| |
| |
| |
Hans Andreus
[Gedichten]
Winter
en ik achter mijn paar vriendelijke maskers
bouw dan mijn stad, mijn stad van gekleurd glas,
spreid ook de tapijten van mijn landschappen uit
en zoek naar de dronken landloper van de zon
en naar een waaier, een beekbedding, een even
dus naar een traag en zacht zich openende vrouw
| |
La nuit, porte-t-elle conseil?
en een boos kind in de wereld,
weet ik alleen met mijn handen
de blanke raad van je lichaam.
de zwarte hoes, de nacht,
zullen ons wel weer vangen,
maar later, beestje, later.
| |
| |
| |
Lang kort leven
ook al leven wij kort als een voetstap.
Ook al regenen de seconden,
vlokt de sneeuw der minuten,
brandt de zon voor niet meer dan een uur.
Wij zullen lang leven, glijden
langs banen van licht: kinderen
in een speeltuin, een zwembad, een lunapark,
in parken weer wildgeworden van Pan.
Wij zullen lang leven en drinken,
elkaar drinken als gedestilleerde stilte
en vrolijk worden en stil
van deze onsterfelijkheid.
| |
| |
| |
Luisterapparaat
Er is geen naam die klopt,
geen woord dat niet vroeg of laat uiteenvalt.
De woorden plaveien de waarheid
en ik ben hun trieste dichter:
Nooit zo volstrekt als een bloem,
als een slapende uit de tijd gevallen kat -
het beste woord dat ik kan geven is
een luisterapparaat voor een geweldige stilte.
| |
| |
| |
De veren van de wind...
De veren van de wind fluisteren
en ook de nacht fluistert, minnaar onder het raam.
En ik fluister dus maar, ben te moe nu
voor de al te uitgesproken woorden,
die hun dubbelganger vrezen: hun betekenis.
In verlichte ramen wonen mensen:
stamvaders, moeders vol melk, knikkers van kinderen.
Ik weet dat die warmte niet voor mij is.
Misschien zal ik wel eens een wandelend licht
tegenkomen langs de weg 's nachts
of op een dag waarvan het beweeglijk toneel
Ik fluister achter het scherm van mijn gedachten.
In de tussenpozen moet ruimte voor antwoord zijn
| |
| |
| |
Gedicht voor Elburg
Lopend op de altijd weer laatste benen
van jarenlang vechten met deze
man nee dit luttel dier mijzelf
of zeg deze variété-artiest,
goochelaar, manipulator met kaarten
en vliegensvlugge dief en vluchtende moordenaar
en zotskap, Prins Carnaval - - -
maar soms geen haat meer. Alleen dom wachten
op het simpelste antwoord op dit mijzelf:
een liefde van aarde, geloof van aarde,
zich voegen naar de bladeren van een boom.
Iedereen, ik beweer iedereen,
gelooft in een hemel en breekt zich en anderen
daardoor. Haakt naar zichzelf als een hemelse
filmster, engel van tijdeloze schmink.
Wij moeten de hemel vergeten, Jan.
Wij moeten onze hand kunnen leggen
op de schouder van een vrouw, in de hand van een kind
en deze drie goden dan achter ons dulden:
die van de onzekerheid, het barre avontuur
en dat is van driemaal het geduld.
|
|