Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |
S. Vestdijk
| |
[pagina 554]
| |
2 Apollo's eerste lesEen waaknacht met de Muzen, gulden lampen
In rijen langs de legerstee ontstoken,
Benut Apollo om het pas verbroken
Nest te herstellen en de meisjes aan te klampen
Om euv'len waar een vrouw mee heeft te kampen
Zodra het leven in haar is ontloken
Scherp te doorgronden. Zij het uitgesproken:
Het woord dat zin en glans geeft aan hun krampen!
‘Wij brachten u in kleine bekkens groot.
De mensenvrouwen noemen 't hart en schoot.
Wij wekten u met negen moedermonden.
Een stormwind hebt gij door ons heengezonden.
Wij klonken 't helderst waar gij ons verwondde'
In 't vlees dat amper om uw schedel sloot’.
| |
3 Apollo's eerste dansDe eerste valse krassen
De Muzen gaan verrassen,
Die elk met een stuk kind
Dit onbeholpen schrijden
Niet plooiziek kunnen wijden
Tot eenheid van bewind.
| |
[pagina 555]
| |
Op jongehondenpoten
Gaat hij zijn kunst ontbloten,
De bengel van de lier.
Hij moet zich moeite geven.
Een god is niet bedreven,
En minder dan een dier.
Hij stoot zich aan de dingen.
Laat kiezelstenen springen
Die hij zijn tenen biedt.
Reikend, met kromme armen,
Kent hij geen spoor erbarmen
Met regels van het lied.
Hij danst met slappe knieën,
Verpest de symmetrieën,
Onttakelt een sonnet,
Waarvan de dolle rijmen
Zich nimmer laten lijmen
Als hij zijn punt gezet.
De Muzen zwijgend gapen,
Bevreemd om dit naäpen
Van wat hun leden wiegt.
Dit is de vloek der schoonheid,
Die 't jongske hier tentoonspreidt:
De vervolmaking liegt.
Híj laat de waarheid spreken,
Hij geeft de kunst een teken:
Zij moet van meet af aan
Haar eigen wetten vinden
En in een pril ontbinden
Naakt op de aarde staan.
| |
[pagina 556]
| |
4 Eerste dans van Apollo met de muzenBuikjes nog wat slap
Van 't gezaam'lijk baren,
Zweet kleeft in de haren,
Muzen voor de grap.
Meisjes van plezier,
Borsten opgebonden,
Hoertjes heel uit Londen,
Treden op 't plankier,
Waar de jonge godheid
Handjes knoopt en bindt:
Zinverwarrend kind
Dat zich aan hun lot wijdt.
Lot van wie zich zoekt
In de lust verloren,
En zichzelf herboren
Vindt in lust vervloekt.
Vloek verkeerd tot zegen
Van 't onaards bedrijf:
Meisjes, zing en schrijf,
Niemand houdt u tegen.
Nog het minste sletje
Staat hier in de gunst.
Zoenen is geen kunst.
Dansen maar: wat let je?
| |
[pagina 557]
| |
5 Tweede dans van Apollo met de muzenZij allen zijn in 't ritueel
Zozeer tot 't laatste lid verdwenen,
Als negen bloemen aan éen steel,
Als linnen golven zonder benen,
Dat heel de tempel, blok na blok,
Hun kalme stoet is omgeslopen
Voordat éen strakgeplooide rok
Zich schalks wil oop'nen onder 't lopen:
Terpsichore natuurlijk weer.
Dit kind, puik der natuurtalenten,
Heeft Erato, streng in de leer,
Vergeefs proberen in te prenten
Te dansen als een avondwolk
Die langs de kim wordt voortgeschoven.
Alexandrijn en offerdolk:
Terpsichore wil 't wel geloven.
Zo ziet Apollo alles aan.
Meedansend laat hij alles gelden.
De hoeren lopen op de baan.
De Muzen lopen als op spelden.
In schoonheid zijn zij allen éen.
En dat hij uit hen is geboren,
Dankt hij aan 't schrijdend fenomeen,
Dat zich door geen verschil laat storen.
| |
[pagina 558]
| |
6 Apollo bezint zich op zijn oorsprongVerheven trek naar 't zicht op alle kimmen:
Wie eertijds aan een berg spart'lend ontsproot,-
En zij 't de venusheuvel, - kent geen schoot
Dan waar hij hijgend heen zal moeten klimmen.
De Helicon, niet zonder slag of stoot,
Laat zich bestijgen. Wolken mogen grimmen,
De hagel slaan op die kunstzinn'ge schimmen,
De rots afbrokk'len, ruisend in de dood,
Zij stijgen: de gewijde jongeman,
De boog vooruitgedragen op de handen,
Aan 't hoofd der Muzen langs de steilste wanden!
Calliope wil 't onderweg beschrijven.
Melpomene verzint iets in bedrijven.
Apollo klimt, en blijft er nuchter van.
| |
7 Apollo heeft de muzen teruggeleidDe moeders zijn nu naar de Helicon
Terug. Hun is in 't licht de plicht gewezen
Om kunstenaars die voor mislukking vrezen
Streng toe te spreken of 't niet beter kon.
| |
[pagina 559]
| |
Weg rinkelbel en zoete nachtjapon.
Terpsichore moet in een wetboek lezen,
En wie op aarde danst voelt in zijn pezen
Terpsichore die 't dansen overwon.
Zo tronen zij, geweten negenvoud,
En steken wormen in 't gewelfde hout
Der lieren waar zij vroeger zelf bij zongen.
Alleen Apollo wil wel eens gaan zwerven,
Om van de kunst de blijdschap te beërven,
Een doodgewone aardse hoerenjongen.
oktober 1958 |