sie mogelijk. Zo geschiedde, dat ik op een vroege morgen het slot van de prins ging omsluipen. Waartoe? niet om hem te zien; ik was zelfs doodsbang dat hij zich zou vertonen. Het ging niet om de man, niet om de dichter [van zijn werk had ik nog nauwelijks kennis genomen], maar om een aureool.
- Ik was, onder het lage hout door kruipend, tot vlak bij de voordeur genaderd, toen ik op de drempel een pannetje melk zag staan. Ik versteende. Elk ogenblik kon de deur opengaan en zou hij me betrappen bij mijn bespiederswerk. Ik vluchtte in paniek, maar tevens diep voldaan. - Had het lot iets beters kunnen bedenken om de geeuwhonger van een romantische bakvis te stillen, dan dit pannetje melk, duidend op een ‘naë afwezigheid’?
De tweede ervaring kreeg ik vele, vele jaren later, toen ik op een koude najaarsmiddag, in gezelschap van Nijhoff, voor het eerst Jany in zijn woning bezocht. De duistere Gooise hut had hij inmiddels verlaten voor zijn klein, met riet bedekt huis in Bergen aan de polder, de duinen in het verschiet en ‘het wild licht van overal vandaan....’
De herinnering aan dat bezoek is onwezenlijk, maar desondanks onuitwisbaar. In de tussenliggende jaren was er van toenadering geen sprake geweest; de enkele keer dat we elkaar ontmoet hadden, bleef er een zekere plechtigheid heersen van ‘u’ en ‘mijnheer Roland Holst’. Een barrière van ongenaakbaarheid. En ook nu vreesde ik, door verlegenheid te worden weerhouden zijn gedicht ‘De Prins weergekeerd’, dat ik juist gelezen had en waarvan ik vervuld was, te durven noemen -
- Hij had ons zien aankomen en na een opgewekte begroeting aan de voordeur, leidde hij ons door de smalle gang de kamer binnen. Dat dit hetzelfde niet grote vertrek was, vol boeken, paperassen en elkaar verdringende meubelen, zoals ik het later vaak zou terugzien, wil en kàn ik nog steeds niet geloven.
Wat mij heugt is een wijde in schemering gehulde ruimte, een vloer van zandkleur, een bank ergens en een open, gloeiende kachelmond, waarbij ik onverwijld mijn toevlucht zocht. En terwijl achter mij die beide vogels hun