het zogezegde ‘weer’ en kaatst ook de opgewektste blik vol somberheid en wantrouwen terug.
Het Kunstenaars Centrum Bergen, in mei 1948 nog maar net één jaar uiterst labiel op de been, bepaalde van deze ere-schriftuur, zijn eerste gedrukte publikatie, de oplage op.... één exemplaar, den dichter gewijd en aangeboden. Het was liefderijk in perkament gebonden, Dirk Vis voorzag het van fijne pentekeningetjes met veel winter en woeste zee, waardoor het minuscuul geschriftje zienderogen tot foliant uitbloeide. De opbrengst van vijfentwintig drukproeven, alszodanig in de omvangrijke kolofon vermeld, en door dorpsgenoten met graagte afgenomen, maakte het uitgaafje mogelijk, want men is in het Bergense soms op de vreemdste momenten zeer zuinig...
Niet veel is er meer over van de rurale rust, die Holst eens naar de kuststreek trok [1918], eerst op kamers bij Bok aan de Russenweg, al gauw [1921] in het eigen huis aan de Nesdijk. Maar de nachten bleven zonder gerucht, de nachtegalen overleefden het verdwijnen van de tram, door de buiten-seizoense week behoort het dorp onverkort de Bergenaren. En, al wordt de straatverlichting versterkt en uitgebreid, het moet een open vraag worden genoemd of het huidige geslacht nog zal beleven, dat zij ook na middernacht brandt.
Vele en onzienlijk zijn de bindingen van dorp en dichter, als de meeste ware gevoelens kwalijk in woorden te vatten.
Hoe oneindig lang geleden toen de dichter, als associé van de eerst recent overleden toneelclub ‘De Maskerspelers’, met de rol van jeune premier in Top Naeffs stuk ‘Aan Flarden’ sindsdien onverwelkte lauweren oogstte.
Men moet al toevallig bij dezelfde melkvrouw zijn om Afra zorgelijk te horen prevelen, terwijl zij twee flessen op zij zet: ‘Die komt Roeland straks halen’.
Een dagelijkse, welkome bezoeker, de postbode, bracht in de loop der jaren tonnen papier in boekvorm aan, bezorgde getrouw de vele enveloppen, vaak in hartverscheurende pastèl-tint uit aller Heren landen. Hij weet waar hij de