De eter van stilte als rijstebrij
De hoeder van het oliën geheim der vier kwartieren
Genaamd ‘de draaideur der geschiedenis’
Het is
Dat is
Een ruimte zonder heiligen
Een ruimte zonder kengetal
De oude stad niet met de vier koperen ruiters trompettend
Als olifanten rond de zwarte put van de moederschoot
En niet de snorrende driehoek van de nomadische luchteters
Ikaros stijgend, Ikaros vallend
- een rat, een woord, de dood gemaskerd, hooggeschoeid
En de wind bewegend in de purpren gordijnen
Het is
koud, geloof ik
je handen zijn haneögen, ingrijpende spiegels:
ik zie een lichtrode japanse prins
een open borst vol prentjes, een navel in sierschrift
kijk, met een gouden lever, een erepoort
sssst
| |
[pagina 629]
| |
Dat is
[misschien: een zadelvormig ei
een gouden haan van overmorgen
en overmorgen een sterrebeeld
een voetstap als een tornado
of wie weet hebben zij gelijk die zeggen:
‘gewoon een vis in een vogelkooi’ -]
De wreedheid die geen gezicht heeft
Zoals een fotograaf geen gezicht heeft
Zoals een explosie geen gezicht heeft
Maar een kuis profiel van watten
De binnenwaartse sprong, een daverende leegte
Verbaasde, verglaasde
Verlamming
Het is
Dat is
Zien: het voorhoofd een schild, een bark
Weten: een onmerkbare verdikking
Zijn:...
Dat is
Een lang mes, een zeer langzame vis
Een dom als een brandende hooimijt
Een verschrikkelijke aandacht als een moederwarmte
Een ruggegraat:
Engelachtig, engelachtig opgeschroefd
Een woedende trompet
Stilte
Ja
| |
[pagina 630]
| |
IIIWoorden van brood... Woorden van steen:
Niet de verduurzaamde, niet de gebeitelde liefde
De hals de heilige toren en de stenen welpjes, de borsten
Niet de betonnen zweepslag van de atletische schoonheid
En geen altaar, geen pyramidale dood
Geen huis van marmeren poorten op blauwlinnen luchten
Napoleon laveloos onder de rozen op 't binnenplein
De stenen tafelen dan, de runen? Spijker-
Schrift van het hart, de tweekoppige adelaar
Die zijn welsprekende klauwen haakt in de horizon
Dromend van 't duizendjarige rijk?
‘Het hart is een hamer’, spreekt Hammoerabi, ‘langs
Wolkloze wegen gaat de hamer het hart
Geharnaste vrede stichtend, grenzen stellend’.
En de lieflijke slang? Vermorzeld onder de hak der wegenbouwers.
De klappertandende vogels? Verjaagd naar de engelenbak.
Maar Herakles, de bastaardheid, de rattenvanger
Het waswijf Herakles met de ontblote dijen -
Hij hangt gespietst aan de gehoornde horizon
Bloedende lap aan de gehoornde horizon:
‘Dank u, Hoogheid’, zegt de oude dichter buigend
En knoopt zich aan Zijn nachtelijke darmen op
‘O haan, o morgenrood’, zeggen de zwartgezichten
En hurken smakkend voor het vettig doodshoofd
Morgen
| |
[pagina 631]
| |
[‘Laten de lieve, kwijnende
vlasblonde meisjes
de poëzie
gaan háten’]
De stenen spreken een taal
Die niet voor de meisjes is
De stenen spreken een taal
Niet voor de vromen, niet voor de goedwillenden
De stenen spreken een taal
[de poëzie is een gloeiende bol
de poëzie is een woedende maagzweer]
Donker en afgezonderd
Schroeiend en onverstaanbaar
Vuistdikke eierschaal
Kolom van zwijgen
Gezichtloze, zwartgeblakerde
Engel het woord
|
|