niets bewezen, ze protesteerde sarkastisch en attaqueerde met grimmige anekdotes die haar waren verteld in haar vakantieland Frankrijk, staaltjes van domheid en wreedheid der Duitse bezetters. Ze zag ergernis en verveling bij de anderen, maar niemand zei iets, ze wilden haar sparen.
De nieuwe Franse leraar, Van Praag, volgde al na enkele weken een andere methode. Hij was jong, zonder rancunes, en had een moderne opleiding gevolgd, met psychologie als bijvak. Hij zei, toen ze eens waren achtergebleven in de rokerige leraarskamer:
- Dat Duits is maar een uitvluchtje.
- Waarvoor dan, Van Praag?
- Moet ik het je zeggen?
- Je kunt al niet anders meer.
- Je bent tekortgekomen in je leven, en nu zoek je een zondebok. Souffre-douleur, het Franse woord is beter, zoals altijd.
- Weerzin in mijn vak dus uit een gemis?
- Zo is het. Je gelooft het niet, maar denk er eens over.
Ze dacht erover, glimlachend, geschrokken, huilend. Hij had ongelijk, het was oppervlakkige psychologenpraat, maar het maakte iets in haar los. Ze vermeed hem; toen hij het merkte en er zichtbaar konklusies uit trok zocht ze hem weer op. Ze zei, slenterend in de schooltuin tijdens het vrije kwartier:
- Je bent mis geweest.
- Met het te zeggen misschien, niet met wat ik zei.
- Is alle psychologie zo simpel?
- Waarom sla je van je af als ik je toch niet geraakt heb?
- Je bent onbeschaamd, Van Praag.
- Ik weet het, ik heb er het kamp mee overleefd.
- Ik wilde je daar niet aan herinneren. Juist niet.
- Dat weet ik, Margot.
Het noemen van haar naam smolt een weerstandje in haar door; ze slikte en boog het hoofd. In de lijnen van de grijze tegels zocht ze een patroon dat iets kon verhelderen, maar hun voeten vertraden het voor het zichtbaar was geworden. Bij een kromming van het pad botsten twee leerlingen tegen hen op, jongens uit een lagere klas; ze mompelden een verontschuldiging en liepen schuw weg. Van Praag riep hen