Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 510]
| |
G.H.C. Bodenhausen
| |
[pagina 511]
| |
den, dat het Nederlandse recht in dit opzicht enigszins afwijkt van de meeste buitenlandse rechtsstelsels, terwijl men voorts moet onderscheiden tussen de rechten van de schrijver en die van de ontvanger van een brief, of van nog anderen. T.a.v. het recht, met name het auteursrecht, van de briefschrijver is voor andere rechtsstelsels dan het Nederlandse de meest aanvaarde opvatting, dat een brief door auteursrecht ten behoeve van de schrijver of diens rechtverkrijgenden beschermd wordt, indien de brief als litterair werk mag worden beschouwd, of althans t.a.v. de vorm zoveel oorspronkelijkheid vertoont, dat deze als een persoonlijke uitdrukkingswijze van de auteur kan worden aangemerkt. Banale mededelingen per brief in de trant van: ‘kom je morgen bij me eten?’ zijn dus niet beschermd, maar zodra een t.a.v. de vorm persoonlijke uitdrukkingswijze aanwezig is treedt voor deze vorm [niet voor de inhoud der mededeling!] bescherming door auteursrecht in. Het gevolg hiervan is, dat - in de meeste landen - gedurende het leven van de auteur en 50 jaar na diens dood openbaarmaking en verveelvoudiging van het geschrevene in principe aan de auteur, dus de briefschrijver, diens erven, of degeen aan wie het auteursrecht mocht zijn overgedragen, is voorbehouden en anderen daartoe slechts met toestemming van de voormelde rechthebbenden mogen overgaan. Zelfs na overdracht van het auteursrecht behoudt trouwens de auteur gewoonlijk nog zekere rechten: het zgn. ‘droit moral’, bij voorbeeld tegen verminkte publikatie. Verschillende wetgevingen kennen nog bijzondere bepalingen t.a.v. de openbaarmaking van brieven, doch deze kunnen hier buiten beschouwing blijven. Het Nederlandse recht wijkt echter van het voorafgaande af, omdat ingevolge een uitdrukkelijke wetsbepaling [art. 10 1o der Auteurswet], die ook in haar volle strekking zo bedoeld is, alle ‘geschriften’ als zodanig door auteursrecht beschermd zijn, ongeacht niet alleen of aan deze geschriften letterkundige of wetenschappelijke waarde eigen is, doch ook of de auteur op het geschrift enigermate een persoonlijk stempel heeft gedrukt. Dit is ook enige malen door ons | |
[pagina 512]
| |
hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, aldus beslist, laatstelijk bij een uitspraak van 17 april 1953 t.a.v. het auteursrecht op radioprogramma's, zoals deze in de omroepgidsen worden afgedrukt. Onder de aldus steeds door auteursrecht beschermde ‘geschriften’ vallen uiteraard tevens brieven. Dit is dan ook, zoals Binnendijk vermeldt, in de wetsgeschiedenis met zoveel woorden vastgesteld. Derhalve kan redelijkerwijze niet worden betwijfeld, dat naar Nederlands recht alle brieven, banaal of niet, volledig door auteursrecht beschermd worden, met de hogervermelde gevolgen [met slechts enkele wettelijke uitzonderingen bij voorbeeld t.a.v. het overnemen van reeds openbaar gemaakte brieven in bloemlezingen e.d., welke uitzonderingen hier eenvoudigheidshalve ter zijde kunnen worden gelaten]. Hierbij is nog aan te tekenen, dat de door het auteursrecht bestreken ‘openbaarmaking’ vrij spoedig moet worden aangenomen, bij voorbeeld reeds bij het ter inzage geven aan een kring belangstellenden en dus ook - zie Binnendijk - bij verstrekking aan een museum, waar deze belangstellenden van de brief of brieven zonder meer zouden kunnen kennisnemen.Ga naar voetnoot* Maar, zal men zich afvragen, hoe werkt dan deze bescherming t.a.v. geheel banale mededelingen, waarmede juist brieven veelal niet karig zijn? Theoretisch zijn ook dergelijke mededelingen tegen openbaarmaking en verveelvoudiging door derden beschermd, doch praktisch zal dit geen belang hebben, omdat niemand enig recht met betrekking tot zodanige mededelingen zal willen pretenderen en bovendien onmogelijk zal zijn te bewijzen, dat de publikatie van dergelijke mededelingen aan een bepaalde brief, en niet aan andere geheel of vrijwel gelijkluidende mededelingen, is ontleend. Hetgeen in brieven méér staat dan banale mededelingen - en dit zijn uiteraard de brieven, waarvan publikatie aantrekkelijk kan zijn - is echter zowel theoretisch als praktisch tegen opbaarmaking en verveelvoudiging door anderen | |
[pagina 513]
| |
dan de rechthebbende op het auteursrecht beschermd. De hier vermelde, aan het Nederlands recht eigen, uitbreiding van het auteursrecht tot ‘alle geschriften’, ongeacht hun kunstwaarde en originaliteit, wordt door deskundigen vrij algemeen ongewenst geacht, omdat deze uitbreiding het auteursrecht denatureert. Ook de Beaufort in zijn door Binnendijk vermeld werk ‘Auteursrecht’ [1932] is deze mening toegedaan, hetgeen deze, overigens gezaghebbende, schrijver helaas ertoe heeft geleid de Wet in dit opzicht meer te interpreteren naar hetgeen hij wenselijk acht dan volgens de duidelijke tekst en bedoeling. Dientengevolge heeft naar mijn mening de Beaufort t.a.v. het auteursrecht op brieven onhoudbare conclusies getrokken [juister in dit opzicht bij voorbeeld H. Pfeffer, ‘Kort Commentaar op de Auteurswet 1912’ [1940], blz. 30 en Hirsch-Ballin in de reeds aangehaalde beschouwing]. Naar geldend Nederlands recht - wenselijk of niet - is m.i. geen andere slotsom verdedigbaar, dan dat alle geschriften, en dus ook alle brieven, ongeacht hun graad van oorspronkelijkheid ten behoeve van de auteur of diens rechtverkrijgenden tegen openbaarmaking en verveelvoudiging door derden beschermd zijn. Voor wat andere bij briefschrijving rechtstreeks betrokkenen betreft, bij voorbeeld de ontvanger van de brief of daarin genoemden, is de juridische situatie anders, omdat deze anderen geen auteursrecht kunnen inroepen. Het kan echter, geheel afgezien van auteursrecht, ook tegenover hen een onrechtmatige daad zijn brieven openbaar te maken - ook c.q. wanneer de briefschrijver dit zou doen aan de hand van een door hem behouden kopie! -, indien daardoor bij voorbeeld hun reputatie zou worden benadeeld of hun op andere wijze schade zou worden toegebracht. Er is weinig fantasie voor nodig om voorbeelden van dergelijke gevallen te bedenken. Zoals ook Binnendijk t.a.p. heeft geconstateerd, is derhalve bij publikatie van brieven in vele opzichten voorzichtigheid te betrachten. Naar de redactie van Maatstaf mij verzekert, is deze t.a.v. de brieven aan A. Roland Holst, die mede aanleiding tot deze opmerkingen zijn geweest, ten volle inachtgenomen. |
|