| |
| |
| |
W. van Elden
Vier Carmina Burana
Toen in 1803 ook in Beieren de kloosters geseculariseerd werden en een staatscommissie onder leiding van de Münchener hofbibliothecaris Freiherr von Aretin een rondreis maakte om de kloosterbibliotheken over te nemen, vond deze in het klooster Benediktbeuren een tot dusver onbekend manuscript met liederen uit de 12e eeuw, welk manuscript in 1847 voor het eerst gepubliceerd is en naar het klooster, waarin het werd aangetroffen, thans bekend staat als de Codex Buranus.
De inhoud van deze codex wordt gevormd door een bonte verzameling minnezangen, drink- en speelliederen, satirische gedichten op kerk en staat en een paar geestelijke spelen, alle voor het overgrote gedeelte geschreven in het middeleeuws Latijn, afgewisseld met middelhoogduitse en provençaalse regels en strofen, en bestemd om te worden gezongen, gelijk uit de muzikale annotaties hier en daar blijkt.
De dichters van deze poëzie zijn haast allen onbekend. Duidelijk is evenwel, dat zij behoord hebben tot het gilde van de vaganten, de zwervende clerus: studenten, geestelijken, geëerde en gezochte dichters, die destijds in Europa, aangetrokken door vermaarde leermeesters, van universiteit tot universiteit trokken. Het was een internationaal gezelschap. Zowel Fransen, Engelsen en Italianen als Duitsers van verschillende stam hebben zich onder hen bevonden.
De wereldse liederen zijn uitgesproken realistisch. Zij preluderen op de renaissance. De taveerne en de zinnelijke liefde vieren erin hoogtij. Maar naast uitingen van grove zinnelust vindt men ook zuivere en ingetogen verzen van een ontroerende innigheid. Daarnaast staan de satirische gedichten, die met hun bijtende kritiek op de verwording
| |
| |
van kerk en geestelijkheid aan de tijd van de reformatie doen denken. Deze twee trekken van de vagantenpoëzie vormen wel een treffend bewijs voor de continuïteit van de geschiedenis en voor de betrekkelijke waarde van de traditionele indeling in tijdvakken.
Naast de Codex Buranus, waaraan het genre zijn naam heeft ontleend, zijn later elders in Europa en Engeland overeenkomstige verzamelingen ontdekt. Enkele groepen van deze liederen heeft men naar stijl en inhoud weten toe te schrijven aan bepaalde dichters als de Franse ‘Primas’ Hugo d'Orléans, de Engelse Walter Map en de waarschijnlijk Duitse ‘Archipoeta’, een dichter van ridderlijken huize, die in de omgeving van Barbarossa's kanselier Rainald von Dassel verkeerde.
Van de vier anonieme Carmina Burana, die hier thans volgen, zijn er drie ontleend aan de Codex Buranus [C.B.], terwijl het vierde, beginnend met de regel: ‘De ramis cadunt folia’, voorkomt in een manuscript uit de 13de eeuw [B.N. Lat. 3719], waarin overigens het ‘Sic mea fata canendo solor’ van de Codex Buranus eveneens is te vinden.
Lezers, die zich verder in de vagantenpoëzie mochten willen verdiepen, vinden hierover een schat van gegevens in Helen Waddell's ‘The Wandering Scholars’ en ‘Mediaeval Latin Lyrics’, beide verschenen in de Penguin Classics, en in de verzameling Carmina Burana met Duitse vertalingen van Ludwig Laistner, die kortgeleden door het Verlag Lambert Schneider te Heidelberg werd herdrukt. Wie dichter bij huis wil blijven, zij verwezen naar Enklaars onvolprezen Varende Luyden, waarvan in 1956 de tweede druk verscheen, en naar mijn kleine bloemlezing Carmina Burana met Nederlandse vertalingen, die het vorig jaar werd uitgegeven door L.J.C. Boucher te 's-Gravenhage.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Maannacht
Als in de avondstond Diana
haar albasten lamp, de maan,
opheft en die bij haar broeders
rode gloed heeft aangedaan,
als uit zee een briesje aanhuivert
en de lucht van wolken zuivert,
een muziek die 't hart ontroert,
en tot liefdes inkeer voert
twinkelt vrolijk her en der,
stervelingen heinde en ver.
alle stormen van de zorgen
Als hij door een kier van de ogen
wordt hij evenals de liefde
Morpheus brengt herinneringen
voor de geest aan stille dingen:
die maar draait en draait,
| |
| |
| |
[Dum Diane vitrea (vervolg)]
| |
De ramis cadunt folia
nec prata virent herbida,
Modo frigescit quidquid est,
Hic ignis tamen virgo est,
| |
| |
| |
[Maannacht (vervolg)]
't licht steels weggenomen.
| |
Winter
De blaren vallen van de bomen,
want al wat groen was is vergaan,
De zomer heeft de vlucht genomen
De zon is aan het eind gekomen
De nachtvorst schaadt de tere loten,
geen mus vindt in de mist een maal;
Bedroefd piept met zijn lotgenoten
't Zonlicht is voor ze weggesloten,
Woest kolkt het water door de beken,
in 't weiland is het gras vergrauwd;
Geweken is uit onze streken
Daags spreidt de sneeuw haar donzen deken,
Verijsd is alles thans op aarde,
maar ik alleen ben niet verstard,
Omdat mijn borst een gloed bewaarde,
De vlam van het verlangen naar de
| |
| |
| |
[De ramis cadunt folia (vervolg)]
| |
Nummus rex
rex est hoc tempore Nummus.
cameris retinet dominatum.
nec si vult, pax sibi deerit.
quia vult deponere dites.
| |
| |
| |
[Winter (vervolg)]
Haar kus blaast deze vlam weer moed in,
zo 't zachte strelen van haar hand;
Zie hoe de gloed van alle gloed in
Neen er is niets als God zo goed in
Het Griekse vuur is uit te doven
door middel van de wrangste wijn,
Maar dit kunnen geen smarten doven
De beste brandstof voor deze oven
| |
Koning geld
't Is op aarde vreemd gesteld:
Koning is daar thans het Geld;
't Geld bewonderen en vleien
alle vorsten als lakeien;
Bisschoppen en kardinalen
laten zich met Geld betalen;
Binnenskamers in de abdij
voert het Geld de heerschappij;
Koning Geld kortom vereren
als 't concilie redetwist;
Oorlog wordt door 't Geld verklaard,
vrede door het Geld bewaard;
't Is het Geld dat procedeert,
daar 't de kosten deponeert;
| |
| |
| |
[Nummus rex (vervolg)]
de stercore Nummus egenum.
venditque, dat et data demit.
Nummus post blanda minatur.
deus est et spes cupidorum.
dominas facit imperiales.
Nummum, missam celebrantem;
sine Nummo, nullus amatur.
Nummus: ‘Probus est homo’ clamat.
| |
| |
| |
[Koning geld (vervolg)]
vist het de arme en maakt hem groot;
Alles koopt het en vervreemdt het,
alles geeft het Geld en neemt het;
Vriend'lijk vleien kan het Geld,
maar ook dreigen met geweld;
't Geld is vals en leugenachtig,
zelden is het Geld waarachtig;
't Geld is de afgod van de vrek,
Hebzucht maakt het stapelgek;
brengt het Geld de liefste vrouw
op de keizerstroon de slet;
't Geld verheft in stad en land
En meer dieven kweekt het Geld
dan de hemel sterren telt.
Ja nog heel wat groter zonden
kan ik van het Geld verkonden:
'k Zag het Geld ter kerke gaan,
zag het voor het altaar staan
Psalmodiëren, responderen,
Stiekem lachend om de logen
waar het volk mee werd bedrogen.
is wien 't Geld de rug toekeert,
Maar de slechtste reputatie
brengt het Geld weer in de gratie.
| |
| |
| |
[Nummus rex (vervolg)]
quod Nummus regnat ubique.
poterit cito gloria Nummi,
| |
Sic mea fata canendo solor
Sic mea fata canendo solor,
ut nece proxima facit olor.
roseus effugit ore color,
blandus inest meo cordi dolor,
hei morior, hei morior, hei morior!
dum quod amem cogor, sed non amor.
Si me dignetur quam desidero,
nocte cum illa si dormiero,
si sua labra semel suxero,
hei potero, hei potero, hei potero,
tanta si gaudia recepero.
| |
| |
| |
[Koning geld (vervolg)]
Ieder ziet hoe 't is gesteld:
Daar het echter gauw verteerd wordt
en dan niet meer gewaardeerd wordt,
Wil de Wijsheid er niet aan
bij het Geld ter school te gaan.
| |
Zwanenzang
Zingend van 't lot, dat ik moet ondergaan,
Troost ik me als vlak voor zijn sterven de zwaan;
Reeds vlood het rood uit mijn wangen vandaan,
Schrijnende smart heeft mijn hart te doorstaan,
's Levens kracht schrompelt
Hei van verdriet, hei van verdriet, hei van verdriet,
Want ik bemin, maar bemind word ik niet.
Lenigde zij, die ik liefheb, mijn pijn,
Zaliger zou ik dan Jupiter zijn;
Was zij één nacht op de peluw slechts mijn,
Dronk ik maar eenmaal haar kussen als wijn,
Want uit was mijn zwerven
Schoon was mijn lot, schoon was mijn lot, schoon was mijn lot,
Ik had genoten het hoogste genot!
| |
| |
| |
[Sic mea fata canendo solor (vervolg)]
optavi manus ut involverem,
simplicibus mammis ut alluderem
sic cogitando sensi Venerem,
hei lamberem, hei lamberem, hei lamberem,
luxuriando per characterem.
| |
| |
| |
[Zwanenzang (vervolg)]
Nauwelijks werd ik haar borsten gewaar
Of reeds verlangden mijn handen ernaar,
Borsten vol onschuld, een toespeling maar,
En in gedachte staat Venus al klaar:
Kreeg ik haar mond, kreeg ik haar mond, kreeg ik haar mond,
Maakte die wellust mij weder gezond.
|
|