| |
| |
| |
Zwaar weer op til
I Ten geleide
Op de eerste september van het jaar 1939 rukten Hitlers troepen Polen binnen. Kort daarop, na de ineenstorting van de tegenstand, stonden op Poolse grond de Duitse legers tegenover een vijand die dodelijk zou blijken te zijn. Dat was toen niet Engeland, dat toch reeds, met Frankrijk, op de derde september de oorlog verklaarde aan het Derde Rijk. Het was de Sovjet-Unie, maar met de hand nog uitgestrekt tot ondertekening van een verdrag dat geschreven werd met bloed en tranen van ontelbaren. Nog keek Europa zwijgend toe en toch had reeds een stem gesproken:
verzwijgt meer wat elk weet: weldra
gaat de storm van het lot opsteken.
Nog slaapt het uur, maar wild en ijl
weerlichtte hoven de grensstreken
Want toen de tanks nog niet rolden, toen Polen zich nog overmoedig toonde achter de bliksemende sabels van zijn kavalerie-eskadrons, zag een dichter reeds uit over het puin van Europa, over kruisen omvergezakt en hakenkruisen stukgerateld, - en over eindeloze rijen uniforme kruisen der millioenen uniforme doden. En zijn stem stelde aan de jaren vóór hem een vraag die verder reikte dan een oorlog en een vergiftigde vrede, die ook thans verder reikt dan NATO, UNO, USSR, Atlantic Pact en Internationales:
aanbeden, in een stalen kou
de maansikkel dan aziatisch
Het was toen 12 augustus 1939..
In die eerste oorlogsmaand werd het gedicht Zwaar weer op
| |
| |
til gepubliceerd in de negende aflevering van de 37ste jaargang van Groot Nederland. In diezelfde maand, op de 20ste september, vierde een der merkwaardigste Nederlanders, de eigenzinnige en individualistische heer Karel Alberdingk Thijm, zijn 75ste verjaardag. De typering zal straks van Roland Holst blijken te zijn. Met hetzelfde gemak waarmee op deze hoge leeftijd sommige maarschalken het recht op leven van honderdduizenden konden ignoreren om tot een afleidingsaanval te besluiten, liet deze jubilaris het lot van Europa ter zijde in waarderende aandacht voor de aandacht van hemzelf en anderen voor zijn, inderdaad fenomenale, literaire persoonlijkheid. Een briefkaart, gericht aan Roland Holst, getuigt daarvan:
| |
Haarlem, Dreef, 4.-26 Septr '39.
Waarde Vriend,
Ik las dezer dagen in een courant aangehaald vier door U geschreven mij betreffende dichtregels, waarvan ik het bestaan niet kende [zij werden mij bij een vorig jubileum toegedacht].
Ik zoû op prijs stellen hierover door u nader te worden ingelicht [waar dit gedicht is uitgegeven en andere bizonderheden].
Met mijn dank bij voorbaat en met hartelijke groeten,
uw
K.J.L. Alberdingk Thijm
[Lodewijk van Deyssel]
Men zou de herinnering aan de zeer excentrieke heer Thijm onrecht kunnen aandoen met te beweren dat in zijn weinige regels even een bouderende toon klinkt. Men zal er dan in ieder geval aan moeten toevoegen, dat de oude, eigenzinnige en zeer individualistische aristocraat in die àndere wereld het recht van bouderen had waar thans oude en eigenzinnige democratische heren alleen de plicht van zwijgen hebben. En men dient de hoffelijkheid te proeven van het antwoord van Roland Holst, waarin de oprechtheid van het respect de directheid van een lichte ironie niet onmogelijk maakt:
| |
| |
| |
Woensdag.
Zeer geachte Heer Alberdingk Thijm,
Het door u bedoelde kwatrijn verscheen ter gelegenheid van uw 60sten verjaardag in de Nieuwe Rotterdamsche Courant; de redactie had n.m. vele letterkundigen toen verzocht, in het kort hun meening over u en uw werk te geven, en dit was mijn bijdrage. Het zal u wellicht meer interesseeren, dat dit kwatrijn in mij ontstond door een gesprek, dat ik kort daarvoor met Herman Gorter over u had. Het had, althans wat den inhoud betreft, door hem geschreven kunnen zijn. -
In den loop der jaren raakte ik steeds meer vervreemd van de actualiteiten van wat men het litteraire leven noemt. Zoo is 't dan ook, dat ik van uw meest recente jubileum pas hoorde toen het al verstreken was. Maar u blijft, hoop ik, wel overtuigd van mijn goede wenschen en de dankbare herinnering, waarin ik u steeds hield.
Met hartelijke groeten en de meeste hoogachting, steeds
uw
Jany Roland Holst
| |
Bergen. N.H. 27.IX.'39
Het bedoelde kwatrijn verscheen in de N.R.C. van zaterdag 20 september 1924, Avondblad A, blz. 3, en luidde:
Hij spreekt zooals maar weinigen ooit schreven;
zijn schrijven is een sterk spel met het leven;
maar weet wel een van ons welk trotsch geheim
er in zijn woord verzwegen is gebleven?
Dit is de achtergrond van drie documenten die ervan getuigen, hoe er vanuit werelden welke elkaar levensvreemd zijn, toch een ontmoeten mogelijk is tussen twee mensen indien zij het wezenlijke van de mens gemeen hebben: de supe- | |
| |
rioriteit van de geest. Het eerste document is een nimmer verschenen bijdrage van A. Roland Holst tot het Thijm-nummer, de november-aflevering van De Nieuwe Gids in 1939. Het is een, ongecorrigeerde, drukproef, bij Roland Holst teruggevonden tussen de correspondentie, welke even achteloos als zorgvuldig bewaard wordt in de intimiteit van diens leven. Het tweede is de brief van de heer Thijm, waarin deze aan Holst uiteenzet waarom diens bijdrage niet in het hulde-nummer zal kunnen verschijnen. Het derde is het concept van het antwoord. Het is een in potlood over de breedte van een dubbel blaadje postpapier snel neergeschreven tekst, met de weinige redactie-wijzigingen op juist niet essentiële plaatsen getuigend van de trefzekerheid van het antwoord. Dat hier niet met moeizaam zoeken en proberen getast is naar een vorm die geven kan en toch neemt, die spaart maar evenzeer de eigen positie handhaaft, kan de lezer er eens te meer van doordrongen doen worden, hoezeer de voornaamheid van de menselijke geest als een wezenskenmerk zich onderscheidt van de beroepsvoornaamheid der diplomatie. De dichter die zijn hand ophief om de meester en knechten van het Europees verraad af te wijzen reeds voordat zij losbraken, strekt hier zijn hand uit om iemand die zich bevindt binnen die groezelige kring, de hand oprecht en hoffelijk te drukken, - omdat hij weet dat deze mens daar niet verdwaald kan zijn, - omdat de eigenzinnige en individualistische heer Thijm alleen thuis kan zijn in zijn eigen en unieke geest.
De omstandigheden die Roland Holst brachten tot het besluit, in geschrifte een receptie met het over het algemeen bedenkelijk gezelschap te bezoeken ten einde er de heer Thijm geluk te wensen op een wijze welke aan die kring vreemd maar aan de jubilaris en zijn bezoeker gans eigen zou zijn, worden duidelijk uit enkele documenten. Bij onze gemeenschappelijke voorbereiding van de uitgave van de briefwisseling van A. Roland Holst bracht Hein 's-Gravesande ze, met andere brieven, te voorschijn uit het Thijm-archief, waarbij wij aan de heer Harry G.M. Prick onze hartelijke dank betuigen voor zijn bereidwillige medewerking. 's-Gravesande
| |
| |
plaatste ze hier in het kader dat nodig is voor het begrip van de gang van zaken en spoorde nog het kwatrijn op, waarnaar Thijm vroeg. Diens opmerking in de brief van 16.X.39 moet wel slaan op Holst's Shelley [een afscheid], geschreven naar aanleiding van de 100ste verjaring van zijn sterfdag [1792-1822], voor het eerst gepubliceerd in de juli-aflevering van De Gids, jaargang 86 [1922] en in februari 1928 herdrukt en in beperkte oplage afzonderlijk uitgegeven door A.A.M. Stols; blijkbaar had Thijm dat stuk toen bij zijn belangstelling voor het werk van jongeren ook gelezen of herlezen.
Alle stukken zijn door ons nauwkeurig naar de bronnen uitgegeven. De fouten in de proef van de bijdrage voor het Thijm-nummer hebben wij laten staan. Niet om redenen van filologische akribie, die pietluttig kan worden, maar om het eigen karakter aan dit unieke document niet te ontnemen; de noodzakelijke correcties hebben wij er trouwens tussen haken aan toegevoegd. De twee concept-antwoorden van Roland Holst, respectievelijk aan mevrouw Kloos en aan de heer Thijm, geven wij met de veranderingen; in de eerste brief is vooral de wijziging van Ieder zou in Velen zouden nog altijd een ogenblik van zelfbezinning waard. Tussen haken staat wat geschrapt werd cursief, wat werd toegevoegd in romein. Het antwoord aan de heer Thijm is ook in het Thijm-archief bewaard. Aan die brief ontlenen wij aanhef, volledige ondertekening en datering; wij meenden echter goed te doen met ook dit document naar het concept uit te geven.
W. Gs Hellinga
| |
II Een affaire
Op 9 Juli 1939 deelde Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe aan haar ‘Liefste Vriend Karel’ mee, dat het plan bestond, een aflevering van De Nieuwe Gids, ter gelegenheid van je 75en verjaardag tot een huldenummer te maken voor Lo- | |
| |
dewijk van Deyssel. Zij legde Thijm een lijst voor van personen, die wij voor deze aflevering zouden willen uitnoodigen. Wil je haar s.v.p. doorlezen, en schrappen of namen toevoegen, al naar je verlangen? Op deze lijst ontbrak de naam van A. Roland Holst.
Thijm beantwoordde dezen brief op 11 Juli 1939. Hij voegde toen aan de lijst van mevrouw Kloos o.a. de naam van Holst toe, hetgeen bleek uit het schrijven van mevrouw Kloos van 15 October 1939. Daarin komt het volgende voor:
Misschien vind je het aardig, om nú al te weten, welke personen gevolg gaven aan mijn aanvrage, volgens jouw opgave der namen:
Minister Bolkestein |
Mevr. Goekoop-de Jongh |
A. Roland Holst |
Antoon van Welie |
J.L. Pierson |
Schmidt Degener |
August Vermeylen. |
Als men nu deze namen met de uiteindelijke medewerkers van het ‘Lodewijk van Deyssel nummer’ vergelijkt, zal men zien dat ze alle ontbreken.
Intussen had Roland Holst echter voldaan aan een uitnodiging van de zijde van mevrouw Kloos om mede te werken aan het aanstaande Thijm-nummer en van zijn bijdrage reeds proef ontvangen. Maar ook de jubilaris zelf, vol belangstelling, zoals wij zagen, voor de hulde aan zijn persoon, had een proefdruk gekregen, deze gekeurd - en ongeschikt bevonden. Dit deelde hij mevrouw Kloos mee, in een brief die niet is overgeleverd en waarin blijkbaar door hem werd vermeld dat hij inmiddels zelf reeds aan Roland Holst geschreven had dat hij de bijdrage ongeschikt vond - in de hier achter uitgegeven brief van 16 oktober [111:2] -. Mevrouw Kloos reageerde onmiddellijk op dit schrijven van haar vriend en sloot een briefje aan Roland Holst ter doorsturing in. Haar beide briefjes volgen hier met het concept van het antwoord dat Roland Holst aan Mevrouw Kloos stuurde en dat bij haar brief aan hem werd teruggevonden.
| |
| |
Op 17 October 1939 schreef mevrouw Kloos aan Van Deyssel o.m.:
Lieve Karel, Daar men op gevraagde bijdragen niet veel critiek kan uitoefenen, stuur ik alle ingekomen inzendingen onmiddellijk aan Luctor door; en zóó had ik ook de woorden van Roland Holst niet gelezen. Zijn bijdrage is reeds in zijn bezit, want hij had proef gekregen. Vind je ingezonden briefje goed, wil je het dan s.v.p. dóórposten?
De ingesloten brief aan Roland Holst die door Thijm doorgestuurd werd, luidt:
| |
De nieuwe gids [mede Nieuwe Serie van ‘De XXe Eeuw’ en het ‘Tweemaandelijksch Tijdschrift’]
Redactie
[Secretariaat]
Regentesselaan 176
Den Haag,
17 October 1939
Geachte Heer,
Bij nadere overweging wil het de Redactie van de Nieuwe Gids voorkomen, dat Uwe hier weer bijgaande woorden [het oorspronkelijk handschrift is reeds in Uw bezit] niet zoo zeer passen in het kader der andere hulde-betoogingen voor Dr. Alberdingk Thijm. Wil mij s.v.p. excuseeren, dat ik U, door mijn uitnoodiging vergeefsche moeite veroorzaakt heb, en wil mij gelooven
gaarne hoogachtend
Jeanne Kloos-
Reyneke van Stuwe
Redactrice Secretaresse van
De Nieuwe Gids
Het concept van het antwoord van Roland Holst aan mevrouw Kloos sluit die affaire als affaire af:
Ware het niet, dat de jubilaris-zelf mij in een even wonderlijk als vriendschappelijk schrijven [ervan] heeft willen overtuigen, dat de [weigering] de terugzending van mijn
| |
| |
hem gewijde bladzijde op zijn verzoek geschiedt, ik zou deze zelfde bladzijde elders gepubliceerd hebben, met vermelding van de weigering door ‘De N.G.’
[Ieder zou] Velen zouden [de reden dezer weigering] hebben begrepen [waarom het], en u hebben beklaagd, dat gij het aan moet zien, hoe het tijdschrift van Willem Kloos zich moet richten naar belangen, die onze cultuur vijandig zijn.
Nu zal ik het hierbij laten; wel echter verzoek ik u, dezen brief aan Dr. Haighton te laten lezen. Ieder verder aan mij gericht schrijven over deze onverkwikkelijke affaire is volmaakt overbodig: ik weet nu waar ik aan toe ben, en waar De N.G. aan toe is. -
Blijven de drie documenten, die verder reiken dan wat men triest, of komisch of tragikomisch zou kunnen vinden.
G.H. 's-Gravesande
| |
III Drie documenten
A. Roland Holst: Bijdrage tot het Thijm-nummer
De huidige gang van zaken in de wereld zal wellicht weinig gunstig blijken voor de animo, wa[a]rmee men zich nog voor kort rondom litteraire- en andere jubilarissen placht te verdringen. In hoever dit tot de schadeposten moet worden gerekend, kan in het midden worden gelaten.
Wat echter het meest recente jubileum van Lodewijk van Deyssel betreft, zou ik, zij het dan wat laat, vooral een dankbaren nadruk willen leggen op wat mij in zijn leven en in zijn werk steeds de meest kenmerkende eigenschap heeft geleken: het eigenzinnig individualistische. Meer, bewuster tenminste dan vroeger, voel ik voor het onverstoorbaar vertoon van deze eigenschap, volgehouden gedurende een lang leven, iets als een vermaakte dankbaarheid. Juist
| |
| |
thans, nu onze oude West-Europeesche wereld steeds meer onder den voet dreigt te worden geloopen door de gedrilde collectivisien [lees: collectivisten], de onafzienbare horden van derderangsch kordaten, de eindeloze cohorten van volslagen onpersoonlijke knechten, vooropgegaan door reuzen, die gehoorzaam en slordig jongleeren met hamer, hakenkruis en sikkel... juist thans vind ik het prettig, dat mij de gelegenheid wordt geboden mijn dankbare waardeering te betuigen voor een, die in alles wat hij schreef of anderszins deed, zoo onverstoorbaar eigenzinnig bleef; een inderdaad superieur jongleur, en die geen baatzucht kende dan het, wellicht diep, geheim van zijn eenzelvig plezier.
A. Roland-Holst
| |
K.J.L. Alberdingk Thijm aan A. Roland Holst
Haarlem
16 October 1939
Dreef 4
Beste Jani,
Ik noem je zoo uit oude Baarnsche herinnering, om dat je de leeftijdgenoot van mijn oudsten zoon bent.
Ik vind je bijdrage aan den Nieuwen Gids van November, in al haar beknoptheid, een meesterstukje, dat beteekent: de uiting van iemand, die, in het Rijk der Gedachte, een ‘meester’ is.
Ik bestudeer en keur juist in den laatsten tijd de voortbrengselen van je tijdgenoten: Marsman, Vestdijk, Donkersloot, Hendrik en Teun de Vries en een vijftiental anderen. Bij al deze nu, heb ik tot nu toe niets gevonden zóó ‘superieur’, als je genoemde kleine uitlating.
Toch heb ik Mevrouw Kloos verzocht deze bijdrage niet te plaatsen, om dat ik het verschijnen van dit meesterstukje bij déze gelegenheid iets onbehoorlijks zoû vinden. Als ik bij een feestelijke gebeurtenis een receptie houd, moet iemand afgewezen worden, die in een bal masqué-pak komt, al is dit costuum ook bizonder fraai.
De verschijning van je superieur stukje bij déze gelegenheid zoû om twee redenen onbehoorlijk zijn. Ten eerste om
| |
| |
dat het hier niet geldt het deelnemen aan een door een journalist bijeengebrachte verzameling van zeer met elkaâr soms in strijd zijnde meeningen over een bepaald onderwerp; maar wel aan de manifestatie van een tijdschrift ter eere van een zijner redacteuren.
Ten tweede, om dat, al heb ik je in het leven betrekkelijk slechts zelden ontmoet, de verhouding in 't bizonder tusschen óns beide er een andere is als tusschen de eerste de beste twee burgers in de Republiek der Letteren. Je bènt niet louter de te Bergen wonende auteur A. Roland Holst, niet louter een superieure geest. Behalve dat ben je het geheel van alle bestanddeelen, waaruit de mensch Adriaan R.H. bestaat. Je bent de neef van mijn in mijn Baarnschen tijd vooral gecultiveerde vrienden Roland Holst-van der Schalk; je bent de broeder van den echtgenoot van mijn oud vriendinnetje Annie de Meester; je bent de zoon van den Hilversumschen assuradeur R. Holst, den echtgenoot van mej. van Tijen; je bent de kleinzoon van den Burgemeester van Amersfoort, wiens weduwe, die de goedheid had mijn zoon aan haar tafel te ontvangen toen die te A'foort op school ging, ik bezocht.
Om dat je voor mij dus dit alles, dit complex, bent, dáárom vooral zoû ik je verschijning in deze door je aangenomen houding tusschen mijn bezoekers ontoelaatbaar achten.
Behalve dít stukje las ik ook je regelen over Shelley. Deze laatste ook met veel, maar niet met zóó een groote waardeering.
Nu, ik meld ook aan Mevrouw Kloos, dat ik je geschreven heb.
Juist om dat ik weinig correspondeer, hoop ik, dat je deze mijn ‘missive’ geheel en al als een epistolaire visite zult willen opvatten.
Je vriend
K.J.L. Alberdingk Thijm
[L. van Deyssel]
| |
| |
| |
A. Roland Holst aan K.J.L. Alberdingk Thijm
[Donderdag.]
[Hooggeachte Heer Alberdingk Thijm,]
Verdient het niet de voorkeur, te trachten voor het raadsel van een bedroevend feit - vooral gezien het bedenkelijk niveau waarop de huidige wereld ons steeds weer tot ernst dwingt - een snaaksche verklaring te zoeken? -
Zoo wil ik dan vermoeden, dat mijn vader's vader, die nimmer voor zíjn wereld iets anders was dan assuradeur, in langvervlogen jaren eenmaal [op een gecostumeerd feest] [roekeloos] ten uwent is verschenen [bij wijze van bal masqué-pak] in het ambtsgewaad [bij wijze van bal masqué-pak,] eens burgemeesters, en dat deze jolige gril u van dien af aan in alle Roland Holsten een voorliefde voor bal masqué-pakken heeft doen veronderstellen.
Of moet ik aannemen, dat een zekere gelijkenis [vleiend voor dien Duce], die uw zoon Joop - zooals ik [hem] dat hemzelf reeds enkele malen gekscherend mocht verzekeren - vertoont met den heer B. Mussolini, u diermate heeft verteederd, dat enkele regelen in mijn geweigerde bijdrage voor uw jubileum u tegen de borst hebben gestuit?
Hoe het ook zij, ik stel er prijs op, u te verzekeren, dat ik jegens u nooit anders dan sans rancune zal kunnen zijn.
Met hart[elijken] gr[oet] en de meeste hoogachtig,
[ uw ]
[Jany R.H]
[Bergen. N.H.]
[19.X.'39]
|
|