Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Hulsker
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIZoals men weet, zijn de brieven uit de [tweede] Haagse periode, die in deze editie de nummers 162-322 beslaan, brieven van Vincent aan zijn broeder Theo. De antwoorden van Theo uit deze periode ontbreken [op één na], zodat we hieromtrent slechts afgeleide kennis bezitten. Dat het desondanks mogelijk is, een aantal correcties aan te brengen in het tot dusver bekende beeld van de gebeurtenissen uit deze jaren, alleen door een zorgvuldige tekstanalyse van deze brieven, daarvan zal ik in het volgende enige voorbeelden geven, waarbij ik mij voorlopig beperk tot het begin van de Haagse periode, de crisismaanden tussen november 1881 en juli 1882. Alvorens daartoe over te gaan, breng ik voor het gemak van de lezer de voornaamste gebeurtenissen uit de Haagse periode nog even in herinnering. In de zomer van 1881, toen Vincent van Gogh bij zijn ouders in Etten verbleef, had hij liefde opgevat voor zijn nicht Kee Vos-Stricker, een jonge weduwe uit Amsterdam, die bij hen logeerde. Zij gaf hem geen enkele hoop, maar toch waagde hij er een bezoek aan Amsterdam aan om haar tot andere gedachten te brengen. In december 1881 werkte hij enige weken bij zijn neef Anton Mauve in Den Haag, ging daarna weer korte tijd terug naar Etten, maar vestigde zich toen, ten gevolge van een conflict met zijn vader, definitief in Den Haag. Hier zocht hij, na zijn diepe teleurstelling in de liefde, troost bij de vrouw die in de Van-Goghlitteratuur altijd ‘Sien’ genoemd wordt, een ongehuwde moeder, die nòg een kind verwachtte. Als dit kind geboren is, komt zij bij hem inwonen, maar van het huwelijk, dat Vincent zich aanvankelijk voorgenomen had met haar te sluiten, komt niets. Na ruim een jaar, in september 1883, maken de al te grote tegenstellingen der karakters, maar vooral geldzorgen, het onmogelijk de samenleving voort te zetten; Vincent vertrekt naar Drente en Sien gaat weer naar haar moeder terug. Aan de hand van de brieven zal ik thans meer in bijzon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derheden nagaan, wat zich in de genoemde dramatische maanden heeft afgespeeld en trachten enig nieuw licht op deze periode te doen schijnen.Ga naar voetnoot1)) Op 23 november 1881 is Vincent nog bi; zijn ouders in de pastorie te Etten, waar hij zich, na zijn terugkomst uit Brussel en de Borinage, de hele zomer en herfst heeft trachten te bekwamen in het tekenen van boerenfiguren. Hij schrijft Theo [160] over een tweeledig plan; ten eerste om de geadoreerde Kee Vos bij haar vader, ds Strieker in Amsterdam, te gaan opzoeken en te trachten haar te vermurwen, en ten tweede om in Den Haag bij de schilder Anton Mauve [die met een nicht van zijn moeder getrouwd was] wat leiding bij het tekenen en schilderen te krijgen. De volgende brief komt uit Den Haag. Vincent schrijft, dat hij bij Mauve een gewillig oor heeft gevonden en dadelijk voor een stilleven is geïnstalleerd. Intussen is hij ook in Amsterdam geweest, en dat is op een bittere teleurstelling uitgelopen. Een beeld van wat er precies gebeurd is, heeft Theo eerst langzamerhand bij stukjes en beetjes gekregen, en ook wij moeten het door vergelijking van verschillende brieven reconstrueren [162, 164 en 193]. Het verhaal van zijn vergeefse bezoeken aan de familie Strieker, waarbij hij Kee niet te zien mocht krijgen, zelfs niet zo kort als hij zijn vingers in de vlam van de lamp kon houden, is zo bekend, dat ik het niet nog eens opnieuw zal trachten weer te geven; het is trouwens door Van Gogh op onnavolgbare wijze verteld. Ik beperk mij tot een nog niet geboekstaafde precisering, die met zekerheid uit de teksten is af te leiden. Houdt men rekening met Van Gogh's opmerking uit br. 163 ‘nu ben ik al haast een maand weg’, terwijl daarna nog twee brieven uit Etten volgen, geschreven vóór de fatale kerstdag, dan kan men terugrekenend vaststellen, dat het bezoek aan Amsterdam viel op vrijdag 26, zaterdag 27 en zondag 28 november [gewoonlijk wordt geschreven begin december], en de aankomst bij Mauve in Den Haag op deze laatste zondag. Het in br. 161 van 23 november nog niet vast- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestelde vertrek naar Amsterdam werd dus vrij onverwachts reeds drie dagen daarna gerealiseerd. Met de volgende brief, 166, begint definitief het verblijf in Den Haag. Hoewel Vincent met Mauve had afgesproken, nog een paar maanden in Etten te gaan schilderen en Mauve hem daarheen zelfs een schilderskist had gestuurd, is hij reeds na enkele dagen weer in Den Haag terug. ‘Op Kerstmis had ik nogal een heftige scène met Pa, en het liep zoo hoog dat Pa zei, 't beter was, ik 't huis maar zou verlaten. Nu, het werd zoo gedecideerd gezegd dat ik nog denzelfden dag werkelijk vertrok’. De aanleiding was: het niet naar de kerk gaan van Vincent, maar ach, schrijft hij, ‘eigenlijk zit er veel meer achter, o.a. de heele geschiedenis van 't geen dezen zomer voorviel tusschen K. [Kee] en mij’. 167 is een nieuwjaarswens, waarin Vincent o.a. zegt, dat hij [met behulp van de f 100,- die Mauve hem heeft voorgeschoten] wat meubels heeft gekocht en zich heeft geinstalleerd. 168 begint met de bewogen uitroep: ‘Zeg eens Theo hoe heb ik het met U?’ Vincent is ‘flauw van spanning’, omdat Theo nog niets gestuurd heeft en zelfs nog niet geantwoord op de brief over de twist met vader [166]. Hij heeft sinds een dag of wat geen cent meer op zak, kan ook geen modellen meer betalen en als hij niet toevallig nog een postzegel had gevonden, had hij zelfs deze brief niet kunnen versturen. Hij is ‘uit desperaatheid’ naar de kunsthandel Goupil geweest om ‘in godsnaam’ Tersteeg [zijn vroegere chef] wat te leen te vragen, maar deze bleek voor een paar dagen de stad uit te zijn. Theo antwoordt met een kort briefje, waarin hij Vincent wel geld stuurt, maar hem scherp kapittelt. ‘Dat je te 's Hage voor goed geïnstalleerd bent vind ik zeer goed, en hoop zoo veel ik kan te zullen doen om je er door te helpen, tot je zelf kunt gaan verdienen’, maar, zegt hij verderop, ‘wat bliksem maakte je zoo kinderachtig en onbeschaamd om op de manier waarop je het aangelegd hebt, Pa en Moe het leven bitter en bijna onmogelijk te maken.’ Vincent laat het niet op zich zitten en antwoordt in een lange brief heftig op Theo's verwijten, waarbij hij gemaks- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halve diens brief terugzendt, na hem van een tiental nummers voorzien te hebben, waarop hij stuk voor stuk ingaat. Alleen aan dit terugzenden danken we het feit dat Theo's brief bewaard is gebleven: hij is met Vincents antwoord opgenomen als nr. 169. De brieven uit de volgende paar maanden geven een duidelijk beeld van de moeilijkheden, waarmee Vincent in Den Haag te kampen krijgt. Met het geld van Theo kan hij nauwelijks rondkomen, en dat Tersteeg één keer voor f10 een tekeningetje van hem heeft gekocht en ‘C.M.’ [zijn oom, de kunsthandelaar Cornelis Marinus van Gogh] tweemaal een aantal stadsgezichten bij hem heeft besteld [tezamen voor f 50], is verheugend, maar onvoldoende als aanvulling. Op deze brieven ga ik nu niet in. In de tweede helft van april schrijft hij Theo een aantal brieven [188-191], waarin hij zich bitter beklaagt over de houding van Tersteeg en Mauve, wier aanvankelijke welwillendheid heeft plaats gemaakt voor argwaan en onvriendelijkheid. Enige malen vraagt hij Theo, of die hem kan inlichten waaraan deze verandering is toe te schrijven. Terwijl nu de lezer de indruk krijgt [ten onrechte, zoals ik straks zal aantonen] dat Theo op deze vragen niet geantwoord heeft, leest hij in 192, een van de belangrijkste brieven uit de Haagse periode, Vincents eigen antwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III192 is de brief waarin Van Gogh voor het eerst iets onthult aan Theo over zijn bijzondere relatie tot zijn model, en wel in zeer dramatische bewoordingen. Na enkele inleidende zinnen, waarin hij vertelt, dat de breuk met Mauve door een betreurenswaardige uitlating van deze laatste nu wel volkomen is, gaat hij verder: ‘Men verdenkt mij van iets, - het is in de lucht - er steekt iets achter mij. - Vincent houdt iets achterbaks dat het licht niet zien mag’. En dan volgt de vaak aangehaalde, bewogen verklaring: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Welnu lieeren ik zal het U zeggen, gijlieden die dan prijs stelt op vormen en beschaving, en dat terecht, mits het echt spul zij, wat is beschaafder, fijngevoeliger, mannelijker, eene vrouw te verlaten of eene verlatene zich aan te trekken? Ik heb dezen winter ontmoet een zwangere vrouw, verlaten door den man wiens kind zij in 't lijf droeg. Eene zwangere vrouw, die in den winter op straat zwierf, haar brood moest verdienen, gij weet wel hoe. Ik heb die vrouw genomen voor model, en met haar gewerkt den heelen winter. Ik kon haar het volle daggeld van een model niet geven, maar dat neemt niet weg, dat ik haar huur betaald heb, en dat ik haar en haar kind voor honger en koude Goddank heb kunnen bewaren tot dusverre, door mijn eigen brood met haar te deelen’. Vincent doet in deze eerste brief het verhaal nog maar beknopt en onvolledig. De namen Christien of Sien noemt hij nog niet. Wel vertelt hij al rustig, dat hij van plan is haar te trouwen: ‘Die vrouw is nu aan mij gehecht als een tamme duif, ik voor mij kan maar ééns trouwen, en wanneer zal ik het beter kunnen doen dan met haar, omdat ik daardoor alleen haar verder helpen kan, en anders zij door gebrek weer denzelfden weg zou uitmoeten, die uitkomt op een afgrond’. Een uitvoerig naschrift met opmerkingen over de tekeningen die hij Theo stuurt, zelfs over de kwaliteit van het papier, bevestigt zijn onder deze omstandigheden merkwaardig kalme stemming. Hoe heeft Theo op deze brief gereageerd - ziedaar de vraag die men zich met een zekere spanning stelt, als men de gebeurtenissen tot nu toe aandachtig gevolgd heeft. Wij bezitten Theo's antwoord niet, maar uit Vincents volgende brief zou men afleiden, dat Theo twee dingen gedaan heeft: de geldelijke steun sturen die Vincent zo dringend nodig had, en... hem aanraden de vrouw te laten lopen. Deze brief [193] is nl. een dramatisch betoog, waarin Vincent, zelfs al zou het hem de kop moeten kosten, weigert Christien in de steek te laten en eindigt met de klemmende vraag tot Theo zich uit te spreken over het al of niet intrekken van zijn hulp. ‘Ik ben bereid op 't ergste, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe staat het, maar spreek duidelijk’. Wij krijgen de indruk dat Theo inderdaad wel zeer duidelijk heeft gesproken, want in 193a staat: ‘Ge zegt het zelf dat gij wenscht ik de vrouw verlate ja absoluut verlate’. Een harde uitspraak, waarop Vincent dan echter in niet minder krachtige taal heeft geantwoord, met een ongewone scherpte zelfs: ‘En toch zult gij mij niet krijgen tot een afstand doen van haar, met al Uw finantieele magt’. Met deze toon nog in de oren leest men dan in 194 weer een rustige en uitvoerige uiteenzetting over Christien en over zijn plannen om met haar te trouwen, waarbij hij hoopt nog enige tijd op Theo's hulp en medewerking te mogen rekenen. Het [voorlopige] einde van de briefwisseling over de kwestie-Christien volgt in 195 op een al even verbazingwekkende manier. Vincent heeft frs 100 ontvangen. Hij dankt zijn broer daar ‘ten zeerste’ voor en gaat vervolgens, na nog enkele zinnen, rustig tot de orde van de dag over met de woorden: ‘En omdat er nu nog andere dingen te schrijven zijn, genoeg daarover’, waarna hij nog vijf bladzijden over zijn werk en zijn huis vult, zonder met een woord terug te komen op de zaak waarvoor bijna ‘zijn hoofd er af’ was geweest. Hoe, ten slotte, is een en ander te rijmen met brief 197, die weer vervuld is van bezorgdheid en waarin Vincent, alsof de hele zaak nog onbeslist was, zinnen schrijft als de volgende: ‘Nu hoop ik dat gij 't mij niet kwalijk zult nemen dat ik een beetje ongerust ben, vanwege gij nog niet antwoordet op een en ander. Ik geloof niet dat gij er kwaad van zult denken dat ik met Christien ben’. [!] Er zijn hier psychologisch zoveel inconsequenties, dat ik mij afvroeg of voor al dit raadselachtige niet in de teksten zelf een verklaring gevonden kon worden. Dat dit inderdaad het geval bleek te zijn, bewijst dat een zorgvuldige bestudering van de toch al zo lang geleden gepubliceerde brieven, zeker aan de hand van de nieuwe tekstuitgave, nog steeds vruchtbaar zijn kan. Het kan namelijk worden vastgesteld, dat de volgorde van de brieven over de kwestie-Christien onjuist is. De juiste volgorde van de brieven is 191, 195, 196, 192, 194, 197, 198, 193, 199, 200, 202, 203, 204, 201, 205. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVIk zal eerst enige argumenten voor deze verplaatsingen geven en daarna, aan de hand van de nieuwe volgorde, schetsen hoe zich de geschiedenis in werkelijkheid heeft afgespeeld. Wat 193a betreft, valt het allereerst op dat Vincent hierin tweemaal spreekt van ‘de kinderen’, terwijl het tweede kind van Christien nog niet geboren is. Ik moet erbij zeggen, dat er nóg een plaats in de brieven van voor 2 juli [de geboortedatum] is, waar Vincent dit doet, nl. op blz. 377 in br. 201, maar daar is het uit de samenhang veel beter te verklaren, aangezien dan de geboorte al zo dicht ophanden is, dat het wiegje al klaar staat. Er zijn echter nog klemmender argumenten om br. 193a van deze plaats te verbannen. Het eerste is het zinnetje: ‘Dat zei ik U reeds te 's Hage ten antwoord op iets betreffende goede vrienden zijn met H.G.T. [Tersteeg]’. Theo heeft pas in augustus 1882 Vincent voor het eerst in Den Haag bezocht, zodat de brief in elk geval na die datum geschreven moet zijn. Het tweede is de uitlating: ‘zij is aan mij gehecht en dat zelfs na de scheiding en ik aan haar’. Die scheiding heeft, zoals bekend, eerst plaats gehad in september 1883. Ten overvloede merk ik nog op, dat Vincent in de eerste brieven over Christien nog niet spreekt van ‘de vrouw’, zoals in 193 a, maar haar naam noemt of schrijft ‘deze vrouw’. Hoewel het in deze samenhang niet van belang is, vermeld ik terloops dat 193a thuis hoort tussen 350a en 351; de herinnering aan het gesprek te 's-Gravenhage slaat op Theo's tweede bezoek in augustus 1883 en Theo's eis, dat Vincent Christien nu ‘absoluut’ zou moeten verlaten, heeft betrekking op het feit dat Vincent vanuit Nuenen in Den Haag terug is geweest en opnieuw erover spreekt Christien te willen helpen. Thans de argumenten voor de verplaatsing van 195. Hierin wordt met geen woord gerept over Christien, hoewel het een brief van 4½ blz. druks is. Wel zijn er bedekte toespelingen op ‘het in praktijk brengen’ van de liefde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar er zou geen enkele aanleiding zijn geweest, dit in zo raadselachtige bewoordingen te hullen, indien hieraan de bekentenis van brief 192 vooraf was gegaan. Als hij schrijft: ‘Om de zaak te doen gelukken, zoudt gij mij wat moeten helpen’ en: ‘ik zou willen en durven ondernemen, indien ik gedurende nog een jaar kon rekenen op frs 150 per maand’, duidt Vincent niet op zijn relatie tot Christien [zoals men bij de huidige volgorde moet veronderstellen], maar op zijn plan zich als kunstenaar te bekwamen. Dit hield hem steeds bezig; men vergete niet, dat hij pas enkele maanden over een atelier beschikte en op eigen benen stond. Als men dit eenmaal begrepen heeft, is het ook niet vreemd meer, dat hij aan het eind van de brief spreekt over het ondernemen van ‘de zaak waarover ik U schreef’ en van ‘eerst het ding op zijn pooten moeten zien te krijgen’, wat moeilijk op het samenleven met Christien te betrekken valt. Voor zover men nog niet overtuigd zou zijn, nog dit. 195 is de brief waarin Vincent kennelijk voor de eerste maal spreekt over zijn wens te verhuizen naar het bovenhuis naast zijn tegenwoordige woning [van Schenkweg 138 naar 136]. Welnu, in 194 leest men: ‘De eerste stap die ik graag doen wilde, is het atelier hiernaast nemen waarover ik U schreef’. 195 moet dus wel aan 194 vooraf zijn gegaan. Dat 193 geplaatst moet worden na 198, is m.i. een onomstotelijk feit, maar valt moeilijk met concrete argumenten aan te tonen. Wie de twee lange brieven in deze volgorde leest, zal niet meer twijfelen. 198 is de brief, waarin Vincent, in antwoord op Theo's eerste reactie op zijn in 192 gedane korte bekentenis, een uitvoerige verdediging van zijn houding inzake Christien geeft, pathetisch en toch niet zonder galgenhumor eindigend met de uitroep: ‘als 't moet dan in Godsnaam “kop af” - maar liever niet, ik heb hem nog noodig bij 't teekenen’. Nog niet tevreden met dit omstandige relaas, waar voor hem zoveel van afhing, schrijft Vincent in 193 - misschien wel op dezelfde dag - nog voort en voort, tot het zó laat is en hij zich zó moe gevoelt dat zijn betoog verward begint te worden. Dat de brief een vervolg is, blijkt al uit de eerste zin: ‘Wil 't mij lukken U verder inzicht te geven in 't geen waarover ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds schreef, zoo moet gij wel begrijpen waar de wortel zit’. Vincent haalt even een verzuim in, gemaakt in 198, door te bedanken voor de gezonden frs 50 en eindigt zijn lange epistel in dezelfde wanhopig-gelaten stemming als 198: ‘Ik ben bereid op 't ergste, hoe staat het, maar spreek duidelijk’. De nu vastgestelde volgorde brengt ook het nodige licht omtrent de dateringen, waarbij zich bij voorbeeld de onverklaarbare tegenstrijdigheid voordeed dat in 197, een brief van 11 mei, gezegd wordt, dat Vincent ‘deze laatste dagen’ zo dikwijls schreef, terwijl 196 van... 2 mei is, zodat hij dus juist in 9 dagen niet geschreven zou hebben! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOverzien wij nu nog eenmaal de gang van zaken, dan blijkt het beeld wel sterk af te wijken van de bij, eerste lezing verkregen indrukken. Ziehier in het kort, hoe deze dramatische episode in Van Gogh's leven verlopen is. Verontrust door de vijandige houding van Tersteeg en Mauve weidt Vincent in drie achtereenvolgende brieven hierover uit en vraagt hij, of Theo hem misschien kan inlichten. Theo antwoordt omstreeks het eind van de maand, en zendt tevens frs 50, zijnde het laatste gedeelte van het maandgeld. Zijn antwoord is blijkbaar hierop neergekomen - dit volgt uit 195 -, dat hij Vincent aanraadt zich van de kritiek niet veel aan te trekken en rustig door te werken. In 195 dankt Vincent voor deze zending, en vooral voor Theo's antwoord, dat hem ‘meer licht heeft gegeven, dan al [zijn] hoofdbreken en tobben over die kwestie Mauve en Tersteeg’. En dan volgt de nu verklaarbare uitspraak: ‘Ik maak er U mijn compliment over, want nu geloof ik, ik het beter begrijp. En wat mij te doen staat is, als ik wel heb, bedaard voortwerken zonder er mij in te verdiepen of het mij zoo erg aan te trekken als ik deed’. Gesterkt door Theo's geruststelling kan hij zich geheel aan het werk wijden en de rest van de brief gaat dan ook alleen hier over. De brief is van 1 mei, blijkens de woorden over Theo's verjaardag, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op 1 mei viel en waarmee Vincent hem ‘nog’ gelukwenst. Op 2 mei kondigt Vincent verder in een briefkaart de zending van een tekening aan. Dan echter heeft een incident plaats, een ‘zeer betreurenswaardig gesprek’ met Mauve, die bij een toevallige ontmoeting onaangename dingen tegen Vincent heeft gezegd, o.a. dat hij niet meer naar hem toe zal komen. ‘Het is glad uit’, waren zijn woorden, en eindelijk: ‘Gij hebt een venijnig karakter’. Dit verwijt van ‘achterbaksheid’ is voor Vincent aanleiding, zijn broer in vertrouwen te nemen en hem reeds nu te schrijven over Christien, wat hij eigenlijk van plan was geweest uit te stellen tot na haar opneming in het Leidse ziekenhuis. Dit is dus de reeds geciteerde brief 192, Vóór Theo nog geantwoord heeft, schrijft hij een uitvoeriger nadere toelichting [194], nog zonder veel bezorgdheid ten aanzien van de houding van Theo. Wel smacht hij ernaar hem te zien en te spreken. ‘Naar een brief van U verlang ik ook erg. Als ik wist dat gij om deze reden niet van mij afkeerig zult worden, dan was ik zoo gelukkig als een mensch maar zijn kan’. Kort herinnert hij aan Kee en haar weigering. ‘'t Spreekt vanzelf dat als K. in eenig opzicht beantwoord had, 't geen ik voor haar voelde dit niet gebeurd zou zijn’. En rustig schrijft hij over zijn plan om met deze vrouw in het andere huis te gaan wonen en een heel eenvoudig leven als een werkman te leiden. Noch in 192 noch in 194 [en dat is mede een aanwijzing dat deze twee brieven op elkaar volgen] noemt hij de naam Christien; in 194 spreekt hij van ‘deze vrouw met welke ik nu ben’. Als na enige dagen Theo op deze beide toch zo gewichtige brieven nog niet geantwoord heeft [en men bedenke dat ook 195, de lange brief over het andere huis, en de daarop volgende briefkaart nog niet beantwoord werden], begint Vincent tekenen van ongerustheid te vertonen. Hij schrijft nu de lange brief 197en laat daarbij voor het eerst terloops de naam Christien vallen: ‘nu hoop ik dat gij mij 't niet kwalijk zult nemen dat ik een beetje ongerust ben, vanwege gij nog niet antwoordet op een en ander. Ik geloof niet dat gij er kwaad van zult denken dat ik met Christien ben. Ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloof niet dat gij mij geheel en al daarom, of om andere reden van vormen, of ik weet niet wat, geheel in den steek zult laten. Maar is het te verwonderen, dat na 't geen 't geval was met Mauve en Tersteeg, ik wel eens met een zekere melankolie denk: het is nu misschien met hem ook zoo’. In een naschrift van deze nerveuze brief vol herhalingen stipuleert Vincent nog eens duidelijk: ‘Op de zaak Mauve en Tersteeg heb ik antwoord van U, niet omtrent het andere’. En hij besluit: ‘Dus kerel als gij dezen ontvangt en nog niet geschreven hebt, laat mij per keerende iets vernemen, want ik heb na 't geen ik U gezegd heb, of geruststelling noodig, of moet het ergste weten’. Ditmaal had Theo echter wèl geschreven, en 198 begint dan ook met de woorden: ‘In 't bezit zijnde van Uw schrijven van 13 Mei, 't welk een brief van mij aan U moet gekruist hebben, acht ik 't noodzakelijk direct U nog een en ander uit te leggen’. En dan volgt een lange brief waarin Vincent enerzijds zegt zeer te appreciëren, dat Theo zich tegen standsvooroordelen heeft uitgesproken, maar anderzijds duidelijk verklaart: ‘Ik vind [...] in hoofdzaak Uw brief zeer verkeerd’, want: ‘Gij zegt dat gij tusschen Christien en mij niet vindt wat noodig maakt dat ik haar zou moeten trouwen’. Het effect van deze uiterst bezorgde brief poogt Vincent te versterken door een zo mogelijk nog hartstochtelijker aanvulling in een tweede epistel, waarin hij bijna struikelt over zijn woorden, heen en weer geslingerd wordt tussen hoop en vrees, maar... ten opzichte van Christien voet bij stuk houdt [193]. Wat er in Theo is omgegaan bij het lezen van deze geemotioneerde betogen, kunnen wij zelfs niet bevroeden. Dat hij niet direct voor de overtuiging van zijn broer gewonnen werd, is zeker, want de arme Vincent heeft nog vier maal moeten schrijven voor hij antwoord kreeg en... geld. Wel kon hij toen verzuchten: ‘Ik behoef U niet te zeggen wat een uitkomst Uw brief was’. [204] Hoezeer zijn onrust intussen is toegenomen, blijkt o.a. uit 202, geschreven op 27 mei. Er is dan nog steeds de spanning over ‘Sien’ [zoals hij haar van nu af steeds noemt]; er is de begrijpelijke spanning over het lot van zijn ongewoon om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vangrijke zending tekeningen: ‘Ik hoop dat gij de teekeningen ontvangen hebt, door mij omstreeks 10 Mei geloof ik afgezonden, een 25-tal in portefeuille, ik heb daar nog niets van gehoord’. Er komt nu bovendien bij zijn steeds nijpender gebrek aan geld. De zinsneden die hierop betrekking hebben, geven wel een schrijnend beeld van zijn ellende in deze tijd. ‘Toen ik U schreef omstreeks half Mei, had ik nog maar f 3 of f 3.50 toen ik den bakker betaald had [nl. vooruitbetaald tot het eind van de maand, J.H.]. En heb zoo goed als niets anders gehad dan droog roggebrood met wat koffie, en Sien ook. Omdat wij goed voor haar kindje hadden gekocht, en zij naar Leiden was geweest, enz. Nu is 1 Juni de huishuur, en ik heb niets, letterlijk niets. Ik hoop gij zenden zult’. En iets verderop nogmaals: ‘Doch kerel toe schrijf mij spoedig, en verlos mij van den huisheer, want gij weet, dat die van geen uitstel weten’. Weer gaan vier dagen voorbij. Het water stijgt tot de lippen, want Vincent moet de huisheer f 5 huur voor april en f 7,50 voor mei betalen. ‘But not having up to now received anv letter of yours, since that of May 12th, I have nothing to pay him his twelve guilders and 50 c. with’. Vincent schrijft Engels, zoals gewoonlijk wanneer hij een open briefkaart gebruikt, en dit moest hij nu wel doen, aangezien hij zelfs geen geld voor een postzegel meer had. De huisheer zal hem zeker niet langer uitstel verlenen, schrijft hij, maar kan onmiddellijk de publieke verkoop van Vincents meubelen eisen. En vandaar de smeekbede: ‘Whatever may be your opinion concerning the things I told you, do not let it come to this scandal’. [203] De redding is dan blijkbaar al onderweg. In 204 schrijft Vincent: ‘Uw brief heb ik ontvangen en het ingeslotene, en direkt den huisbaas betaald’. Uit het vervolg blijkt, dat Theo heeft voorgesteld, voortaan driemaal per maand te betalen, waardoor Vincent op de le, 10e en 20e ‘het geld’ zal ontvangen [nl. frs 50], wat hem natuurlijk ‘hoogst welkom’ is. Voor ons is de hoofdzaak, dat niet gebeurd blijkt te zijn wat Vincent zozeer had gevreesd, nl. dat Theo zich van hem zou afkeren. Theo heeft de situatie geaccepteerd [wat niet velen in zijn omstandigheden zouden hebben kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen opbrengen!] en blijft Vincent de onmisbare financiële steun verlenen. Vincents kop hoeft er niet af... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIIntussen, Theo heeft niet nagelaten, Vincent van zijn besluit om met Christien te blijven leven af te brengen, en wel op twee manieren: ten eerste door zelf ronduit te verklaren wat hij van haar denkt, nl. dat zij ‘intrigeert’ en Vincent ‘verneukt’ [om diens eigen drastische terminologie te gebruiken], en ten tweede door Vincent te waarschuwen voor een mogelijke demarche van de familie om hem onder curatele te brengen. Voor beide argumenten is Vincent echter even weinig toegankelijk. Het eerste bestrijdt hij, door nog eens duidelijk uit te leggen welk een werkelijke genegenheid tussen hem en haar bestaat. ‘Het is met Sien zóó gesteld, dat ik werkelijk aan haar gehecht ben, en zij aan mij; dat zij mij een trouwe hulp is, die overal mee gaat en die met den dag mij onontbeerlijker wordt. Ik heb een minder hartstochtelijk gevoel voor haar dan verleden jaar voor K., maar eene liefde zooals die voor Sien is het eenige waar ik nog vatbaar voor ben, juist na het teleurgesteld worden in dien eersten hartstocht. Zij en ik zijn twee ongelukkigen, die elkaar gezelschap houden en een last samen dragen, en juist daardoor wordt het ongeluk in geluk veranderd, en wordt het ondragelijke dragelijk’. Tegen het andere argument komt hij met nog meer klem op. Dat onder curatele stellen gaat tegenwoordig maar zo gemakkelijk niet, zegt hij en hij deelt Theo bij voorbaat mede, dat het niet met zijn instemming is, als men van een periode van ongeschiktheid of machteloosheid zou profiteren om hem onder curatele te stellen of in een zenuwinrichting te plaatsen. Zich hoe langer hoe meer opwindend schrijft hij ook thans - zoals zo vaak - op deze lange brief 204 nog een lang vervolg, beginnend met de zinnen: ‘Wat ik U toch nog eens dien te zeggen is dit. Gij weet toch wel goed dat tot op den dag van heden er in mijn leven niets is van crimineelen aard en dat ik in het volle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezit ben van mijn burgerregt als Nederlander’. Dit is de inzet van brief 201, die naar mijn mening verkeerd geplaatst is en op 204 zou moeten volgen Over Christien staan hierin een paar prachtige bladzijden, die ik graag zou aanhalen, als dit niet te veel ruimte in beslag nam. Ik beperk mij tot enkele zinnen. Vincent vraagt zich af, of zijn vader misschien vreest dat hij, om met Christien te kunnen trouwen, hem om geld zal vragen, en hij verzekert: ‘Ik vraag niets, geen oud kopje of schoteltje zelfs, alleen maar één enkel ding: dat men mij mijn arm, zwak, afgemarteld vrouwtje laat liefhebben en verzorgen, zoo goed als mijn armoedje het toelaat, zonder démarches te doen om ons te scheiden, of te hinderen, of verdriet te doen. Niemand gaf om haar, of wou haar hebben, ze was alleen en verlaten als een weggegooid vod, en ik heb haar opgeraapt, en haar gegeven alle liefde, alle teerheid, alle zorg die in mij was, zij heeft dat gevoeld en zij is opgesteven, of liever aan het opstijven’. Na een brief, in hoofdzaak gewijd aan zijn tekenwerk [205], volgen een paar brieven [206, 207 en 208] uit het gemeenteziekenhuis aan de Brouwersgracht, waar Vincent wegens een venerische ziekte is opgenomen. Het zijn lange vertrouwelijke ontboezemingen over het verloop van zijn ziekte en alle narigheden daaraan verbonden, - wat Vincent noemt de ‘petites misères de la vie humaine’. Lichtpuntjes in die moeilijke weken waren de ontvangst van een pak kleren, tezamen met f10, van thuis, en een kort bezoek van zijn vader. Zorg heeft Vincent vooral over Christien, die naar Leiden vertrokken is om haar bevalling af te wachten. Drie weken verblijft hij in het ziekenhuis [van 7 juni tot 1 juli]. Dan schrijft hij op 1 juli weer thuis te zijn en het voornemen te hebben de volgende dag Christien te bezoeken [209]. Op zondagmiddag 2 juli geeft hij een bewogen verslag van dat bezoek. Hij is er heen geweest met Christiens moeder en haar dochtertje en bij aankomst hoorden zij, dat de bevalling de vorige nacht had plaats gehad en zeer moeilijk was geweest. ‘Ik zal dat “ge moogt niet veel met haar spreken” niet licht vergeten, want dat was “gij kunt nog met haar spreken”, en het had evengoed kunnen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
“gij zult haar nooit meer spreken”’. En na een beschrijving te hebben gegeven van hun beider blijdschap elkaar weer te zien en het perspectief te hebben geopend van een mogelijke algehele vernieuwing ‘na haar vroegere misère’ eindigt hij met een dankwoord aan Theo: ‘Nu broer, gij hebt het op Uw geweten, dat ik vandaag zoo gelukkig ben dat ik er van geschreid heb’. Enkele dagen later bericht hij nu gedecideerd te hebben omtrent de nieuwe woning, ‘opdat zij een vriendelijk nestje vinde bij haar terugkomst na zooveel pijn’ [211]. 6 juli schrijft hij weer een heel lange brief over Christien en over zijn verhouding tot zijn ouders, aan wie hij tot dusver nog niets over Christien had verteld. En wat Theo's aandeel in zijn jonge huishoudentje betreft, wijst hij er nog eens nadrukkelijk op, dat Theo's geld niet in het water is gegooid. ‘Zie kerel, als gij nu hier komt, in een woning vol leven en vol activiteit, en weet dat gij de stichter er van zijt, is dat dan niet iets dat U een gevoel van betamelijke satisfactie zal geven, meer dan dat ik een célibataire met une vie de café ware?’ [212] Dezelfde avond schrijft hij nogmaals, onder de indruk van zijn nieuwe woning, die hij tot in details weergeeft, vol diepe tevredenheid om het bereikte. In de huiskamer ‘een grooten rieten leuningstoel voor de vrouw in 't hoekje bij het raam, dat op die, U uit de teekening bekende werf en weilanden uitziet, en daarnaast een klein ijzer wiegje met een groen wiegekleed. Dat laatste meubel kan ik niet zonder emotie aanzien, want het is een sterke en machtige emotie die een mensch aangrijpt, als men naast de vrouw die men liefheeft gezeten heeft, met een kindje bij zich in 't wiegje. En al is het in een gasthuis waar zij lag en ik bij haar zat, het is altijd die eeuwige poëzie van den kerstnacht met het kindje in den stal, zooals de oude Hollandsche schilders het hebben opgevat, en Millet en Breton, doch licht in het donker - een helderheid midden in een donkeren nacht’. [213] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIIZo was, met de geboorte van dit kind, het eerste bedrijf van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het drama dat de bewogen Haagse jaren in het leven van Vincent betekend hebben, afgesloten. Het was op dit moment dat hij gewacht had om te verhuizen; om met Christien en haar twee kinderen te gaan samenwonen en een geregeld gezin te stichten; om zijn ouders van zijn grote stap in kennis te stellen, en - misschien - om zijn huwelijksbelofte te vervullen. Hoe zich het treurspel verder ontwikkeld heeft, hoe alle trouwhartigheid, optimisme en ijzeren volharding van Vincent ten spijt zijn werk geen succes heeft en geldzorgen zijn leven bijna ondraaglijk maken, de algehele vernieuwing van Christien uitblijft en een huwelijk onmogelijk blijkt - dit alles zal ik in het kader van dit artikel niet in bijzonderheden weergeven. Met ‘een helderheid midden in een donkeren nacht’ had Vincent dit moment in zijn leven helaas niet te somber gekarakteriseerd, want het komende jaar zou weer van toenemende zorgen vervuld zijn. Het kindje is daarin een lichtpunt gebleven, en ook het gezinsleven met Christien - hoezeer zij hem op het eind ook reden tot verdriet heeft gegeven - is hem een grote troost geweest, naast zijn werk. Een samenvattende uitspraak van een jaar later, uit juli 1883, laat daaromtrent geen twijfel toe: ‘Terwijl ik aan 't werk ben voel ik een onbepaald vertrouwen in de kunst, en dat ik er komen zal, maar in dagen van physieke oververmoeidheid of als er finantiëele hinderpalen zijn voel ik dat geloof minder en overkomt me twijfel, die ik tracht te overwinnen door dan maar weer direct de handen uit den mouw te steken. En zoo is 't ook met de vrouw en de kinderen, als ik bij hen ben en het kleine mannetje komt op handen en voeten naar me toe kruipen, kraaiend van plezier, twijfel ik niet in 't minst of 't is in den haak. [Cursivering van mij, J.H.] Al heel dikwijls heeft dat kind mij gecalmeerd. Als ik thuis ben dan is hij van mij niet af te krijgen, zit ik te werken hij komt aan mijn jas trekken, of werkt zich tegen mijn been op totdat ik hem op mijn schoot neem’. [306] Christien moeten we dan ook niet nodeloos hard vallen. Is het een wonder dat haar humeur soms ‘ondragelijk’ was? Is het een wonder dat haar familie, vooral haar moeder, op den duur getracht heeft haar bij de zonderlinge, straatarme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilder die geen enkel vooruitzicht had, weg te halen? Van Christien moeten wij het eerder bewonderen dat zij het zo lang bij hem heeft uitgehouden, zelfs in tijden dat zij het vele dagen lang, zoals wij gezien hebben, met droog roggebrood en koffie moest stellen; wij moeten het bewonderen dat zij zolang aan de aandrang van haar familie weerstand heeft weten te bieden. Voor wie zich zonder vooroordeel met de vraag naar de persoonlijkheid van Van Gogh's levensgezellin uit deze jaren bezighoudt, is het triest te zien hoeveel verachting en vijandigheid Van Gogh's biografen zich ten opzichte van deze ongelukkige vrouw veroorloofd hebben. De gebruikelijke vermelding dat zij verslaafd was aan de drank, is daarvan een typerend voorbeeld, als men bedenkt dat in de brieven geen andere aanleiding wordt gegeven voor die verklaring dan Vincents opgewekte verhaal over Christiens gesprekken met de professor in Leiden. Deze had volgens Vincent ‘met bijzonder veel bonhomie’ tot haar gezegd: ‘Zeg eens drinkt gij graag een bittertje, en kunt gij sigaren rooken? Jawel, antwoordde zij. Ik vraag het daarom, zei hij, om je te zeggen dat ge dat niet behoeft te laten. Daarentegen kreeg zij een fameuse schrobbeering over azijn, mosterd en peper gebruiken’. [215] Het is te betreuren, dat geen van de biografen een voorbeeld heeft genomen aan Vincent, die haar het beste gekend heeft en die haar - zoals mevrouw Van Gogh-Bonger al opgemerkt heeft - tot het laatst heeft verdedigd. Eigenlijk heeft alleen Margrit de Sablonière aan het slot van haar artikel over Sien althans aangeduid, hoeveel deze vrouw in het leven en de ontwikkelingsgang van Van Gogh heeft betekend. Over die betekenis en over het verloop van de samenleving in de tweede helft van Vincents verblijf in Den Haag zou nog veel te zeggen zijn wat thans te ver zou voeren. Met hoeveel genegenheid Van Gogh over haar geschreven heeft, daarvan heeft men zich door verscheidene van de hier gegeven citaten kunnen overtuigen. Ik wil besluiten met enkele biografische bijzonderheden mede te delen die tot dusver niet gepubliceerd waren - ook niet in het goed gedocumenteerde artikel van mevrouw De Sablonière en die bij de verdere studie van deze wat verwaarloos- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de periode uit het leven van Van Gogh van gewicht kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIIIIn het genoemde artikel vinden we al - aan de hand van de geboorteaangifte van het in 1882 geboren kind - de vermelding van Christiens volledige naam: Clasina Maria Hoornik, de mededeling dat zij in 1901 nog getrouwd is, en enkele bijzonderheden omtrent dit huwelijk. Ziehier een aantal nadere gegevens, voor zover in dit verband van belang [een meer uitgebreid genealogisch overzicht stel ik mij voor later te publiceren]: Clasina Maria Hoornik was geboren in Den Haag op 22 februari 1850 en was dus bijna 32, toen Van Gogh haar ontmoette, drie jaar ouder dan hijzelf. Haar vader, Pieter Hoornik, was reeds in 1875 gestorven, haar moeder, Maria Wilhelmina Pellers [1829-1910] heeft haar overleefd. Aangezien de moeder elf wettige kinderen heeft gehad, lijkt mij de veronderstelling van mevrouw De Sablonière dat ook zij ongetwijfeld ‘een vrouw van de straat’ zou zijn geweest, niet houdbaar. Clasina was van die kinderen de oudste. De broer die volgens Van Gogh een ‘mauvais sujet’ was en die, met de moeder, een slechte invloed op Christien uitoefende, was de 6 jaar jongere Carolus Ernestus Jacobus. Wat nu Christiens eigen kinderen betreft, zij heeft, behalve de twee uit de brieven bekende, nòg twee onechte kinderen gehad, die kort geleefd hebben: Maria Clasina [geb. 3-7-1874, gest. 11-7-1874] en Wilhelmus [geb. 12-11-1879, gest. 8-3-1880]. Ook in dit opzicht was haar leven niet over rozen gegaan. Van Gogh vermeldt deze kinderen nergens; het kan zijn, dat Christien er met hem nooit over gesproken heeft. Van meer belang zijn voor ons de twee andere kinderen. In alle biografieën over Van Gogh die mij onder ogen zijn gekomen, wordt het dochtertje van Christien beschreven als een meisje van een jaar of tien, twaalf. Dit is onjuist, en het is o.a. met het oog op de identificering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de tekeningen uit de Haagse tijd niet overbodig, dit recht te zetten. Het kind, Maria Wilhelmina genaamd, was niet tien of twaalf, maar vijf jaar, toen Van Gogh Christien leerde kennen. Zij is geboren in Den Haag op 7 mei 1877. Hoe komt men nu aan de onjuiste leeftijdsopgave? Van Gogh schreef op 3 maart 1882 [178]: ‘Het is een nieuw model dat ik heb, ofschoon ik ze al eens vroeger oppervlakkig geteekend had. Of liever het is meer dan één model, want uit hetzelfde huis heb ik al 3 personen gehad, een vrouw van een jaar of 45, die net een figuur van Ed. Frère is, en dan haar dochter, een jaar of 30, en een jonger kind van 10 of 12. Het zijn arme menschen en die, ik moet zeggen onbetaalbaar gewillig zijn’. Ofschoon Van Gogh ook de andere leeftijden niet heel precies schatte [de moeder was niet 45, maar 53], is het niet aan te nemen dat hij een kind van 5 voor 10 of 12 aanzag. De oplossing is echter eenvoudig. Tot nu toe heeft men ten onrechte algemeen ‘een jonger kind’ opgevat als ‘háár kind’. Het kind ‘uit hetzelfde huis’ waarover Vincent in 178 schreef, wás wel ongeveer 10 jaar, het was alleen niet Christiens dochtertje, maar - althans naar alle waarschijnlijkheid - haar jongste zusje. Dit meisje, eveneens Maria Wilhelmina genaamd, was geboren op 11 oktober 1872. Het vierde kind [dat haar laatste zou blijven] werd, zoals hierboven al is beschreven, op 2 juli 1882 geboren. Het werd Willem genoemd. Volledigheidshalve is het nodig, nuchter en zonder vooringenomenheid de vraag onder ogen te zien die wel eens ter sprake gebracht is, nl. of deze baby een kind van Vincent zou kunnen zijn. Het kind werd eind juni verwacht - aanvankelijk zelfs nog een maand eerder - en als Vincent Christien eind januari voor het eerst ontmoet heeft, moet alleen daarom al de vraag ontkennend beantwoord worden. Maar hééft Vincent Christien pas eind januari voor het eerst ontmoet? Het is bekend - Van Gogh zelf heeft het voorval beschreven in brief 164 - dat hij onder de indruk van de afwijzing in Amsterdam eind november of begin december 1881 in Den Haag een vrouw had opgezocht. Welnu, sommige schrijvers hebben, blijkbaar zonder lang bij het probleem stil te staan, uit Vincents | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden dat zij niet jong meer was en ook een kind had, afgeleid dat deze vrouw en Sien een en dezelfde waren; zelfs de consciëntieuze Dr. Carl Nordenfalk heeft dat gedaan. Een enkele ging zelfs verder. In het onbetrouwbare en zeer verwerpelijke boek Vincent van Gogh et son frère Théo schrijft L. Roelandt: ‘Il prétendit [lettre 193] et répéta [lettre 197] [maar in deze laatste brief is daarover niets te vinden, J.H.] qu'il avait fait la connaissance de la belle enfant à la fin de janvier. Vincent a fait violence à la vérité: il avait rencontré cette femme au début de décembre 1881, et il mentait pour éviter que Théo ne s'imagine que l'enfant [celui-ci na quit le ler juillet 1882] fût de lui’. [p. 58] Ik moet toegeven, dat niet absoluut te bewijzen valt dat de eerstbedoelde vrouw en Christien niet dezelfde waren: het feit dat Vincent de eerste als ‘sterk en gezond’ beschreven heeft en de andere ziek en zwak was, is geen afdoend argument, te minder omdat er een tijdsverschil van twee maanden tussen de twee ontmoetingen ligt. Onwaarschijnlijk is de identificatie echter wel. Dat de ontmoeting in januari niet de eerste ontmoeting met Christien zou zijn geweest, is moeilijk met Vincents bewoordingen in overeenstemming te brengen. Dat hij in de overigens zo openhartige briefwisseling met Theo bewust onwaarheid sprak, is in het geheel niet aan te nemen, en ten slotte: er is eigenlijk geen enkele reden om niet te veronderstellen dat het wèl twee verschillende vrouwen zijn geweest. Ergens zegt Vincent, dat hij in Den Haag wel vier vrouwen kent [Christien meegerekend] die in dezelfde omstandigheden als zij verkeren [brief aan Van Rappard nr. 21]. Los van alle tijdrekenkundige overwegingen is het voor mij in elk geval door zorgvuldige vergelijking van alle op de kleine Willem slaande passages buiten twijfel komen te staan dat het kind niet Van Gogh's kind was. Het zou hier te ver voeren, dit nader aan te tonen, maar feitelijk is de allereerste zin die Van Gogh over het kind heeft geschreven [br. 192], al voldoende om in dit opzicht alle twijfel weg te nemen. Ik bedoel de reeds aangehaalde zin: ‘Ik heb dezen winter ontmoet een zwangere vrouw, verlaten door den man wiens kind zij in 't lijf droeg’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd was Van Gogh zeer aan dit kind gehecht en is het hem een troost geweest. Het afscheid in september 1883 is hem dan ook zwaar gevallen. Niettemin is hij, na een kort bezoek aan Den Haag in begin 1884, nooit meer dan zeer terloops op Christien en haar kinderen teruggekomen. Maria en Willem zijn niet lang daarna aan de hoede van anderen toevertrouwd, Maria aan die van haar grootmoeder [de genoemde Maria Wilhelmina Pellers], Willem aan die van Christiens broeder Pieter Anthonie. Althans Willem heeft lange tijd zelfs niet geweten, dat ‘tante Sien’ eigenlijk... zijn moeder was. Christien [die in haar omgeving werkelijk wel Christien genoemd werd en niet alleen door Van Gogh, voor hij tot het meer familiare Sien overging] is na 1883 niet lang in Den Haag gebleven. Wij ontmoeten haar in Delft, dan in Antwerpen [niet in de tijd dat Van Gogh daar was!], dan weer in Den Haag, dan in Rotterdam. Over haar huwelijk is hierboven al gesproken. Dit huwelijk, gesloten met Arnoldus Franciscus van Wijk in 1901, toen zij dus ongeveer 51 jaar was, was inderdaad - zoals Vincent haar had aangeraden - een mariage de raison, zelfs zozeer, dat het uitsluitend gesloten werd met de bedoeling de kinderen te echten. Het heeft haar geen geluk gebracht. Twintig jaar tevoren had zij, volgens brief 317, reeds tegen Vincent gezegd, dat zij haar leven nog zou eindigen met in het water te springen. Nauwelijks drie jaar na haar huwelijk is deze voorspelling bewaarheid geworden: zij heeft zich verdronken op 12 november 1904. ‘Sorrow’ schreef Vincent onder de ontroerende tekening die hij, diep met haar lot begaan, van haar maakte. Zo tragisch is het bestaan van deze vrouw geweest, dat het alleen daarom al waard is dat eenmaal iemand er zich - ook al heeft zij dan geen geniale kunstwerken nagelaten - met evenveel liefde en aandacht in verdiept als zovelen het in het leven van Vincent van Gogh hebben gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AantekeningVan de 62 brieven uit de hier behandelde periode zijn er maar 8 door Van Gogh gedateerd, nl. 160, 161, 174, 178, 196, 203, 208 en 209. Bij nog een viertal is door de tekstverzorgster (mevrouw Van Gogh-Bonger) tussen haakjes een ‘afgeleide’ datum geplaatst. Met geduld en een beetje speurzin blijkt het mogelijk, veel meer brieven te dateren, als men maar allerlei uitlatingen van Vincent, die zich dikwijls nogal duister uitdrukt, met elkaar in het juiste verband brengt en gebruik maakt van enkele opschriften als ‘Zondagavond’, ‘Vrijdag’ enz. Op deze wijze heb ik de volgende data kunnen vaststellen:
|